Transactionele analyse in Nederland

Moniek Thunnissen, Alike Visser, Guido Machielsen

Samenvatting

Binnen de psychotherapie is er de laatste jaren een tendens tot het overstijgen van de verschillende therapiescholen en het benadrukken van algemeen werkzame factoren, zoals de therapeutische relatie. In deze ontwikkeling, waarbij de aandacht voor techniek verschuift naar aandacht voor de therapeutische relatie, kan transactionele analyse (ta) als methode van psychotherapie, opnieuw een rol gaan spelen. In dit artikel beschrijven wij, na een korte historische schets, een aantal kernconcepten en verschillende recente stromingen binnen ta. Onze conclusie is dat binnen de huidige ontwikkelingen rond therapeutische methodieken en rond het belang van algemene therapievariabelen zoals de therapeutische relatie, ta meer aandacht verdient als een heldere, bruikbare methode in psychotherapie.


Leerdoelen

Na het lezen van dit artikel bent u op de hoogte van:

  1. 1. de historische context waarin transactionele analyse (ta) zich ontwikkeld heeft;
  1. 2. de belangrijkste uitgangspunten van ta;
  1. 3. de basisconcepten die binnen ta gebruikt worden;
  1. 4. de bruikbaarheid van ta voor het opbouwen van de therapeutische relatie;
  1. 5. de wetenschappelijke evidentie van ta.

Moniek Thunnissen is psychiater, gespecialiseerd in persoonlijkheidsstoornissen, psychotherapie en de therapeutische relatie, waar zij op promoveerde en een aantal boeken over schreef.
E-mail n m.thunnissen@ziggo.nl

Alike Machielsen-Visser is kaderhuisarts ggz, gespecialiseerd in preventieve en therapeutische zorg voor KOPP/KOV kinderen.

Guido Machielsen is werkzaam als klinisch psycholoog-psychotherapeut in eigen praktijk en hoofddocent gz-opleiding V&O Rotterdam.

Inleiding

Na een lange periode met veel aandacht voor specifieke therapeutische vaardigheden en het vergelijken van verschillende therapeutische modellen, lijkt er een nieuw tijdperk aan te breken van overkoepeling en integratie van verschillende modellen. Hierbij is de therapeutische relatie een centraal begrip (Hafkenscheid, 2021). Bovendien is er de laatste jaren meer aandacht voor shared decision making en voor de ‘cocreatie’ door therapeut en cliënt van het therapeutische proces en het doel van de therapie (Van Spronsen & Van Os, 2021), Een methodiek die bij uitstek bruikbaar is binnen deze ontwikkeling, is Transactionele analyse (ta), een methode die al ruim vijftig jaar bestaat en wereldwijd wordt toegepast, maar in Nederland na een veelbelovende start op een zijspoor is gekomen. Hoewel ta al die jaren in Nederland werd toegepast, is er weinig over gepubliceerd. Bovendien vonden veel van deze toepassingen plaats buiten de ggz: in het onderwijs, bij gemeentes en non-profitinstellingen, door coaches, counselors en mediators, en in het bedrijfsleven. Toch is ta in de afgelopen decennia op verschillende plaatsen in de Nederlandse ggz een belangrijke methodiek gebleven, die ook wetenschappelijk onderzocht is (zie later in dit artikel).

Heden ten dage zijn er veel zelfhulpboeken die proberen de ingewikkelde intrapsychische werkelijkheid en het vaak ambigue karakter van de interpersoonlijke communicatie te verduidelijken. Zolang je beseft dat dit modellen zijn die de werkelijkheid reduceren tot een meer inzichtelijk en overzichtelijk gebied, kan dit cliënten helpen zichzelf te begrijpen en bijdragen aan een meer gelijkwaardige therapeutische relatie. In die zin kan je zeggen dat ta eigenlijk te vroeg kwam met haar ‘populaire’, ook op leken gerichte benadering.

In dit artikel geven wij een kort historisch overzicht van de ontwikkeling van ta in Nederland en wereldwijd, schetsen wij de belangrijkste ta-concepten en de toepassing hiervan in de therapeutische relatie en geven wij een overzicht van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland naar de effectiviteit van behandelingen die op basis van ta worden uitgevoerd.

Historie van TA wereldwijd en in Nederland

Psychiater Eric Berne (1910-1970) ontwikkelde Transactionele Analyse als theorie van de persoonlijkheid en als methode van psychotherapie in de jaren 50-70 van de vorige eeuw. Berne werd zelf opgeleid als psychoanalyticus, maar na een langdurige opleiding en leertherapie, werd zijn aanvraag om lid te worden van de psychoanalytische vereniging afgewezen met het advies dat hij nog een aantal jaren in opleiding en in analyse moest. Hierop besloot hij een andere weg in te slaan en een methodiek te ontwikkelen die in zijn ogen minder abstract en meer patiëntgericht was, en in kortere tijd tot verandering kon leiden. Hij koos voor een andere taal: de egotoestanden Ouder, Volwassene en Kind, in plaats van de psychoanalytische concepten Superego, Ego en Es. Een egotoestand is een fenomenologische en gedragsmatige uiting van een psychische activiteit en leidt in het contact tot ‘transacties’, een vaak voorspelbare interactie met de ander. De psychoanalytische concepten Superego, Ego en Es beschrijven intrapsychische fenomenen, waarbij de moderatie van het driftleven een belangrijke rol speelt. Het streven van Berne was om een brug te slaan tussen de intrapsychische concepten van de psychoanalyse en de interpersoonlijke communicatie tussen mensen. Bovendien wilde hij met een heldere taal en duidelijke concepten een model ontwikkelen dat ook voor leken gemakkelijk te begrijpen is.

