Persoonlijkheidsdiagnostiek met de Shedler-Westen Assessment Procedure als brug tussen wetenschap en praktijk

Kim Rambelje, Paul van der Heijden, Jos Egger

Samenvatting

Bij psychodiagnostisch onderzoek van de persoonlijkheid staan clinici voor de uitdagende taak om de complexiteit ervan effectief in kaart te brengen. In dit artikel wordt ingegaan op het belang van het gebruiken van meerdere methoden, meerdere conceptuele modellen en meerdere informanten. De Shedler-Westen Assessment Procedure (SWAP-200) wordt geïntroduceerd als mogelijkheid om het bestaande psychodiagnostische instrumentarium te verrijken. Er wordt ingegaan op het type informant dat centraal staat bij dit instrument (de clinicus) en met welke methode en conceptuele modellen gewerkt wordt. De achtergrond en ontwikkeling van het instrument wordt besproken, alsook het wetenschappelijke onderzoek ernaar. We sluiten af met een casusvoorbeeld van een cliënt met depressieve klachten en persoonlijkheidsproblematiek.

Leerdoelen

1 Na het lezen van dit artikel bent u zich bewust van het belang van betrekken van meerdere methoden, meerdere informanten en meerdere conceptuele modellen in het uitvoeren van psychodiagnostisch onderzoek naar persoonlijkheid.

2 U maakt kennis met een instrument dat het beschikbare psychodiagnostisch instrumentarium naar persoonlijkheid kan verrijken, door de clinicus als informant centraal te stellen, de SWAP-200.

3 Na het lezen van dit artikel hebt u mede aan de hand van een voorbeeld uit de klinische praktijk zicht op welke toevoeging de SWAP-200 kan brengen in uw psychodiagnostisch onderzoek.

4 U neemt kennis van het wetenschappelijke onderzoek naar de SWAP-200.

Inleiding

“A configuration or pattern of interrelated psychological characteristics defines a personality syndrome, not the presence or absence of separate characteristics. Recognizing a personality syndrome is pattern recognition, much as recognizing a face depends on pattern recognition, not tabulating separate features” (Shedler, 2022, p. 92). Het begrijpen van iemands persoonlijkheid is niet enkel mogelijk vanuit één of enkele zienswijze(n), maar het hele complex van samenhangende, bijdragende factoren zou hierin betrokken moeten worden (zie ook Millon e.a., 2012). Maar, hoe ziet dat eruit in de klinische praktijk?

Persoonlijkheid kan op verschillende manieren worden gedefinieerd. Hoewel er geen sluitende definitie bestaat, is er wel consensus over verschillende factoren die aan het begrip ervan bijdragen: persoonlijkheid beïnvloedt ons gedrag (American Psychiatric Association, 2023), omvat karakteristieke patronen van denken, voelen, gedrag en motivatie (Costa Jr e.a., 2019) en is opgebouwd uit over tijd en in verschillende situaties relatief stabiele trekken (Cervone & Pervin, 2022; Roberts e.a., 2006). De relatie tussen persoonlijkheid en psychopathologie is complex en kent uiteenlopende invalshoeken (DeYoung & Krueger, 2018; Westen e.a., 2006; Widiger, 2007; Wright & Hopwood, 2022). Enkele van de meest bekende theoretische oriëntaties binnen het vakgebied van de psychotherapie zijn de psychodynamische, waarin onbewuste processen en afweer een belangrijke rol spelen (bijvoorbeeld: Westen e.a., 2006), de cognitieve, waarin cognitieve schema’s en conditioneringsprincipes een belangrijke rol spelen (Beck, 1979) en die van het interpersoonlijk perspectief, waarin interacties tussen mensen de focus zijn (Hopwood e.a., 2021).

Als clinici hebben we de uitdagende taak om de complexiteit van persoonlijkheid en psychopathologie met behulp van deze en andere theoretische inzichten en concepten in kaart te brengen en hierop afgestemde behandeling in te zetten. Therapeutische vaardigheden, theoretische modellen, een systematische werkwijze en diagnostische methoden en instrumenten zijn daarbij helpend (AKWA, 2022; Witteman e.a., 2017). Bornstein en Hopwood (2017), Bornstein (2017) en recenter Berghuis en collega’s (2020) stellen dat een gebalanceerd en gedegen onderzoek naar persoonlijkheidskenmerken gebruikmaakt van meerdere methoden (bijvoorbeeld een gesprek en vragenlijsten), meerdere conceptuele modellen (bijvoorbeeld vanuit de trekkenbenadering en vanuit een interpersoonlijk perspectief) én meerdere informanten (cliënten en hun naasten).

De Shedler Westen Assessment Procedure (SWAP-200; Westen & Shelder, 1999a, 1999b) is een instrument voor persoonlijkheidsdiagnostiek dat past in deze zienswijze: de SWAP-200 benadert persoonlijkheid en psychopathologie vanuit meerdere perspectieven en integreert informatie van cliënten en clinici. De SWAP-200 is een beoordelingsschaal van tweehonderd items die de clinicus invult om het klinisch oordeel te systematiseren. Het instrument biedt een gemeenschappelijke taal voor het begrijpen en beschrijven van complexe (interne) processen behorend bij persoonlijkheid (Shedler, 2022). De clinicus rangschikt elk item in acht categorieën, variërend van zeer kenmerkend voor de cliënt (beoordeeld met 7) tot niet beschrijvend of irrelevant (beoordeeld met 0). Op deze manier levert de SWAP-200 een score op van 0 tot en met 7 voor tweehonderd beschrijvende items. Een belangrijke toevoeging ten opzichte van traditioneel instrumentarium is dat de SWAP-200 ook expliciet kijkt naar psychologisch veerkrachtige eigenschappen, zoals weergegeven in de volgende items: “Is in staat om zijn/haar talenten, capaciteiten en energie effectief en productief te gebruiken” en “Ontleent betekenis aan het aangesloten zijn bij en bijdragen aan een grotere gemeenschap (bijvoorbeeld organisatie, kerk, buurt, etc.)” en “Is empathisch; is gevoelig en reageert op de noden en gevoelens van anderen.” Dit helpt clinici ook een inschatting te maken van psychologische bronnen die helpend kunnen zijn bij het vormgeven van een psychotherapeutische behandeling. Itemscores worden omgezet naar diverse schaalscores: een prototypische beschrijving van iemands persoonlijkheid, aangevuld met kenmerkende persoonlijkheidstrekken en een (waarschijnlijke) DSM-5-classificatie.

