Column
Marte Kaan
De verschrikkingen in Oekraïne, het gillende gat van de inkomensongelijkheid, de opleving van Trump, de meedogenloosheid van de vleesindustrie, hoe sommige mensen hun huisdieren of kinderen behandelen. Het leed van de wereld en de hardheid van de mens zijn vaak onderwerp van gesprek in mijn spreekkamer.
Een patiënt wordt misselijk van het klagelijke gemiauw van jonge katjes, het katapulteert hem regelrecht naar de donkere hoeken van zijn jeugd.
Ben ik het, of is het de wereld?
Het is de vraag die vaak schuilgaat achter dit lijden aan de wereld en die soms expliciet, meestal impliciet gesteld wordt. Het is toch ook verschrikkelijk gesteld met ons en de wereld? De aarde gaat naar de knoppen, mensen denken alleen maar aan zichzelf, de wreedheid kruipt door de kieren van ons bestaan. Je hoeft de krant maar open te slaan.
Het frustreert de worstelende mens te zien dat zijn psychisch gezonde medemens relatief onaangedaan lijkt door deze alomtegenwoordige ellende. Waarom lijdt de rest van de mensheid niet met hem mee?
Als het goed is, wordt het de lijdende mens in therapie duidelijk dat zijn uitgangspunt radicaal anders is dan dat van een minder pessimistisch ingesteld persoon. Oud zeer maakt hem kwetsbaar en alert op alles wat er kapot gaat en, belangrijker, kapot kán gaan. Juist van dat wat nog heel is, gaat dreiging uit. De wordingsgeschiedenis van de door psychische klachten geplaagde mens wordt veelal getekend door destructie en verlies. Dat vormt zijn ervaring van de wereld en andere mensen, en dat is wat hij overal gewaar wordt.
Tegelijkertijd sensibiliseert de maatschappij, worden we als samenleving steeds gevoeliger. Deze gevoeligheid vertaalt zich bijvoorbeeld in het inmiddels opgerekte begrip (on)veiligheid. “Een paar jaar geleden nog werd bij ‘onveilige werkomgeving’ gedacht aan gaslekken, brand en instortende steigers. Inmiddels denkt men aan foute grappen,” schreven Diederik Boomsma en Eric C. Hendriks-Kim onlangs in NRC Handelsblad. Veiligheid gaat niet alleen meer om fysieke veiligheid, maar om gevoelens. De schrijvers betogen dat deze begripsverruiming niet zonder gevolgen is: taal stuurt ons denken. En dat zorgt voor een ‘heilloos escalatieproces’, zodra je in een conflict poneert dat de veiligheid op het spel staat, is de weg van de dialoog afgesloten.
De Duitse filosoof Svenja Flasspöhler beschrijft in haar boek Sensibel hoe deze verhoogde gevoeligheid hand in hand gaat met het verlangen naar uniciteit, je te onderscheiden. Ze noemt de toename aan allergieën als voorbeeld van een reële en symbolische ontwikkeling. Wanneer we vandaag de dag uit eten gaan, heeft iedereen een eigen dieet, hij geen lactose, zij geen peulvruchten. Of juist extra veel. Geen lokaal geproduceerde producten? Kan niet: ethisch onverantwoord. “Hoe groter de sensibilisering, des te groter de waarschijnlijkheid dat iedereen alleen eet en staat.”
De verhoogde gevoeligheid en het verlangen anders te zijn, vertaalt zich daarbij in de neiging afstand te willen houden, schrijft Flasspöhler – een neiging die onder invloed van covid tot in de puntjes werd geformaliseerd. Ze haalt de socioloog Elias Canetti aan die in zijn boek Massa en macht beschrijft dat mensen bang zijn voor de nabijheid van de ander. “Voor niets is de mens meer beducht dan voor de aanraking van de ander.” Er is een manier om aan die aanrakingsvrees te ontkomen, aldus Canetti, en dat is door op te gaan in de massa. “Het is de enige situatie waarin deze vrees in het tegendeel omslaat.” Het is de aantrekkingskracht van het voetbalstadion en het festival, de politieke partij en de studentenvereniging, om maar een paar voorbeelden te noemen. In de massa geldt dat wat zich tussen mensen afspeelt, zich afspeelt als binnen één lichaam.
In deze paradox wordt een belangrijk menselijke conflict weerspiegeld: de vrees voor én het verlangen naar de ander. Taal is een manier om met dat conflict om te gaan: door een woord te vinden dat je gevoelens normaliseert én je bijzonderheid bevestigt, dat ervoor zorgt dat je bij een groep hoort en tegelijkertijd de ander op afstand kan houden. Woorden die ooit alleen gebezigd werden in de geestelijke gezondheidszorg lenen zich hier goed voor. Mensen zijn tegenwoordig al snel getraumatiseerd, depressief, autistisch, hebben adhd of een paniekaanval. En ook hier stuurt taal het denken, en voelen. Trauma’s en depressies doen meer pijn dan heel erg geschrokken zijn of een tijd niet zo lekker in je vel zitten.
Bij mij rijst de vraag wat dit sensibiliseren doet met patiënten in de geestelijke gezondheidszorg. Enerzijds is het waarschijnlijk prettig de erkenning te krijgen dat een onveilig gevoel kan bestaan zónder dat er op dat moment sprake is van direct gevaar. Anderzijds bestaat het risico van taalinflatie: als iemand zich onveilig voelt bij vrouwonvriendelijke grappen op de werkvloer, hoe verhoudt zich dat tot het gevoel van onveiligheid van iemand met een seksueel trauma?