Ook koos Berne voor een heel verschillende behandelmethode: waar in psychoanalyse vroegkinderlijke conflicten worden opgelost via het systematische gebruik van vrije associatie, via fenomenen van overdracht en weerstand, ontwikkelde Berne ta als een actieve vorm van therapie die geschikt was voor en gemakkelijk begrepen kon worden door een groot deel van de psychiatrische patiënten (Berne, 1961). Hij noemde ta een ‘sociale psychiatrie’ waarbij de nadruk lag op verandering en genezing (Berne, 1961). Zo stelde hij: “Het enige artikel dat de moeite is om te schrijven, is een artikel met als titel ‘Hoe patiënten te genezen’”(Berne, 1976).

Berne was in die periode niet de enige die een nieuwe psychologische theorie naar voren bracht. In de vs ontwikkelde Aaron Beck (1921-2021) in hetzelfde decennium de Cognitieve Gedragstherapie en Albert Ellis (1913-2007) de Rationele Emotieve Therapie (ret). Deze theorieën kunnen alle drie gezien worden als een reactie op de psychoanalyse, en leggen grote nadruk op cognitieve, bewuste processen en het herwinnen van (gedragsmatige) controle op impulsen en stemmingen. Waar in de mensvisie van de klassieke psychoanalyse de mens de ‘gevangene’ was van zijn instincten (driften), is in het behaviorisme de mens de gevangene van zijn conditioneringsgeschiedenis. Het mens- en wereldbeeld van de klassieke psychoanalyse staat als tragischer en pessimistischer bekend dan dat van het orthodoxe behaviorisme. Aan de menselijke natuur valt therapeutisch maar beperkt te ‘sleutelen’, maar verkeerde gewoontevorming (door conditioneringen) kan worden gecorrigeerd (Hafkenscheid, 2021, p. 34).

Berne overleed in 1970 op 60-jarige leeftijd, te jong om zijn theorie zelf tot wasdom te brengen. Ellis en Beck daarentegen bleven tot op hoge leeftijd actief. ret vond een plaats binnen de cgt en Beck droeg bij aan de verdere ontwikkeling van de cgt, onder andere met zijn publicaties over een behandeling voor persoonlijkheidsstoornissen (Beck e.a., 2015).

ta werd gedurende een korte periode in de jaren 60-70 van de vorige eeuw zeer populair, vooral in het westen van de Verenigde Staten. ta werd onderwezen aan universiteiten en hogescholen; van het boek Games people play van Eric Berne (1964) werden zo’n vijf miljoen exemplaren verkocht, en van het boek Ik ben OK jij bent OK van Thomas Harris (1967) zelfs vijftien miljoen. Toch werd er weinig systematisch wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de werkzaamheid of effectiviteit van ta. De keerzijde van de populariteit was dat ta in de jaren 70 de naam kreeg een ‘pop’-psychologie te zijn en veel psychiaters en psychologen zich afkeerden van deze methodiek (Stewart, 1992; Jorgensen & Jorgensen, 1984).

Terwijl ta in de vs steeds minder werd toegepast, verspreidde de methode zich wel over Europa en daarbuiten. Toen in de jaren 90 Oost-Europa en Rusland toegankelijk werden voor trainers uit West-Europa, kwam er een uitwisseling op gang die leidde tot een toename van erkende ta-therapeuten en trainers in Oost-Europese landen. Op dit moment heeft de European Association of Transactional Analysis eata ruim 7.500 leden in 29 landen van Europa (bron: https://eatanews.org/about-eata/). Ook in Azië, het Midden-Oosten en Afrika zijn er bloeiende ta-verenigingen. Het wetenschappelijk tijdschrift Transactional Analysis Journal (taj) verschijnt sinds 1970 viermaal per jaar, en jaarlijks zijn er op verschillende plaatsen in de wereld drukbezochte internationale ta-conferenties (bron: https://eatanews.org/about-eata/ en http://www.itaaworld.org/).