In Nederland is de SWAP-200 grotendeels onbekend. Doel van dit artikel is om lezers kennis te laten nemen van de SWAP-200. We zullen in deze bijdrage achtereenvolgens de SWAP-200 (a) als instrument kaderen binnen de multi-methodische, multi-conceptuele en multi-informantdiagnostiek; (b) het gebruik ervan demonstreren aan de hand van een casusbeschrijving en (c) stilstaan bij het wetenschappelijke onderzoek naar de SWAP-200 en hoe deze een brug slaat tussen het klinisch oordeel en een wetenschappelijke werkwijze en onderbouwing.

Kadering van de SWAP-200

Het belang van meerdere methoden

Persoonlijkheidsonderzoek beoogt inzicht te geven in stabiele persoonlijkheidstrekken, adaptief functioneren en mentale functies (psychologische processen) die in verband staan met het ontstaan en de instandhouding van psychische aandoeningen. Hiertoe worden zelfrapportagevragenlijsten vaak toegepast. Wanneer we iets over iemands persoonlijkheid willen weten, kunnen we het de persoon in kwestie het beste zelf vragen (Westen & Weinberger, 2004). Zelfrapportagevragenlijsten zijn bovendien betrouwbaar en valide (Meyer e.a., 2001), maken het mogelijk om een vergelijking te maken met een normgroep en zijn gemakkelijk te gebruiken.

Tegelijkertijd kennen zelfrapportagevragenlijsten ook nadelen. Een van de belangrijkste nadelen is dat cliënten lang niet altijd zicht hebben op hun eigen gedragingen, gedachten, emoties of motivaties. Dit geldt vooral voor de hierboven genoemde mentale functies. Voorbeelden van dergelijke mentale functies zijn cognitieve en affectieve processen (zoals aandacht, leren, affectregulatie, mentaliserend vermogen, vermogen om op zichzelf te reflecteren), identiteit en relaties (vermogen tot intimiteit en bijvoorbeeld het reguleren van eigenwaarde), afweer en coping (impulscontrole, defensief functioneren, aanpassingsvermogen, weerbaarheid en kracht), zelfbewustzijn en gerichtheid op het zelf (bijvoorbeeld het vermogen tot zelfobservatie, het reguleren van interne standaarden en idealen, het vermogen om doelen te stellen en betekenis te verlenen aan gebeurtenissen in het leven) (Lingiardi & McWilliams, 2017). Cliënten zijn zich doorgaans weinig bewust van dergelijke functies, hebben zelf vaak niet de beschikking over de kennis en missen het vocabulaire om deze te beschrijven. Bovendien worden scores op vragenlijsten beïnvloed door testhouding en culturele aspecten (Westen & Weinberger, 2004). Als we een indicatie van iemands intelligentie willen krijgen, dan vragen we iemand ook niet om het item “Ik heb een grote woordenschat” op een 5-punts likertschaal te beoordelen. In plaats daarvan meten (of beoordelen) we dat als clinicus (Westen & Weinberger, 2004, p. 600).

Een andere veelgebruikte methode in de persoonlijkheidsdiagnostiek is het klinisch interview. Internationale richtlijnen schrijven voor om eerst (brede) zelfrapportagevragenlijsten te gebruiken en vervolgens navraag te doen met behulp van semigestructureerde interviews (Widiger e.a., 2024). Het is belangrijk om semigestructureerde interviews te gebruiken, omdat bekend is dat clinici in een ongestructureerd vraaggesprek geneigd zijn om te focussen op één of enkele in het oog springende criteria die passend zijn bij een bepaalde persoonlijkheidsstoornis. Zodra ze deze persoonlijkheidsstoornis vast hebben gesteld (lees: hebben geclassificeerd) vragen ze vaak niet verder door naar kenmerken van andere persoonlijkheidsstoornissen (Miller e.a., 2012). Het voordeel van het gebruik van semigestructureerd interviews is dat ze de clinicus helpen om alle relevante kenmerken van persoonlijkheidsstoornissen te beoordelen. Dat leidt tot een completer beeld en een meer betrouwbare classificatie. De overeenkomst tussen informele (ongestructureerde) interviews en (semi)gestructureerde interviews is laag tot matig (Rettew e.a., 2009). Semigestructureerde interviews hebben als bijkomend voordeel dat de interviewer de juiste vervolgvragen kan stellen en de klinische observatie in het gesprek met de cliënt kan betrekken. Nadelen van semigestructureerde interviews zijn dat ze doorgaans veel tijd kosten (Basco e.a., 2000), dat de werkwijze vaak niet aansluit bij datgene wat cliënten zelf willen vertellen en dat het vanwege het geprotocolleerde karakter minder mogelijkheden biedt om een werkrelatie op te bouwen. Belangrijke thema’s, zoals de levensloop, omgang met conflicten, verlangens en relaties komen vaak minder aan de orde in dergelijke interviews (Westen e.a., 2006).

Voor veel clinici hebben interviewtechnieken een belangrijk voordeel: in de contactopbouw met de cliënt krijgen ze zicht op mentale functies en interpersoonlijk functioneren. Begrippen als overdracht en tegenoverdracht zijn in dit kader relevant en juist deze uitwisseling in de interactie benadrukt de toegevoegde waarde van de clinicus als filter van wat de cliënt deelt. We letten niet alleen op wat cliënten ons vertellen, maar ook op hoe ze hun verhaal doen. Dit kan inzicht geven in de betekenis van relationele patronen en emotionele reacties (McWilliams, 2011). Colli en collega’s (2014) hebben onderzoek gedaan naar het verband tussen de tegenoverdrachtsgevoelens van clinici en persoonlijkheidsproblematiek bij cliënten. Clinici zijn sterk geneigd zich overweldigd te voelen in contact met cliënten met een borderline-persoonlijkheidsstoornis en een gevoel van teruggetrokkenheid of onbetrokkenheid te ervaren in contact met cliënten met een schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Dergelijke belevingen zijn helpend in de diagnostiek. Het is belangrijk om relationele aspecten tussen cliënt en clinicus ruimte te geven in de diagnostiek én tegelijkertijd het klinisch oordeel te systematiseren (Westen & Weinberger, 2004).

