Hanneke Bot
Om de een of andere reden zoek ik – zoekt men, misschien wel – graag, maar tegen beter weten in, naar orde in de chaos. In therapie zijn de therapeutische relatie en het repareren van relatiebreuken kanshebbers voor de rol van ordenend principe, als dé helpende factoren bij uitstek. Maar net als in de echte wereld blijkt ook in de wereld van de psychotherapie alles telkens weer multidimensionaal, meervoudig bepaald en daarmee ook op vele manieren te verhelpen of te bevorderen. Zo komt in dit nummer zelfs de helpende rol van neuriën aan de orde. Mijn pogingen een rode draad te vinden in de verschillende bijdragen die we in dit nummer publiceren, op zoek naar orde, liepen dan ook spaak. Het is een ratjetoe, een interessant ratjetoe, geschreven door kundige vakgenoten die elk vanuit een eigen optiek facetten van het vak belichten. Het reflecteert de veelzijdigheid van het vak en van het leven zelf.
Kirsten Hauber en Albert Boon doen in hun artikel verslag van drie studies naar de invloed van de therapeutische relatie en cognitieve emotieregulatie op behandeluitkomst bij adolescenten met persoonlijkheidsproblematiek. De therapeutische relatie bleek indicatief voor de behandeluitkomst en het verslechteren van die relatie gaat vaak vooraf aan drop-out. De les is dus de kwaliteit van de therapeutische relatie goed in de gaten te houden en bij verslechtering hier op in te grijpen.
Sam Deltour, Huguette Beyens en Dirk De Wachter schrijven over postpsychotische groei bij een familie die wordt geconfronteerd met psychose. Een psychose, zo stellen de auteurs, is een ervaring die de getroffene en zijn omgeving veelal genadeloos onderuithaalt. In een zeer persoonlijk verhaal vertellen ze hoe je niet alleen betekenis geeft aan dergelijke ervaringen, maar laten ze zien dat deze ook kan leiden tot nieuwe ontwikkelingen en gegroeid respect voor het leven.
Luuk Stroink neemt ons mee in een herwaardering van premorbide factoren bij de moeilijk te begrijpen aandoening conversiestoornis. Na een overzicht waarin Stroink beschrijft hoe er in de afgelopen ruim honderd jaar over conversie werd gedacht, pleit hij nu voor een model dat al het voorafgaande integreert en bovendien een rol toekent aan premorbide aspecten. Zijn hypothese is dat conversiepatiënten predisponerend problemen hebben ontwikkeld op het gebied van hun autonomiegehechtheid.
In haar column reflecteert Marte Kaan op de verschrikkingen in de wereld en hoe we daar afhankelijk van onze binnenwereld op reageren. Oud zeer maakt kwetsbaar en alert op alles wat fout kan gaan, terwijl de psychisch gezonde mens niet vreselijk geraakt lijkt door alle ellende. Kaan constateert dat het belangrijk is de scheidslijn tussen ‘naar’ en ‘traumatisch’ in het oog te houden. Overgevoeligheid – alles wordt ‘trauma’ – helpt niet, maar het onderschatten van de traumatische aard van gebeurtenissen zit verwerking zeker ook in de weg.
In haar forumbijdrage overpeinst Maud Schaepkens de vraag ‘to sit or not to sit?’. Naar aanleiding van haar eigen ongemak – een flinke hernia – vraagt ze zich af of de toekomst van de psychotherapie nog wel ligt in het dag in, dag uit uren achtereen in een spreekkamertje zitten terwijl we toch al jaren weten dat ‘zitten het nieuwe roken is’. De paden op, de lanen in zou beter zijn voor de therapeut – maar wat doet dat met de therapeutische relatie? Stof om over na te denken.
In de rubriek ‘Gelezen’ doet Schaepkens ook verslag van Denk je dat je mij kunt helpen? van Vork en Van ’t Spijker, waarin beide auteurs vanuit respectievelijk het perspectief van de cliënt en de therapeut beschrijven hoe het therapeutische proces verloopt en hoe zij dat beleven. Aanbevolen literatuur voor hen die erover denken om in therapie te gaan, evenals voor hun therapeuten, zo begrijp ik. Daarnaast is er de recensie van act in de praktijk van Harris door Lia Jaeqx. Jaeqx schetst een genuanceerd beeld van het boek: ze vindt het een waardevolle bijdrage aan de literatuur over act, omdat het goed is opgebouwd en veel praktische informatie geeft met veel oefenmateriaal en uitgeschreven therapeutische gesprekken. Maar voor iemand die al ervaring heeft met act acht ze het te weinig diepgaand en zelfs wat langdradig.
In de rubriek ‘Gehoord’ publiceren we verslagen van twee studiedagen. Maud Molhoek verslaat het Jaarsymposium Stress & Veerkracht. De definitie van veerkracht die ze in dit verslag geeft, is ‘psychisch gezond blijven ondanks het meemaken van grote stressoren’. Het schijnt dat een half miljard mensen leidt aan stressgerelateerde stoornissen. Onderzoeken hoe mensen meer veerkracht kunnen ontwikkelen, is dus van groot belang. De meest praktische en hoopvolle oplossingen werden hiertoe aangedragen uit de hoek van de vluchtelingenhulpverlening. De stressoren zijn bij deze groep in grote mate aanwezig en hulp zou zich in eerste instantie vooral moeten richten op het hier-en-nu en op praktische zaken. Sjoerd Colijn verslaat het congres van Celevt (Centrum Late Effecten Vroegkinderlijke Traumatisering) met als thema ‘Verbinding is hoofdzaak: Vroeg trauma en interpersoonlijke neurobiologie’. De relatie tussen neurobiologie, interpersoonlijke neurobiologie zelfs, en (psycho)therapeutische behandeling van vroeg trauma is een nieuw en ingewikkeld thema. Het gaat om veel variabelen die tegelijkertijd en in interactie met elkaar een rol spelen in ontwikkeling, en daarmee ook in therapeutische verandering. Allerlei voor therapeuten verrassende technieken werden als helpend aangedragen, zoals neuriën, slaap, beweging en diverse voedingssupplementen. In de middag was er ruim baan voor de rol van vaktherapie bij patiënten met een vroegkinderlijk trauma – maar toen ging het niet meer zo over neurobiologie. Colijn verliet het congres dan ook met gemengde gevoelens: het bevatte interessante momenten, maar de verwachting van ‘verbinding’ werd voor hem niet waargemaakt.
Alles bij elkaar dus een gemengd boeket, een goede start voor het voorjaar…
Hanneke Bot is socioloog en psychotherapeut en redacteur van dit tijdschrift.