In Nederland werd ta sinds de jaren 90 als methode van psychotherapie gebruikt in drie ggz-instellingen: in de Viersprong in Halsteren (Mart Bolten), in de Strook in Psychiatrisch Ziekenhuis Ermelo (Maarten Kouwenhoven) en in Veluweland in Lunteren (Marijke Arendsen Hein). In de Viersprong betrof het een Kortdurende Klinische Psychotherapie (kkp) van drie maanden voor volwassenen met een persoonlijkheidsstoornis (vooral cluster C en B), in de Strook een klinische behandeling van vaak jonge borderlinepatiënten met verslavingsproblematiek, anorexia, suïcidaliteit en pre- of postpsychotische beelden, en in Veluweland een deeltijdbehandeling van één jaar voor patiënten met persoonlijkheidsproblematiek. De resultaten waren goed: in de Strook in Ermelo konden de drie separeers omgezet worden in bedden, het medicatiegebruik daalde tot vrijwel nul en het aantal suïcides daalde van één per jaar naar één in de zeven jaar. De kkp bestaat 43 jaar later nog steeds als een klinisch en een deeltijd-ta-programma waar per jaar zo’n negentig patiënten met voornamelijk cluster-C- en -B-persoonlijkheidsstoornissen met goed resultaat worden behandeld. Patiënten vertonen aan het einde van de behandeling substantieel minder klachten, kennen een kleine terugval in het jaar na de behandeling, om vervolgens na drie jaar te stabiliseren op een klachtenniveau dat iets boven dat van de gemiddelde populatie ligt (Thunnissen e.a., 2008; Bartak e.a., 2010).

In alle drie de instellingen was het behandelcontract de basis van de behandeling en werd de gemeenschap van medepatiënten en staf gebruikt om (script)corrigerend gedrag af te spreken vóórdat er een ontregeling of terugval in oud gedrag plaatsvond.

Momenteel wordt ta toegepast in Nederland in de Viersprong in Halsteren in een kortdurend klinisch en een deeltijdprogramma, en daarnaast in een aantal zelfstandige psychotherapiepraktijken door heel Nederland.

Het doel van TA-behandelingen

Het doel van ta-psychotherapie is het bereiken van autonomie, door Berne (1964) gedefinieerd als een combinatie van bewustzijn, spontaniteit en intimiteit. De behandeling is gericht op het ontwikkelen van een goed functionerende Volwassene waarmee mensen adequaat functioneren in de wereld en heldere keuzes maken over de richting van hun leven. Om dit te bereiken, is het vaak nodig om bewustzijn te ontwikkelen over de invloed van de vroege jeugd op het huidige functioneren. Daarbij is het leren herkennen van daaruit voortvloeiende disfunctionele denkpatronen en copingstrategieën een eerste stap.

Een aantal TA-kernconcepten

Het behandelcontract: een expliciete overeenkomst

Specifiek voor ta is het werken met een behandelcontract: een expliciete, bilaterale overeenkomst tussen behandelaar en patiënt over een helder gedefinieerde werkwijze (Berne, 1966), waarin de cliënt expliciet bevestigt zijn huidige disfunctionele gedragspatronen te gaan vervangen door effectievere patronen.

Het contract heeft drie onderdelen:

  1. het administratieve deel, met daarin de praktische details over aantal sessies en tijdsduur, betaling en basisregels van psychotherapie;
  2. het professionele contract, waarbij het doel van de behandeling wordt geëxpliciteerd in heldere, controleerbare (smart) termen. Dus niet: ik wil mijn relaties verbeteren, maar: ik ga ervoor zorgen dat ik elke week minstens drie contacten heb met mensen buiten mijn werk;
  3. het psychologische contract, het belangrijkste onderdeel waarbij de ‘geheime agenda’ aan de orde komt.

Veel patiënten willen graag van hun klachten af zonder hun script (zie verderop in dit artikel) te hoeven veranderen, en veel therapeuten willen graag vooral de goede Ouder zijn zonder de confrontaties die soms nodig zijn in de therapeutische relatie. Vragen om het psychologische contract te verhelderen, zijn bijvoorbeeld: “Stel dat deze behandeling niet zou slagen, hoe zou dat er dan uitzien? Hoe zou dat komen? En wat zou u dan vervolgens doen?”

Als het goed is, staat het contract haaks op het script en geeft het de patiënt toestemming om ongehoorzaam te zijn aan de vroege ouderboodschappen. Het sluiten van een behandelcontract speelt niet alleen aan het begin van de behandeling, maar gaat de hele behandeling door, op geleide van de veranderingen die plaatsvinden in de cliënt.

Een 30-jarige docent zoekt hulp van een psychotherapeut, omdat hij als leraar te weinig overwicht heeft in de klas. Het doel van de psychotherapie is: assertiever worden, meer achter zichzelf gaan staan. Bij de kennismaking komt aan de orde dat hij geen kinderen wil, overigens tot verdriet van zijn vrouw. In de derde sessie bespreekt hij het vroege overlijden van zijn vader; vanaf dat moment, op zijn achtste jaar, nam hij de vaderrol op zich als oudste van de drie kinderen. Als de behandelaar vraagt wat hij besloten heeft op dat moment, zegt hij in tranen: “Dat ik mijn kinderen dat nooit zou aandoen!” Opeens wordt hem duidelijk dat onder het assertiever worden een heel ander thema schuilgaat: het achtjarige jongetje dat zijn vader mist en nog steeds zijn stinkende best doet om hem te vervangen. Het ‘achter zichzelf gaan staan’ krijgt nu ook de betekenis van: contact maken met het achtjarige kind in hem. Hij gaat in gesprek met zijn moeder over zijn nooit geuite verdriet over de dood van vader, en realiseert zich dat hij op het moment dat zijn vader stierf, besloot geen kind meer te zijn en zijn gevoelens niet langer te uiten. Tot zijn verbazing gaat het op school beter lopen, er is meer rust in de klas en hij krijgt meer plezier met de leerlingen en in het lesgeven. Na zes sessies wordt de therapie afgesloten. Bij de follow-up, een half jaar later, vertelt hij, verlegen en trots, dat zijn vrouw zwanger is (Thunnissen & de Graaf, 2013, p. 171).