Het belang van meerdere concepten

In de wetenschappelijke literatuur en de klinische praktijk wordt in toenemende mate de overgang gemaakt van categorale classificaties naar een dimensionele benadering van persoonlijkheidskenmerken en psychische aandoeningen (Hopwood e.a., 2018; Kotov e.a., 2018). Binnen de persoonlijkheidsdiagnostiek wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen persoonlijkheidstrekken, die verwijzen naar een meer stabiele persoonlijkheidsstijl (bijvoorbeeld ‘warm’, ‘sociaal’, ‘vriendelijk’, ‘emotioneel stabiel’) en persoonlijkheidsfunctioneren, dat verwijst naar het adaptief vermogen (bijvoorbeeld ‘flexibiliteit’ en ‘creativiteit’) en een indicatie kunnen geven van de ernst van de persoonlijkheidsproblematiek (American Psychiatric Association, 2023; Hopwood e.a., 2018). Hoewel deze dimensionele benadering klinisch bruikbaar is (Bach & Tracey, 2022; Luyten & Fonagy, 2022), wordt deze benadering tegelijkertijd ook bekritiseerd vanwege de beperkte klinische relevantie (First, 2010; Shedler e.a., 2010). Bovendien blijkt een dimensionele benadering voor clinici soms lastig toepasbaar in de klinische praktijk (Bornstein & Natoli, 2019; Haeffel e.a., 2022; Zimmerman, 2021).

Het verschil tussen de variable-centered en person-centered benadering speelt hierbij een rol. Bij de eerste benadering wordt een set variabelen geïdentificeerd die op een (trekken)dimensie geplaatst kan worden. Deze benadering is invloedrijk en wordt gezien als de meest valide methode voor het psychodiagnostisch onderzoek naar persoonlijkheid (Clark, 2007; Widiger e.a., 2024). Hiertegenover staat de person-centered benadering, ook wel bekend als de prototypische benadering. First (2010) beargumenteert dat trekkendimensies te generalistisch zijn en weinig specificerend zijn in de diagnostiek van individuele cliënten. Hij maakt duidelijk dat juist het samenspel tussen de trekkendimensies relevant is voor de beschrijving van iemands persoonlijkheid en niet de scores op de dimensies zelf. Die interactie tussen trekken is waar clinici in de praktijk meestal ook in geïnteresseerd zijn: het beschrijven van onderling gerelateerde psychologische processen in een individu (Shedler, 2022). De interactie tussen persoonlijkheidstrekken kan in prototypes worden beschreven (Westen, 2012).

Het belang van meerdere informanten

De meest voor de hand liggende informant in een psychodiagnostisch onderzoek is natuurlijk de cliënt zelf. Hoewel we middels vragenlijsten en interviews veel relevante informatie kunnen verzamelen, biedt het aanvullend betrekken van iemand die de cliënt goed kent (ouder, partner, begeleider) andere inzichten die we anders over het hoofd zouden kunnen zien. We weten bijvoorbeeld dat de overeenkomst tussen zelfrapportage en informantenrapportage voor het classificeren van persoonlijkheidsstoornissen beperkt is (Klonsky e.a., 2002). De beoordeling op trekkendimensies levert een wat sterkere, maar toch nog matige overeenstemming op (Oltmanns & Oltmanns, 2021). Internaliserende problemen worden meestal sterker door cliënten zelf gerapporteerd dan door informanten (naasten), terwijl informanten doorgaans meer oog hebben voor externaliserende kenmerken. Een interessante bevinding is bovendien dat de mate waarin de beide oordelen (van cliënten zelf en naasten) divergeren samenhangt met de ernst van de persoonlijkheidspathologie (Tackett e.a., 2013).

Toch is het nog vrij uitzonderlijk dat informanten worden betrokken bij psychodiagnostisch onderzoek, veelal vanuit de overtuiging dat het niet kosteneffectief zou zijn. Maar ook omdat er niet veel vragenlijsten of interviewformats beschikbaar zijn om het oordeel van informanten op een zo objectief mogelijke wijze te betrekken. Zoals eerder gesteld, pleiten verschillende bronnen ondanks deze bezwaren voor het betrekken van meerdere informanten, met name omdat de informatie vanuit deze twee bronnen aanvullend is op elkaar: zelfrapportage kan gezien worden als een blik van binnenuit, informantenrapportage als een blik van buitenaf en de mate van incongruentie tussen beide rapportages als een tentatieve maat voor de kwaliteit van de interactie c.q. ernst van het probleem.

Positie van de SWAP-200

De SWAP-200 kan als instrument ingezet worden om het standaard psychodiagnostisch onderzoek (vaak bestaande uit een interview en vragenlijsten) te verrijken volgens bovenstaande zienswijze. Hier zullen we dieper in gaan op elementen van de SWAP-200 die het gebruik van zijn methoden, informanten en concepten verduidelijken.

Om de SWAP-200 goed in te kunnen vullen, moet de clinicus de cliënt goed kennen en goed zicht hebben op diens interne processen, drijfveren en conflicten. Shedler en Westen (2007) stellen voor dat deze kennis enerzijds vanuit inzichtgevende therapeutische gesprekken opgedaan kan worden, maar ook aan de hand van interviewmethoden, bijvoorbeeld door gebruik van het Clinical Diagnostic Interview, ontwikkeld door Westen (CDI; 2002). Dit is een systematisch diagnostisch interview dat de natuurlijke klinische interactie volgt en gericht is op de narratieven van de cliënt. De clinicus volgt hierbij richtlijnen waarmee op systematische wijze inzicht verkregen wordt in karakteristieke gedragspatronen, emotieregulatieprocessen, cognitieve processen, impliciete en expliciete motieven, angsten en doelen, door te luisteren naar het verhaal van de cliënt en de interacties met de cliënt te observeren. Dit interview duurt gemiddeld tweeënhalf uur en kan over meerdere sessies afgenomen worden. Aan de hand van de verkregen informatie kan de clinicus vervolgens de items van de SWAP-200 beoordelen.

De items van de SWAP-200 vinden hun oorsprong in de psychodynamische traditie (e.g., Kernberg, 1975, 1987; Kohut, 1972; Linehan, 1993; Shapiro, 1965) en zijn tot stand gekomen op basis van een iteratief proces met behulp van de systematische feedback van meer dan tweeduizend ervaren clinici. Dit proces heeft klinisch relevante concepten opgeleverd die in andere itemsets vaak afwezig of ondervertegenwoordigd zijn (Shedler, 2015). Voorbeelden hiervan zijn fenomenen als splitsing en projectieve identificatie, welke als typerend worden gezien voor de borderline-persoonlijkheidsorganisatie (Kernberg, 1994). Een belangrijk uitgangspunt bij de constructie was dat de items jargonvrij zouden worden opgesteld. Door het gebruik van een ‘standaardvocabulaire’ worden clinici in staat gesteld om de items te beoordelen op een systematische en kwantificeerbare wijze. De theoretische oriëntatie en de hierbij behorende termen en begrippen (de taal van de clinicus) zijn niet leidend in het beschrijven van gedrag en interne processen. Dit vermindert verwarring in het begrijpen van geïdentificeerde fenomenen. Zo wordt splitsing als volgt weergegeven: “Uit tegenstrijdige gevoelens of overtuigingen zonder last te hebben van de inconsistentie; heeft weinig behoefte om tegenstrijdige ideeën met elkaar in overeenstemming te brengen of op te lossen.” En projectieve identificatie wordt als volgt geoperationaliseerd: “Krijgt het voor elkaar om in anderen gevoelens op te wekken, gelijk aan de gevoelens die hij/zij zelf ervaart (bijvoorbeeld: als hij/zij boos is, handelt hij/zij op dusdanige wijze dat boosheid in anderen gewekt wordt).”