Lijden is geen wedstrijd, maar het is belangrijk dat het juiste gewicht kan worden gegeven aan iemands lijdensdruk. Er is trauma en trauma, onveiligheid en onveiligheid, paniek en paniek.
Kenmerkend voor veel mensen die in de ggz belanden, is dat ze vaak al jarenlang worstelen met hun verleden. Een gebrek aan erkenning speelt nagenoeg altijd een rol. Vaak proberen mensen met mildheid op hun verleden terug te blikken, terwijl de bewijzen dat het echt niet zo gezellig was zich opstapelen. Kunnen erkennen dat ze geleden hebben, is cruciaal. Taal helpt.
Ik herinner me een man die na weken te hebben gepraat over de bomaanslag die hij had meegemaakt (hij durfde al decennia niet meer met het openbaar vervoer, meed drukke plekken) het langzaam tot zich kon laten doordringen hoe ernstig getraumatiseerd hij was. Het woord trauma deed recht aan het leed dat zich in het kielzog van deze ramp had voltrokken: een verslaving, verlies van carrière en relatie. De diagnose markeerde het begin van het herstel, met de taal kwam erkenning van de pijn en vervolgens ruimte voor verdere confrontatie. Daarna de rouw, om het geleden verlies door het ervaren geweld, én als gevolg van de jarenlange miskenning van de pijn.
Ook het aan de schandpaal nagelen van agressieve bullebakken die hun macht misbruiken in onder meer de mediawereld is onderdeel van de sensibilisering van de samenleving. Deze verhalen raken patiënten, ze brengen ze ter sprake tijdens sessies, laverend tussen opluchting en vertwijfeling. “Zo was mijn moeder/broer/partner ook.” Het is blijkbaar normaal last te hebben van een iemand die je uitkaffert, zó erg dat mensen publiekelijk worden beschimpt en ter verantwoording worden geroepen. Rechtvaardigheid, eindelijk.
Maar helpt hen dat altijd? Hún dader wordt door niemand aan de schandpaal genageld. Soms is hij dood. De meeste mensen zullen zelf in het reine moeten komen met hun verleden, zonder het gewicht van het halve vaderland in de rug te voelen.
Bovendien versterkt de heksenjachtachtige aard van de manier waarop bekenden uit de media en de politiek worden achterna gezeten het onder patiënten vaak breed gevoelde wantrouwen jegens de medemens. De ander is dus inderdaad niet te vertrouwen. Per definitie.
Wie taal zegt, zegt ‘de Ander’, schrijft Antoine Mooij in zijn boek In de greep van de taal, waarin hij de theorie van de Franse psychoanalyticus Jacques Lacan uiteenzet. “Het is niet alleen de taal zelf die duidt, maar ook de Ander die, in de hem ter beschikking gestelde taal, het gedrag van het kind duidt.” De overmacht van de taal wordt verdubbeld door de overmacht van de ander (de ouder). Het kind wordt als het ware bezet door de taal, zoals het ook bezet wordt door de ander, wat resulteert in een gevoel van vervreemding.
Geen woord dekt ooit een emotionele lading, taal is op zijn best een poging. De vervreemding wordt alleen wel groter wanneer eenzelfde begrip een breed palet aan ervaringen beschrijft. Deze verregaande vervreemding isoleert de patiënt, die de kunst van de subtiele zelfisolatie vaak tot in de finesse beheerst, nog verder.
Ik merk dat patiënten opluchting ervaren wanneer hun donkerste gevoelens benoemd kunnen worden. Ik denk aan de vrouw die opbiechtte dat ze een kussen op het gezicht van haar slapende man wilde drukken. De opluchting ontstaat, omdat de aarde gewoon blijft draaien. Omdat gedachten en gevoelens geen monsters blijken zijn. Omdat ik haar niet anders ging bejegenen.
Dan is het prettig als de woorden (onveiligheid, trauma) hun lading behouden, omdat deze relatief zware termen mensen kunnen helpen bij de diepte van hun gevoel te komen, en op die manier voor zo min mogelijk voor vervreemding zorgen. “Dit zware woord doet recht aan mijn verhaal.” Want wanneer iedereen zich onveilig voelt, wat betekent onveiligheid dan nog voor een getraumatiseerde of onveilig gehechte patiënt?
Waar een begrip de patiënt aanvankelijk legitimatie verschafte, maakt het hem nu wederom tot een outcast.
Ik ben voor het aan de kaak stellen van onheus of agressief gedrag, begrijp me niet verkeerd. Machtsmisbruik: ook geen goed idee. Maar ik zie deze sensibilisering met bijbehorende taaloprekking niet zonder risico. Zoals de dialoog tussen mensen stopt wanneer het over onveiligheid gaat, zo stopt het ook de dialoog met jezelf. We moeten zelf blijven nadenken en voelen, en niet klakkeloos woorden gaan gebruiken. Omdat we onszelf er niet altijd een dienst mee bewijzen, en omdat het belangrijk is dat we sommige woorden reserveren voor mensen voor wie ze passender zijn, juist om hen te laten voelen dat ze níet abnormaal zijn, maar de botte pech hebben iets naars te hebben meegemaakt.
Afgewogen taal zorgt ervoor dat we dat conflict tussen verlangen naar uniciteit en normaliteit, nabijheid en afstand, beter kunnen hanteren. Het juiste woord betekent: je hoort erbij, maar je blijft een individu met grenzen, je bent bijzonder én normaal.
Marte Kaan is als psychotherapeut werkzaam bij het NPI in Amsterdam, een instelling voor persoonlijkheidsproblematiek. Ze geeft TFP, psychodynamische therapie en groepstherapie.