In bovenstaande casus realiseert de cliënt zich pas als hij in de therapie het verdriet gaat voelen om zijn jong overleden vader, welk scriptbesluit hij op zijn achtste jaar heeft genomen. En hoe het besluit geen kind meer te zijn, doorwerkt in zijn latere houding: krampachtig controle proberen te houden, iets wat in zijn werk als leraar feilloos door een aantal leerlingen wordt doorgeprikt, met als gevolg geen orde kunnen houden in de klas.

De egotoestanden

De ta-theorie is samengesteld uit een aantal, op elkaar voortbouwende begrippen (Thunnissen & De Graaf, 2013; Cornell e.a., 2016). Met de egotoestanden Ouder, Volwassene en Kind1 wordt de interne wereld van de persoon beschreven. De ervaringen die een kind vanaf de conceptie meemaakt, worden opgeslagen in de Kind-egotoestand en later verwerkt tot conclusies, normen en waarden in de Ouder en getoetst met (ervarings)feiten in de Volwassene.


Figuur 1 De structurele analyse van de egotoestanden

In figuur 1 wordt de opbouw van de egotoestanden weergegeven: de structurele analyse. Hierbij gaat het om de binnenkant, de intrapsychische structuur. Als het gaat over de buitenkant, het gedrag dat mensen vertonen ten opzichte van anderen, wordt meestal de term functionele analyse gebruikt. Hierbij wordt de Ouder onderverdeeld in een Structurerend en een Voedend deel, en het Kind in een Aangepast en een Natuurlijk deel. (zie figuur 2).

In de hierboven beschreven casus treedt er een verschuiving op binnen de egotoestanden van de cliënt: als hij ontdekt hoe hij als achtjarig jongetje zijn verdriet heeft weggestopt, kan hij, vanuit zijn Voedende Ouder, compassie voelen met het jongetje dat zo dapper probeerde de vaderrol op zich te nemen. Daardoor ontstaat er meer ruimte binnen zijn Kind-egotoestand voor allerlei emoties, waaronder de onafgemaakte rouw. Er ontstaat een betere balans tussen de egotoestanden, hij wordt rustiger, zowel in zijn werk als privé, en dan ontstaat er ook ruimte voor tot dan toe onderdrukte verlangens, waaronder zelf vader willen worden.

Figuur 2 De functionele analyse van de egotoestanden

SO = structurerende ouder; VO = voedende ouder; V=volwassene AK = aangepast kind;
NK = natuurlijk kind

Bron: www.ta-academie.nl

Script: het onbewuste levensplan

Vanaf de conceptie ontvangt het kind boodschappen van beide ouders op basis waarvan het kind besluiten neemt. Op deze manier vormt een kind vanaf heel jonge leeftijd een referentiekader, het script: een onbewust levensplan. Het script helpt een antwoord te geven op de centrale vraag van het leven: wat doet iemand als ik met mensen zoals jij in een wereld als deze? (Erskine, 1980; 1993). Het script is een noodzakelijke organisatiestructuur, een existentieel patroon waarmee mensen betekenis verlenen aan de wereld om hen heen (English, 2010). Omdat de keuzes van het script vanaf heel jonge leeftijd gemaakt worden, kan het opgroeien in een onveilige of destructieve omgeving leiden tot zelf-inperkende of destructieve elementen in het script. Een kenmerk van elk script is herhaling van een vertrouwd en zichzelf bevestigend patroon als blauwdruk voor het leven. Iets later in dit artikel komen we nog terug op de vorming van het script.

Transacties: de bouwstenen van de communicatie

De communicatie tussen twee personen wordt in ta beschreven met de term transacties: de stimulus van de ene persoon leidt tot een reactie bij de ander. Elke persoon communiceert vanuit een bepaalde egotoestand, van daaruit komen de transacties tot stand en zijn er verschillende vormen van communicatie te onderscheiden:

  • complementair: beide personen communiceren vanuit dezelfde egotoestand en de pijlen van de communicatie lopen parallel. Bijvoorbeeld: “Hoe gaat het met je?” “Prima, en met jou?”
  • gekruist: de ene persoon communiceert vanuit een andere egotoestand dan de ander; de pijlen van de communicatie kruisen elkaar. Bijvoorbeeld: “Hoe gaat het met je?” “Zie je niet dat ik haast heb en geen tijd heb voor een kletspraatje?”
  • met een bijbedoeling: op sociaal niveau wordt iets anders uitgesproken dan op psychologisch niveau; dit wordt weergegeven met een stippellijntje voor de transactie op psychologisch niveau. Bijvoorbeeld: iemand vraagt: “Hoe gaat het met je?”, maar maakt non-verbaal duidelijk dat hij haast heeft en eigenlijk alleen maar wil horen “prima”.