Een uniek kenmerk van de SWAP-200 is dat de clinicus als informant gebruikt wordt, niet de cliënt of naaste. Westen en Weinberger (2004) beargumenteren de logica hiervan, daar clinici getraind worden in het verzamelen van informatie middels gesprekstechnieken en observaties die ze vervolgens kunnen koppelen aan hun kennis van en ervaring met psychologische processen. Vele studies hebben echter aangetoond dat de voorspellingszekerheid van informele klinische dataverzameling lager is dan die van formele, statistische procedures (AEgisdóttir e.a., 2006; voor een genuanceerde bespreking zie Faust & Furman, 2022). Hiermee werd het klinisch oordeel door het veld als ondergeschikt geacht aan statistische voorspellingen, waardoor we geleerd hebben hier niet te veel op te vertrouwen. Westen en Weinberger (2004) trekken deze brede conclusie in twijfel en wijzen op de waarde van het klinisch oordeel, alsook een oplossing: het clusteren van klinische indrukken door het toepassen van de methoden die gebruikt worden voor het verhogen van de validiteit en betrouwbaarheid van zelfrapportagevragenlijsten. De clinicus doet waarvoor hij opgeleid en getraind is: het verzamelen van informatie; en statistische procedures worden toegepast om deze informatie te clusteren en te leggen naast de lat van de wetenschap (cq. evidence-based kennis van psychologische processen). Vanuit deze redenatie hebben Westen en Shedler (1999a, 1999b) de SWAP-200 ontwikkeld.

De uitkomstmaten van de SWAP-200 clusteren de itemscores in verschillende theoretische concepten: a) variable-centered middels de Trekkendimensies; b) person-centered middels de Persoonlijkheidssyndromen; en c) categoriaal middels een DSM-5-classificatie. Aanvullend is een gezondheidsindex toegevoegd: een maat voor adaptieve vermogens, capaciteiten en egosterkte. Het geeft een mate van ernst aan in vergelijking met een steekproef van mensen met een persoonlijkheidsstoornis. De scores op de schalen worden weergegeven als T-scores (M = 50, SD = 10). De schaalscores geven de vergelijkbaarheid of ‘match’ weer van de score van de cliënt in vergelijking met het syndroom of de stoornis: lage scores geven weer dat er weinig overeenkomst is; hoge scores wijzen op een sterke overeenkomst. Met deze scoring wordt een syndromale benadering gekozen. Indien gewenst, kan ook categoriaal gebruik worden gemaakt van de schalen voor persoonlijkheidstrekken en persoonlijkheidsstoornissen. Een score van 60 of hoger kan gezien worden als ‘aanwezigheid’ van het syndroom of de stoornis (Shedler & Westen, 2004).

De Persoonlijkheidssyndromen zijn prototypische beschrijvingen die tot stand zijn gekomen door het clusteren van 1201 SWAP-200 profielen van cliënten in de Verenigde Staten, middels Q-factoranalyse (Westen & Shedler, 1999b). Door deze manier van clusteren werden groepen cliënten met overeenkomstige profielen geïdentificeerd die omschreven werden in prototypes, de SWAP-200 Persoonlijkheidssyndromen. Deze prototypes zijn narratieven die opgebouwd zijn uit beschrijvingen van het functioneren van de cliënt op de diverse mentale functies. Hiermee zijn ze voor clinici goed bruikbaar bij het opstellen van een samenhangend verklaringsmodel (ook wel naar verwezen als ‘holistische theorie’; Tak, 2022), met een beschrijvende diagnose en een duidelijke richting voor het op te stellen behandelplan. Ter illustratie een korte passage van beschrijving van het Narcistische Persoonlijkheidssyndroom:

Cliënten die met dit prototype overeenkomen hebben fantasieën van ongelimiteerd succes, macht, schoonheid, talent, genialiteit, etc. Ze lijken zich bevoorrecht en gerechtigd te voelen en verwachten een voorkeursbehandeling. Ze hebben een overdreven gevoel van eigendunk, en geloven dat ze alleen kunnen worden gewaardeerd door, of geassocieerd zouden moeten worden met, mensen die een hoge status hebben, superieur, of op een andere manier ‘speciaal’ zijn. (Shelder, 2009, p. 17)

Naast de beschrijving van de dynamische processen, worden enkele vanuit de literatuur gefundeerde suggesties voor behandeling gedaan:

Bij de meeste narcistische cliënten hebben gevoelens van grandiositeit en belangrijkheid een verdedigingsfunctie, om pijnlijke gevoelens van inadequaatheid, onbeduidendheid, angst en eenzaamheid af te weren. […] Een effectieve behandeling kan een behoedzame balanceerkunst vereisen, met een weloverwogen mengeling van empathie en confrontatie. Narcistische cliënten profiteren van empathisch begrip van hun onderliggende pijn, onzekerheid, en kwetsbaarheid. (Shelder, 2009, p. 18)

Casusbeschrijving met de SWAP-200

Pieter is een 38-jarige, gehuwde man en vader van twee kinderen. Er wordt psychodiagnostisch onderzoek voor hem aangevraagd na het volgen van een uitgebreid behandeltraject voor depressieve klachten en persoonlijkheidsproblematiek, waaronder cognitieve gedragstherapie, groepsbehandeling met Schema Focused Therapy en Acceptance and Committment Therapy, waarvan hij nauwelijks geprofiteerd heeft. Hij ervaart vooral klachten van heel sombere periodes, maar ook een algehele somberheid. Met momenten wordt hij hierdoor helemaal overvallen, raakt hij volledig overprikkeld en móet hij zich terugtrekken en afzonderen. Dit kan enkele weken duren. Hij is verder behoorlijk precies en spreekt zeer gearticuleerd en gedetailleerd. Behandelaars zien hem graag en hij maakt ook altijd een vrolijk praatje met de secretaresse. Onderliggend heeft hij sterk het gevoel dat hij niet op deze wereld thuishoort, hij stoort zich veel aan problemen in de maatschappij, hoe systemen werken en hoe mensen met elkaar omgaan. Hij heeft veel moeite zich hiertoe te verhouden, maar het lukt hem vaak nog wel.