Veel van wat er misgaat in communicatie tussen mensen is te beschrijven met deze drie vormen van transacties, bijvoorbeeld als een vraag vanuit de Volwassene van de therapeut leidt tot een reactie vanuit de Ouder of Kind van de cliënt:


Figuur 3 Een kruistransactie

De vraag om informatie vanuit de Volwassene van de therapeut wordt gepareerd met een verwijt vanuit de Ouder van de cliënt; de pijlen van de communicatie kruisen elkaar en als de therapeut niet uitkijkt, zit zij al snel in een improductieve escalatie van verwijten over en weer (beurtelings O-K), of in een aangepaste onderdanige positie (therapeut in K, cliënt in O) of in een tegenaanval, waarbij de cliënt het onderspit delft (therapeut in O, cliënt in K). Op psychologisch niveau kan de therapeut die te maken heeft met een cliënt die snel in de verwijtende positie gaat, zich geïntimideerd of angstig voelen en daardoor zijn vragen voorzichtig inkleden – met het risico dat de cliënt zich alsmaar meer verwijtend of dominant gaat opstellen.

Tegenoverdrachtsreacties zijn zo ook inzichtelijk te maken: ben je als therapeut eerder geneigd om naar Ouder te gaan (tegenaanval, boos of verwijtend of overmatig bezorgd) of juist naar Kind (verontschuldigend, zielig, aangepast). Vervolgens is het belangrijk om via Volwassene-Volwassene-transacties samen te kijken wat er aan de hand is: hoe zien de transacties tussen therapeut en cliënt eruit, worden alle verschillende egotoestanden gebruikt, of is er een voorkeurstransactievorm (bijvoorbeeld therapeut meestal in Ouder, cliënt meestal in Kind) die de gewenste therapeutische verandering eerder belemmert dan bevordert.

Figuur 4 Een effectieve (werk)relatie

O-O: beiden zijn het eens over normen en waarden en kunnen met elkaar overleggen: ouders over de opvoeding van hun kinderen of hun waarden in het leven, collega’s over doelen in het team of de waarden van het bedrijf;

V-V: beiden kunnen gezamenlijk als een team optrekken, afspraken maken en deze ook nakomen, werken aan een taak, of een afdeling goed laten functioneren, een contract of plan maken en dit uitvoeren;

K-K: beiden kunnen samen genieten van plezier en seksualiteit (in een liefdesrelatie), plezier en ruzie maken, spelen, iets leuks doen en creatief samenwerken;

O-K: over en weer kan de een zorgen voor de ander, opbouwende kritiek leveren en begrenzen;

K-O: over en weer kan de een zorg vragen en ontvangen van de ander, en is bereid om van de kritiek van de ander te leren.

Een analyse van de transacties is ook behulpzaam om relaties (bijvoorbeeld privé of op het werk) te analyseren. Een effectieve (werk)relatie bevat vijf transacties (zie figuur 4).

Een dergelijke analyse kan duidelijk maken waar het aan schort in een huwelijksrelatie of in de samenwerking met collega’s. Dan kunnen mensen besluiten om bepaalde egotoestanden vaker te gebruiken, zodat het transactiepatroon verandert.

Psychologisch spel: leidend tot bevestiging van het script

Transacties verlopen vaak via vaste patronen. Een bekende vorm daarvan is het Spel: een serie transacties die zich buiten het Volwassen-bewustzijn afspeelt, een verborgen bijbedoeling heeft die pas aan het einde van het Spel zichtbaar wordt en op een voorspelbare manier eindigt. De cliënt van figuur 3, die op interventies van de therapeut reageert met wantrouwen, boosheid of cynisme, zal bij de therapeut waarschijnlijk achtereenvolgens empathie, teleurstelling, machteloosheid of boosheid ontmoeten. Als therapeut en cliënt er niet in slagen dit patroon te verhelderen en te doorbreken, zal na korte of langere tijd de therapie voortijdig afgebroken worden, waarbij zowel therapeut als cliënt hun ‘favoriete rotgevoel’ incasseren: bij de therapeut: zie je wel, een zo wantrouwende cliënt is ook niet te helpen, of bij de cliënt: zie je wel, al die therapeuten zijn hetzelfde, ze doen alsof ze zich voor je inzetten, maar als puntje bij paaltje komt, zijn ze niet te vertrouwen. Elke ronde van het Spel bevestigt de persoon in haar of zijn script, en brengt de eindafrekening van het script dichterbij. Zo kan de cliënt de zoveelste mislukte behandeling bijschrijven, en de therapeut besluiten om voortaan geen cliënten met een bepaalde persoonlijkheidsstoornis meer te behandelen, omdat dat toch altijd mislukt.

Ook in het persoonlijke leven geldt dat elke herhaling van het Spel een volgende aflevering van het script teweegbrengt.

In een Blijf-van-mijn-lijfhuis vertelt een van de vrouwen dat ze gisteren een heel leuke man heeft ontmoet. Heel anders dan haar ex die verslaafd was aan alcohol en haar mishandelde. Ze laat een fotootje zien op haar telefoon van haar nieuwe vlam en een van de andere vrouwen roept: “Maar dat is mijn ex...!”

De dramadriehoek als prototype van het spel

De algemene formule van het Spel is de Dramadriehoek (Karpman, 1968), waarbij de spelers beginnen in een bepaalde positie (bijvoorbeeld de therapeut in de rol van Redder en de cliënt in de rol van Slachtoffer), maar op een bepaald moment een switch optreedt: de Redder wordt Aanklager en het Slachtoffer komt van zielig en onmachtig Slachtoffer terecht in de positie van schuldbewust en beschaamd Slachtoffer; of het Slachtoffer wordt Aanklager en de Redder gaat naar de positie van Slachtoffer.


Figuur 5 De dramadriehoek

Een klagende cliënt roept zorg op bij haar therapeut. Gedurende enige tijd blijft de cliënt in de rol van Slachtoffer terwijl de therapeut de complementaire rol van Redder aanneemt. Tot op een bepaald moment de therapeut zich gaat ergeren aan de passieve machteloosheid van de cliënt en switcht naar de rol van Aanklager; de cliënt blijft in de rol van Slachtoffer. Het is ook mogelijk dat de cliënt zich gaat ergeren aan de therapeut die hem weliswaar steunt en begrijpt, terwijl er nog steeds niets verandert aan zijn depressieve gevoelens. Dan kan de cliënt de switch maken naar de rol van Aanklager, waardoor de therapeut in de rol van Slachtoffer terechtkomt.

Strooks en levensposities

De motor van het script wordt aan de gang gehouden door strooks, de erkenning die ieder van ons nodig heeft om in leven te blijven. Het woord ‘strook’ is afgeleid van het Engelse ‘stroke’ dat zowel streling als klap betekent, dus zowel de positieve als de negatieve connotatie van erkenning in zich heeft. In een gezonde ontwikkeling worden kinderen gemotiveerd door de positieve strooks van de omgeving voor wie ze zijn en wat ze doen. In een onveilige, destructieve omgeving leren kinderen bevestiging en erkenning van hun bestaan te zoeken via negatieve strooks (afkeuring, boosheid) omdat negatieve strooks nog beter zijn dan helemaal geen strooks. Op die manier leren kinderen ook al heel jong hun basale levenspositie te bevestigen: de constructieve positie van vertrouwen en samenwerking (+/+, ik ben oké, jij bent oké), de depressieve, minderwaardige positie (-/+, ik ben niet oké, jij bent oké), de meerwaardige, arrogante positie (+/-, ik ben oké, jij bent niet oké) of de wanhopige, afgekeerde positie (-/-, ik ben niet oké, jij bent niet oké).

Vroege boodschappen: ballonnetjes en bakstenen

De vroege boodschappen die ouders aan hun kinderen geven en op basis waarvan kinderen besluiten nemen die hun script vormen, worden weergegeven in de volgende afbeelding (Lee, in Tilney, 1998):


Figuur 6 De drenkeling

Bron: www.ta-academie.nl

De ballonnetjes, die de drenkeling boven water houden, zijn de besluiten die de persoon genomen heeft op basis van geboden: de positief bedoelde uitspraken van de ouders/opvoeders die het kind op het rechte pad in het leven moeten houden: doe je best, maak voort, doe de ander een genoegen, wees perfect en wees sterk. Deze boodschappen worden vaak openlijk en verbaal gegeven, en kinderen besluiten zich geheel of gedeeltelijk te committeren aan deze boodschap, of hun kont tegen de krib te gooien. Als mensen er niet langer in slagen om met de ballonnetjes van de geboden hun hoofd boven water te houden, worden de verboden voelbaar, die de persoon als bakstenen naar beneden trekken. Ook hierbij gaat het om besluiten, maar nu gebaseerd op verboden van de ouders/opvoeders. Deze verboden, zoals: kom niet dichtbij, voel niet, heb geen succes, wees niet belangrijk, wees geen kind of groei niet op, worden onbewust, vaak non-verbaal gegeven vanuit het angstige, getraumatiseerde of tekortgedane Kind van vader of moeder. Deze kan het niet verdragen dat het kind dichtbij komt, emoties toont, succes heeft of belangrijk wordt, klein en onzeker is, of juist autonoom en volwassen wordt.

Johan is een intelligente man die door zijn hoge streefniveau een interessante baan heeft gekregen. Sinds hij is gaan samenwonen, ervaart hij echter toenemend gevoelens van uitputting door slecht slapen en heftige paniekaanvallen. Na een periode van grote geluksgevoelens is hij zijn nieuwe partner in toenemende mate gaan devalueren.

Zijn gezin van herkomst beschrijft hij in het eerste gesprek als een warm nest. Bij nadere exploratie blijkt echter dat hij zijn ouders als emotioneel afstandelijk ervaren heeft. Zijn zussen hebben deze leemte opgevuld: bij hen voelde de kleine Johan zich veilig en nog steeds ervaart hij hun band als onvoorwaardelijk. Tijdens de therapie valt op dat Johan zijn situatie goed doorziet, maar veel moeite heeft contact te maken met zijn gevoel. Het lukt hem niet een besluit te nemen rondom het continueren van zijn relatie dan wel het beëindigen ervan.