Om beter te snappen waarom Pieter klachten blijft houden, ondanks diverse behandelinvalshoeken, wordt voor een psychodiagnostisch onderzoek gekozen, waarbij een multiconceptuele en multimethodische benadering werd gehanteerd. Omwille van de overzichtelijkheid zullen we hier alleen ingaan op de uitkomsten van de SWAP-200.

De uitkomsten op de SWAP-200 laten een gedifferentieerd beeld zien:

Figuur 1. Schaalscores voor de SWAP-200 Persoonlijkheidssyndromen

De T-scores op de verticale as geven de mate van overeenstemming tussen de prototypische beschrijving en de door de therapeut toegekende scores weer. De sterkste match blijkt die met het Obsessief syndroom. Ook met het Schizoïde, Ontwijkende en Hoogfunctionerende depressieve syndroom blijkt een sterke match. Belangrijke beschrijvingen die hierbij horen, zijn: Pieter is georganiseerd rondom de nood zich te beschermen tegen onacceptabel affect (bijvoorbeeld angst en/of woede). In het bijzonder is er een grote angst om overspoeld te worden in contact met anderen, dat hij gecontroleerd zal worden in sociale relaties. Belangrijke manieren om deze sterke gevoelens te beheersen, zijn vermijden en terugtrekken. Daarnaast beschikt hij over verschillende sterke eigenschappen, zoals een goed verankerd gevoel van moraliteit, welbespraaktheid, humor en creativiteit. Deze eigenschappen kunnen er overigens wel toe leiden dat hij wordt overschat in zijn mogelijkheden zijn problemen het hoofd te bieden. Bij momenten schiet de bescherming tekort en sijpelt affect door in neiging tot controle, een kritische houding en het aangaan van een machtsstrijd. De frequentie en ernst waarin dit gebeurt, zal beïnvloed worden door interne en externe omgevingsfactoren, zoals eisen vanuit gezin en werk, eigen hoge verwachtingen en eisen, te veel stress en te weinig ontspanning.

Figuur 2. Schaalscores voor de SWAP-200 Trait Dimensions

Op de trekkendimensies valt vooral de hoge score op de trek Psychologische gezondheid op, naast klinisch relevante verhogingen op de trekken Obsessiviteit en Dysforie. De eerste geeft aan dat het hem meer dan de meeste mensen met persoonlijkheidsproblematiek lukt om balans te houden en zich aan te passen. Waarschijnlijk lukt dit echter vooral door een zekere inflexibiliteit en preoccupatie met details en routines, alsook overmatig intellectualiseren. Disbalans uit zich voornamelijk in gevoelens van dysthymie, inadequaatheid, leegheid en betekenisloosheid.

Figuur 3. Schaalscores voor de SWAP-200 Persoonlijkheidsstoornissen

Het is aannemelijk dat getrainde clinici in consensus zullen vaststellen dat voldaan wordt aan de criteria van een Obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis volgens de DSM-5. Hiernaast worden waarschijnlijk trekken vastgesteld op de Schizoïde persoonlijkheidsstoornis.

Samenvattend kan uit het profiel de hypothese worden afgeleid dat deze cliënt vatbaar is voor dysfore ontregelingen bij overvraging in het sociale verkeer, die moet worden afgeweerd met controle, strengheid en sociaal wenselijk, maar adequaat ingezet gedrag. Door psychologisch sterk vertegenwoordigde capaciteiten zou hij nog wel eens kunnen worden overvraagd. Afhankelijk van de disbalans in interne en externe eisen en verwachtingen, alsook de disbalans in overvraging en rust, zal de dysfore ontregeling een beperkend effect op zijn dagelijkse leven kunnen hebben. In behandeling zal de therapeut met deze interpersoonlijke kwetsbaarheden rekening moeten houden en geduldig te werk moeten gaan. Na verloop van tijd kan de cliënt de therapeut vermoedelijk meer toegang verlenen tot zijn innerlijke wereld en de capaciteit om zich te hechten laten zien. Mogelijk kan hij profiteren van een interpretatieve benadering gericht op het herkennen en begrijpen van zijn, vaak onbewuste, inspanningen om pijnlijk affect af te weren. Alsook op het herkennen en begrijpen van de prijs van deze afweerstrategieën voor de kwaliteit van zijn intermenselijke relaties en voor zijn vermogen om te genieten.

Wetenschappelijke evidentie

Hoewel de SWAP-200 een veelbelovend instrument voor persoonlijkheidsdiagnostiek is als aanvulling op het reeds beschikbare instrumentarium, is onderzoek in Nederland naar dit instrument nog beperkt. De SWAP-200 is in 2012 naar het Nederlands vertaald door Egger en collega’s en als onderzoeksversie beschikbaar. Sinds 2020 verschijnen er verschillende publicaties over onder andere de factorstructuur (Lie Sam Foek-Rambelje e.a., 2020) en onderscheidende kwaliteiten in verschillende doelgroepen, zoals in een forensische steekproef (Smits e.a., 2021) en bij mensen met een licht verstandelijke beperking (Lie Sam Foek-Rambelje e.a., 2024; Haacke e.a., 2024). Om de robuustheid van het instrument ook bij gebruik in de Nederlandse populatie aan te tonen, zijn vervolgstudies naar de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid, de validiteit met zelfrapportagevragenlijsten voor psychopathologie en de predictieve validiteit van belang. Dergelijk onderzoek is vanaf eind jaren 90 al wel uitvoerig gedaan in de Verenigde Staten en andere landen (de SWAP-200 is in 22 talen vertaald). Voor een uitvoerig overzicht van de psychometrische eigenschappen wordt verwezen naar Shedler (2022) en Blagov en collega’s (2012).

De gemiddelde interbeoordelaarbetrouwbaarheid voor de persoonlijkheidstyperingen middels de SWAP-200 ligt in Amerikaans onderzoek boven r = 0,80 (Marin-Avellan e.a., 2005; Westen & Muderrisoglu, 2003; Westen & Shedler, 2007). De gemiddelde test-hertestbetrouwbaarheid voor de persoonlijkheidssyndromen ligt tussen r = 0,64 en r = 0,85 (Cogan & Porcerelli, 2012; Westen e.a., 2012) vergelijkbaar met die van de DSM-classificaties, zoals in kaart gebracht met de SCID-II (test-hertest binnen zes weken; Dreessen & Arntz, 1998; Weertman e.a., 2003). De divergente en convergente validiteit van de trekkendimensies en persoonlijkheidsstoornis schalen in relatie tot diverse uitkomstmaten is goed (Shedler & Westen, 2007; Smith e.a., 2009; Westen & Muderrisoglu, 2003). Vanaf 2013 wordt er ook onderzoek gedaan met de Nederlandstalige versie. Een eerste studie toonde aan dat de hogere orde factorstructuur van de Personality Syndromes overlapt met de structuur van de maladaptieve persoonlijkheidstrekken (Criterium B) zoals beschreven in het alternatieve model voor persoonlijkheidsstoornissen (AMPS) van de DSM-5-TR (American Psychiatric Association, 2022; Lie Sam Foek-Rambelje e.a., 2020). En een studie in een forensisch-psychiatrische steekproef richtte zich op het differentiërend vermogen van de SWAP-200 en concludeerde dat externaliserende schalen, zoals Antisocial-psychopathic Personality Syndrome en Psychopathic Trait Dimension, verhoogd waren en de internaliserende schalen (bijvoorbeeld Dysphoric, Obsessional en Avoidant Personality Syndrome) juist verlaagd waren voor de forensisch-psychiatrische steekproef in vergelijking met een steekproef cliënten uit de algemene ggz (Smits, e.a., 2021). Ook bleken scores op schalen die antisociaal gedrag en psychopathie meten positief samen te hangen met het aantal veroordelingen, terugval in delinquent gedrag en de leeftijd van de eerste veroordeling.

Aanvullend op bovenstaande is op basis van de goede psychometrische eigenschappen, het onderzoek naar de SWAP-200 veelvuldig gebruikt bij het vormgeven van de inhoud van de verschillende beoordelingsschalen van de Psychodynamic Diagnostic Manual (PDM-2; Lingiardi & McWilliams, 2017). De PDM is in 2006 voor het eerst uitgebracht en wordt gebruikt om in de praktijk wetenschappelijk gefundeerde en klinisch relevante uitspraken te kunnen doen over iemands persoonlijkheid en over de mogelijke implicaties voor behandeling. De huidige versie, de PDM-2, is gestoeld op meer recente psychodynamische literatuur en heeft als uitgangspunt een taxonomie van mensen te verstrekken, in plaats van een taxonomie van ziekten en/of stoornissen.

Tot besluit

De SWAP-200 is een in Nederland betrekkelijk nieuw instrument, maar wordt al ruim twintig jaar onderzocht en gebruikt in de Verenigde Staten en in Europese landen, zoals Italië. De empirische evidentie voor de persoonlijkheidssyndromen (de prototypische beschrijvingen) wordt in de internationale literatuur als solide beschouwd, reden waarom de persoonlijkheidssyndromen uit de SWAP-200 grotendeels werden overgenomen in de Psychodynamic Diagnostic Manual (PDM-2). De constructie van de SWAP-200 is gebaseerd op een uitvoerige literatuurreview en de feedback van meer dan tweeduizend clinici middels een iteratief proces (Shedler, 2022). De tot stand gekomen items beschrijven relevante psychologische processen in relatie tot persoonlijkheidspathologie. En ze bieden een standaard vocabulaire waardoor clinici van verschillende theoretische oriëntaties dezelfde taal gebruiken in het beschrijven en beoordelen van de psychologische processen bij hun cliënten. Door het systematisch nalopen van alle tweehonderd items en door eenduidig taalgebruik kan de betrouwbaarheid van het klinisch oordeel worden vergroot (Westen & Weinberger, 2004). Bovendien worden de itemscores omgezet naar T-scores op verschillende typen schalen: persoonlijkheidstrekken (variable-centered), persoonlijkheidssyndromen (person-centered) en DSM-classificaties (categoriaal). Door de vele mogelijke combinaties van de items blijft de complexiteit en diversiteit uit de klinische praktijk behouden. Tegelijkertijd biedt de standaardtaal, de systematische scoring en de empirisch verkregen prototypes een degelijk fundament voor deze genuanceerde persoonsbeschrijvingen. Dit is vooral terug te zien in de Persoonlijkheidssyndromen die een rijke omschrijving bevatten van zowel innerlijke processen als observeerbare gedragingen.

De geschiedenis van de persoonlijkheidsdiagnostiek wordt gekenmerkt door verschillende dilemma’s en controversen, waaronder die rondom de betrouwbaarheid van het klinisch oordeel, de weergave in categorieën versus dimensies en de verschillen tussen de traditionele referentiekaders. De SWAP-200 poogt een aantal van deze controverses en dillema’s op te lossen met als doel bij te dragen aan een klinisch relevante en wetenschappelijk gefundeerde persoonlijkheidsdiagnostiek.

Literatuur

AKWA (2022, 16 juni). Generieke module: diagnostiek. Geraadpleegd 11 juli 2023, van https://www.ggzstandaarden.nl/generieke-modules/diagnostiek/introductie.

American Psychiatric Association (2023, 5 juli). APA dictionary of psychology: personality. Geraadpleegd 5 juli 2023, van https://dictionary.apa.org/personality.

American Psychiatric Association, (2012). Diagnostic and statistical manual of mental disorders: DSM-5 (5th ed., text rev.).

AEgisdóttir, S., White, M.J., Spengler, P.M., e.a. (2006). The meta-analysis of clinical judgment project: Fifty-six years of accumulated research on clinical versus statistical prediction. Couns Psychol, 34, 341-382.

Basco, M.R., Glickman, M., Weatherford, P., e.a. (2000). Cognitive-behavioral therapy for anxiety disorders: Why and how it works. Bull Menn Clin, 64, A52.

Bach B., & Tracy M. (2022). Clinical utility of the alternative model of personality disorders: A 10th year anniversary review. Personal Disord, 13, 369-379.

Beck, A.T. (1979). Cognitive therapy and the emotional disorders. Penguin.

Berghuis, H., Franken, K., & Heijden, P.T. van der (2020). Diagnostiek. In: M. Verbraak, S. Visser & T. Bouma, Handboek voor gz-psychologen. Boom.

Blagov, B., Bi, W., Shedler, J.,e.a. (2012). The Shedler-Westen Assessment Procedure (SWAP): Evaluating psychometric questions about its reliability, validity, and fixed score distribution. Assessment, 19, 370-382.

Bornstein, R.F. (2017). Evidence-based psychological assessment. J Pers Assess, 99, 435-445.

Bornstein, R.F., & Hopwood, C.J. (2017). Evidence-based assessment of interpersonal dependency. Prof Psychol Res Pract, 48, 251-258.