Wanneer hij zijn onverwerkte rouw rond het abrupte einde van een eerdere relatie doorleeft, volgt het inzicht dat hij liefst kleine Johan zou blijven in de beschutte omgeving van zijn onvoorwaardelijk liefhebbende zorgzame zussen. Een nieuwe verliefdheid biedt hem even de illusie van dit verloren paradijs, maar al snel ziet hij de beperkingen van zijn nieuwe partner en gaat hij haar naar beneden halen. Doordat hij in de therapie contact maakt met zijn gevoelens gaat hij beter onderscheid maken tussen zijn Volwassene- en zijn Kind-egotoestand. Hij beseft dat hij al heel jong besloten heeft eigenlijk niet te willen opgroeien. De therapeut spreekt zijn gezonde Volwassene aan en helpt hem de realiteit van de verbroken relatie een plaats te geven. Johan gaat steeds beter herkennen hoe hij met Spelmatig gedrag zijn huidige partner devalueert en zo in een herhalingspatroon terechtgekomen is. Geleidelijk aan neemt Johan steeds meer verantwoording voor zijn huidige relatie: hij beseft dat zijn huidige partner niet perfect is (maar hijzelf ook niet!) en kan ook met enige humor en zelfspot kijken naar hun ‘gedoe’.

Verschillende stromingen binnen TA

De klassieke school

Alle hierboven beschreven concepten zijn behulpzaam bij het streven naar een goed functionerende, integrerende Volwassene en maken deel uit van de klassieke school in ta.

De herbeslissingsschool

In de herbeslissingsschool, ontwikkeld door Bob en Mary Goulding (1978; 1979), wordt veel nadruk gelegd op het vermogen van mensen om de inperkende besluiten die zij als kind genomen hebben op basis van onveilige ervaringen (zie figuur 6), te herzien. Hiervoor is het nodig om in gedachten terug te gaan naar de (emoties van de) situatie waarin men dit besluit heeft genomen en, met steun van de therapeut, een nieuw besluit (in ta-termen een herbesluit) te nemen. Een belangrijk concept hierbij is reparenting; de therapeut fungeert tijdelijk als hulp-ouder en steunt daardoor de cliënt om tegen de vroege boodschappen van de ouders in te gaan en een nieuw besluit te nemen, met meer mogelijkheden.

Relational TA

In de afgelopen decennia is binnen ta meer aandacht gekomen voor onbewuste processen. Terwijl in de klassieke en de herbeslissingsschool vooral nadruk wordt gelegd op het versterken van de Volwassene, en daarmee het verantwoordelijkheid nemen voor de eigen gevoelens, emoties en gedrag, werd duidelijk dat dit bij pre-verbale, meer onbewuste problematiek vaak niet mogelijk is. Vooral bij het werken met cliënten met ernstige persoonlijkheidsstoornissen is het niet voldoende om de Volwassene bewust te maken van Ouderlijke vooroordelen en Kind-angsten (een proces dat in ta decontaminatie wordt genoemd), maar is het nodig om rechtstreeks met de beschadigingen in het Kind te werken (in ta-termen: deconfusion of ontwarring). Hargaden en Sills (2002) en Cornell en Hargaden (2005) ontwikkelden Relational ta waarin veel nadruk wordt gelegd op de kwaliteit van de therapeutische relatie en het hanteren van (tegen)overdracht als therapeutisch instrument. In Relational ta wordt ook gewerkt met de taal van het onbewuste, met beelden, fantasieën en gevoelens van de cliënt die opgeroepen worden in de therapeutische relatie; ook een lichaamsgerichte benadering kan een onderdeel zijn van de therapie. Overdracht wordt door hen gezien als een poging van de cliënt om de therapeut te ‘gebruiken’ voor een verandering die niet via cognitieve of gedragsmatige methodes alleen teweeggebracht kan worden. In de tegenoverdracht gebruikt de therapeut zijn of haar ‘zelf’ als vehikel voor de verandering (Hargaden & Sills, 2002).

Een therapeut moet een afspraak afzeggen met zijn cliënt in verband met een onverwachte conferentie. De cliënt is woedend, de therapeut voelt zich schuldig en is geneigd om met verontschuldigingen de woede van de cliënt te sussen. Omdat de woede zoveel heftiger voelt dan passend bij de gebeurtenis, besluit de therapeut eerst uitsluitend aandachtig aanwezig te blijven bij de woede van de cliënt. Het kostte enkele sessies om deze breuk door te werken, waarbij duidelijk werd dat de cliënt het gevoel had dat zijzelf en haar behoeftes er niet toe deden, net als vroeger, toen de agenda van haar moeder altijd leidend was en zij zich extreem gebruikt had gevoeld. Onder de woede zat een diep verdriet over het zich ongewenst voelen. (Hargaden & Sills, 2002, p. 58)

Via de (tegen)overdracht in de therapeutische relatie wordt gewerkt met de verwarring binnen de Kind-egotoestand van de cliënt. Het ta-kader van egotoestanden, transacties en script kan helpen om te begrijpen wat er speelt in de therapeutische relatie. Binnen de veiligheid van deze relatie wordt het fragiele en verwarde zelf van de cliënt geactiveerd en kan de therapeut helpen grenzen aan te brengen op fysiek, emotioneel en psychologisch gebied.