Bornstein, R.F., & Natoli, A. P. (2019). Clinical utility of categorical and dimensional perspectives on personality pathology: A meta-analytic review. Personal Disord, 10, 479.

Cervone, D., & Pervin, L. (2022). Personality: Theory and Research (pp. 102-104). John Wiley & Sons.

Clark, L.A. (2007). Assessment and diagnosis of personality disorder: Perennial issues and an emerging reconceptualization. Annu Rev Psychol, 58, 227-257.

Cogan, R., & Porcerelli, J.H. (2012). Test-retest reliability and discriminant validity of the SWAP-200 in a psychoanalytic treatment sample. Psychol Psychother, 82, 36-47.

Colli, A., Tanzilli, A., Dimaggio, G., & Lingiardi, V. (2014). Patient personality and therapist response: An empirical investigation. Am J Psychiatry, 171, 102-108.

Costa Jr, P.T., McCrae, R.R., & Löckenhoff, C.E. (2019). Personality across the life span. Annu Rev Psychol, 70, 423-448.

DeYoung, C.G., & Krueger, R.F. (2018). A cybernetic theory of psychopathology. Psychol Inq, 29, 117-138.

Dreessen, L., & Arntz, A. (1998). Short-interval test-retest interrater reliability of the Structured Clinical Interview for DSM-III-R personality disorders (SCID-II) in outpatients. J Pers Disord, 12, 138-148.

Egger, J.I.M., Heijden, P.T. van der, Derksen, J.J.L., e.a. (2012). Shedler-Westen Assessment Procedure (SWAP-200-NL) [Authorized Dutch Language Version of the Shedler-Westen Assessment Procedure]. Vincent van Gogh Institute for Psychiatry.

Faust, D., & Furman, A. (2022). When clinical judgment and science conflict, how does one decide? The epistemological status of learning from experience vs. science. In: C.L. Cobb, S.J. Lynn, W. O’Donohue (Eds), Toward a science of clinical psychology (pp. 71-104). Springer.

First, M.B. (2010). Commentary on Krueger and Eaton’s “Personality traits and the classification of mental disorders: Toward a more complete integration in DSM-5 and an empirical model of psychopathology”: Real-world considerations in implementing an empirically based dimensional model of personality in DSM-5. PD: TRT, 1, 123-126.

Haacke, E.C.M., Lie Sam Foek-Rambelje, K.P., van der Heijden, P.T., e.a. (2024). A comparative study of mental functions in people with mild intellectual disabilities and mental ill-health using a specialized clinical assessment framework. Artikel in voorbereiding.

Haeffel, G.J., Jeronimus, B.F., Kaiser, B.N., e.a. (2022). Folk classification and factor rotations: Whales, sharks, and the problems with the Hierarchical Taxonomy of Psychopathology (HiTOP). Clin Psychol Sci, 10, 259-278.

Hopwood, C.J., Kotov, R., Krueger, R.F., e.a. (2018). The time has come for dimensional personality disorder diagnosis. Pers Ment Health, 12, 82-86.

Hopwood, C.J., Pincus, A.L., & Wright, A.G.C. (2021). Six assumptions of contemporary integrative interpersonal theory of personality and psychopathology. Curr Opin Psychol, 41, 65-70.

Kernberg, O.F. (1975). Transference and countertransference in the treatment of borderline patients. J Natl Assoc Priv Psychiatr Hosp, 7, 14-24.

Kernberg, O.F. (1987). Projection and projective identification: Developmental and clinical aspects. J Am Psychoanal, 35, 795-819.

Kernberg, O.F. (1994). Mechanisms of defense: Development and research perspectives. Bull Menn Clin, 58, 55.

Kohut, H. (1972). Thoughts on narcissism and narcissistic rage. Psychoanal Study Child, 27, 360-400.

Kotov, R., Krueger, R.F., & Watson, D. (2018). A paradigm shift in psychiatric classification: the Hierarchical Taxonomy Of Psychopathology (HiTOP). World Psychiatry, 17, 24-25.

Klonsky, E.D., Oltmanns, T.F., & Turkheimer, E. (2002). Informant-reports of personality disorder: Relation to self-reports and future research directions. Clin Psychol, 9, 300-311.

Lie Sam Foek-Rambelje, K.P., Copier, K., Didden, R., e.a. (2024). Personality in individuals with mild intellectual disability to borderline intellectual functioning: A comparative study. Adv Ment Health Inte, 8, 38-48.

Lie Sam Foek-Rambelje, K.P., Heijden, P.T. van der, Berix, A.A., e.a. (2020). Factor structure of the Dutch language version of the Shedler-Westen Assessment Procedure (SWAP). Eur J Psychol Assess, 36, 584-592.

Linehan, M.M. (1993). Skills training manual for treating borderline personality disorder. Guilford press.

Lingiardi, V., & McWilliams, N. (Eds.). (2017). Psychodynamic diagnostic manual: PDM-2. Guilford Publications.

Luyten, P., & Fonagy, P. (2022). Integrating and differentiating personality and psychopathology: A psychodynamic perspective. J Pers, 90, 75-88.

Marin-Avellan, L., McGauley, G., Campbell, C., e.a. (2005). Using the SWAP-200 in a personality-disordered forensic population; is it valid, reliable and useful? J Crim Behav Ment Health, 15, 28-45.

McWilliams, N. (2011). Psychoanalytic diagnosis: Understanding personality structure in the clinical process. Guilford Press.

Meyer, G.J., Finn, S.E., Eyde, L.D., e.a. (2001). Psychological testing and psychological assessment: A review of evidence and issues. Am Psychol, 56, 128-165.

Miller, J.D., Few, L.R., & Widiger, T.A. (2012). Assessment of personality disorders and related traits: Bridging DSM-IV-TR and DSM-5. In: Th.A. Widiger & P.E. Nathan (Eds.), The Oxford handbook of personality disorders (pp. 108-140). Oxford University Press.

Millon, T., Millon, C.M., Meagher, S.E., e.a. (2012). Personality disorders in modern life. John Wiley & Sons.

Oltmanns, J.R., & Oltmanns, T.F. (2021). Self-other agreement on ratings of personality disorder symptoms and traits: Three meta-analyses. In: T.D. Letzring and J.S. Spain (Eds.), The handbook of accurate personality judgment: Theory and empirical findings (pp. 276-293). Oxford University Press.

Rettew, D.C., Lynch, A.D., Achenbach, T.M., e.a. (2009). Meta‐analyses of agreement between diagnoses made from clinical evaluations and standardized diagnostic interviews. Int J Methods Psychiatr Res, 18, 169-184.

Roberts, B.W., Walton, K.E., & Viechtbauer, W. (2006). Patterns of mean-level change in personality traits across the life course: a meta-analysis of longitudinal studies. Psychol Bull, 132, 1-25.

Shapiro, D. (1965). Neurotic styles. Basic Books.

Shedler, J. (2022). The personality syndromes. In: R. Feinstein (Ed.), Personality disorders (pp. 3-31). Oxford University Press.

Shedler, J. (2015). Integrating clinical and empirical perspectives on personality: The Shedler-Westen Assessment Procedure (SWAP). Personality disorders: Toward theoretical and empirical integration in diagnosis and assessment, 225-252.

Shedler, J. (2009). Guide to SWAP-200 Interpretation. Geraadpleegd 14 augustus 2023 van: http://swapassessment.org/wp-content/uploads/2013/04/Guide-to-SWAP-200-Interpetation-DRAFT6c.pdf.

Shedler, J., & Westen, D. (2004). Refining personality disorder diagnoses: Integrating science and practice. Am J Psychiatry, 161, 1-16.

Shedler, J., & Westen, D. (2007). The Shedler-Westen Assessment Procedure (SWAP): Making personality diagnosis clinically meaningful. J Pers Assess, 81, 41-55.

Shedler, J., Beck, A., Fonagy, P., e.a. (2010). Personality Disorders in DSM-5. Am J Psychiatry, 167, 1026-1028.

Smith, S.W., Hilsenroth, M.J., & Bornstein, R.F. (2009). Convergent validity of the SWAP-200 dependency scales. J Nerv Ment Dis, 197, 613-618.

Smits, P.G., Lie Sam Foek-Rambelje, K., Rinne, T., e.a. (2021). Personality assessment with the Shedler-Westen assessment procedure 200 in a forensic sample: criterion validity and contribution to structured forensic clinical judgment. J Forens Psychiatry Psychol, 32, 736-751.

Tackett, J.L., Herzhoff, K., Reardon, K.W., e.a. (2013). The relevance of informant discrepancies for the assessment of adolescent personality pathology. Clin Psychol, 20, 378-392.

Tak, N.G.A. (2022). Ontwikkelingsstoornissen bij volwassenen: het nut van de holistische theorie. Tijdschr Psychiatr, 64, 617-621.

Weertman, A., Arntz, A., Dreessen, L., e.a. (2003). Short-interval test-retest interrater reliability of the Dutch version of the Structured Clinical Interview for DSM-IV personality disorders (SCID-II). J Pers Dis, 17, 562-567.

Westen D. (2012). Prototype diagnosis of psychiatric syndromes. World Psychiatry, 11, 16-21.

Westen, D. (2002). Clinical diagnostic interview manual. Geraadpleegd van: http://www.psychsystems.net/lab.

Westen, D., & Shedler, J. (1999a). Revising and assessing Axis II, Part 1: Developing a clinically and empirically valid assessment method. Am J Psychiatry, 156, 258-272.

Westen, D., & Shedler, J. (1999b). Revising and assessing Axis II, Part 2: Toward an empirically based and clinically useful classification of personality disorders. Am J Psychiatry, 156, 273-285.

Westen, D., & Muderrisoglu, S. (2003). Reliability and validity of personality disorder assessment using a systematic clinical interview: Evaluating an alternative to structured interviews. J Pers Dis, 17, 350-368.

Westen, D., & Weinberger, J. (2004). When clinical description becomes statistical prediction. Am Psychol, 59, 595-613.

Westen, D., Gabbard, G.O., Blagov, P.S. (2006). Back to the future: Personality structure as a context for psychopathology. In: R.F. Krueger & J.L. Tackett (Eds.), Personality and psychopathology (pp. 335-284). Guilford Press.

Westen, D., Shedler, J. (2007). Personality diagnosis with the Shedler-Westen Assessment Procedure (SWAP): Integrating clinical and statistical measurement and prediction. J Abnorm Psychol, 116, 810-822.

Westen, D., Waller, N., Shedler, J., e.a. (2012). Dimensions of personality and personality pathology: Factor structure of the Shedler-Westen Assessment Procedure-II (SWAP-II). J Pers Dis, 28, 281-318.

Widiger, T.A. (2007). Dimensional models of personality disorder. World Psychiatry, 6, 79-83.

Widiger, T.A., Hines, A., & Crego, C. (2024). Evidence-based assessment of personality disorder. Assessment, 31, 191-198.

Witteman, C.L.M., Claes, L., & Heijden, P.T. van der (2017). Psychodiagnostische besluitvorming: deskundig oordelen in de klinische praktijk. De Tijdstroom.

Wright, A.G.C., & Hopwood, C.J. (2022). Integrating and distinguishing personality and psychopathology. J Personality, 90, 5-19.

Zimmerman, M. (2021). Why hierarchical dimensional approaches to classification will fail to transform diagnosis in psychiatry. World Psychiatry, 20, 70-71.

Abstract

Bridging Science and Practice through Personality Assessment with the Shedler-Westen Assessment Procedure

In personality asssessment, clinicians face the challenging task of effectively mapping its complexity. This article delves into the importance of utilizing multiple methods, multiple conceptual models, and multiple informants. The Shedler-Westen Assessment Procedure (SWAP-200) is introduced as a possibility to enrich the current psychodiagnostic toolkit. The focus is on the type of informant central to this instrument (the clinician) and the methods and conceptual models employed. The background and development of the instrument are discussed, along with its scientific evidence. We conclude with a case example of a client presenting with depressive symptoms and personality issues.

Kim Rambelje, Msc, is werkzaam als klinisch psycholoog BIG en bestuurder bij PLU CGG te Amersfoort. Tevens is zij als promovenda verbonden aan het Donders Institute van de Radboud Universiteit te Nijmegen.
kim.rambelje@donders.ru.nl

Prof.dr. Paul van der Heijden is werkzaam als klinisch psycholoog, senior onderzoeker en opleider bij Reinier van Arkel en tevens als bijzonder hoogleraar Multidimensionele psychodiagnostiek gedurende de levensloop verbonden aan het Behavioural Science Institute van de Radboud Universiteit te Nijmegen.

Prof.dr. Jos Egger is klinisch psycholoog, klinisch neuropsycholoog en hoogleraar Contextuele neuropsychologie bij het Donders Institute van de Radboud Universiteit te Nijmegen waar hij ook werkzaam is als hoofdopleider voor de Klinische psychologie. Tevens geeft hij als wetenschappelijk hoofd leiding aan de Vincent van Gogh Topklinische Centra voor Neuropsychiatrie te Venray.

Naar boven