Cocreatieve TA

In de Cocreatieve ta (Tudor & Summers, 2014) staan de gelijkwaardigheid en de gemeenschappelijke taak in de professionele relatie centraal. Elke menselijke ontmoeting heeft een origineel, intuïtief, spontaan en verbeeldend element waaruit heling kan ontstaan. De interpersoonlijke conflicten tussen therapeut en cliënt zijn een afspiegeling van hun intrapsychische conflicten. Door als therapeut te werken vanuit nieuwsgierigheid en engagement met en in de therapeutische relatie, kunnen de herhalingspatronen van de cliënt duidelijk worden. ta-concepten, zoals Spel, kunnen helpen bij deze verheldering en leiden tot een gezondere expressie en regulatie van emoties. Tudor (2007) brengt ook een nieuw concept in, naast de in ta vaak nagestreefde autonomie, namelijk homonomie: de behoefte om deel uit te maken van een gemeenschap, een groep soortgenoten.

Wetenschappelijk onderzoek naar TA

In de afgelopen jaren is er op verschillende plaatsen, zowel in als buiten Nederland, onderzoek gedaan naar de effectiviteit van ta als psychotherapiemethode. Een paar voorbeelden van het onderzoek in Nederland.

In het Sceptre-onderzoek, een langdurig multicenteronderzoek, opgezet door Psycho­therapeutisch Centrum de Viersprong, werden in zes verschillende klinieken in Nederland psychotherapeutische behandelingen van verschillende duur (korter of langer dan zes maanden) en in verschillende settingen (ambulant, deeltijd en klinisch) met elkaar vergeleken. Een van de resultaten was dat, in vergelijking met ambulante, deeltijd en langere klinische behandeling, het Kortdurende Klinische Psychotherapieprogramma (kkp) van de Viersprong, waar patiënten drie maanden klinisch worden behandeld met ta, als beste eruit kwam voor patiënten met een cluster-C-persoonlijkheidsstoornis (Cohen’s d voor symptomatische verbetering was voor de kortdurende klinische behandeling 1,78, terwijl bij de andere behandelingen de Cohen’s d varieerde tussen de 0,61 en 1,06) (Bartak e.a., 2010). In een vergelijkend onderzoek van 67 patiënten die met ta behandeld waren en 67 patiënten die een andere psychotherapeutische behandeling kregen, bleek ta-behandeling effectiever. Na drie jaar was 68% van de ta-patiënten symptomatisch verbeterd, tegen 48% van de patiënten uit andere behandelingen. Gemiddeld bleek de verbetering in algemene psychiatrische symptomen en kwaliteit van leven groter bij de ta-patiënten in vergelijking met de andere patiënten, (Horn e.a., 2014). De langetermijneffecten van de kkp-behandelingen zijn zeer hoopgevend (effectsize bij een groep van 128 patiënten na twee jaar 2,01 (zeer groot)) (Thunnissen e.a., 2008).

Conclusie

Alhoewel de methodiek van de Transactionele Analyse binnen de therapeutische richtlijnen in een onderbelichte positie geraakt is, zijn wij van mening dat het zinvol is ons opnieuw te bezinnen op de bruikbare elementen van dit model. Natuurlijk slagen niet alle behandelingen die op basis van ta plaatsvinden; ook ta-concepten kunnen als jargon gebruikt worden waarmee zowel therapeuten als cliënten echte verandering uit de weg gaan. Een goede therapeutische relatie staat of valt met hoe de therapeut zichzelf als persoon inzet in de behandeling; een therapeutisch model is daarbij een hulpmiddel.

ta heeft raakvlakken met zowel de psychodynamische als de cognitief-gedragstherapeutische als de cliëntgerichte benadering. Ook is er veel overeenkomst met de Schematherapie, die een aantal termen, zoals Ouder, Volwassene en Kind, heeft overgenomen van ta, overigens met een iets andere definitie. Technieken uit de mindfullness zijn zeer bruikbaar om cliënten aan te leren terug te keren naar het hier en nu van de gezond functionerende Volwassene. Zeker nu toenemend helder wordt dat de aard en kwaliteit van de interactie tussen behandelaar en cliënt een belangrijker rol lijkt te spelen dan eerder werd aangenomen, heeft het zin ta-concepten als egotoestanden, transacties en onderliggende Spelpatronen te gebruiken om hiermee te verhelderen wat er in de therapeutische relatie speelt. Begrip van de logica van deze patronen, die immers vaak herhalingen zijn van het levensscript, kan leiden tot zelfcompassie en verandering.

Noot

1 Als de egotoestand Ouder, Volwassene of Kind wordt bedoeld, wordt dit met een hoofdletter geschreven, om dit te onderscheiden van een daadwerkelijke ouder, volwassene of kind.

Literatuur

Bartak, A., Spreeuwenberg, M., Andrea, H., Holleman, L., Rijnierse, P., Rossum, B. van e.a. (2010). Effectiveness of different modalities of psychotherapeutic treatment for patients with cluster C personality disorders: Results of a large prospective multicentre study. Psychotherapy and Psychosomatics, 79, 20-30.

Beck, A.T., Davis, D.D., Freeman., & Arntz, A. (Red). (2015). Cognitive Therapy of Personality Disorders, Third Edition. New York: Guildford Press.

Berne, E. (1961). Transactional Analysis in Psychotherapy. New York: Grove Press.

Berne, E. (1964). Games people play. New York: Grove Press.

Berne, E. (1966). Principles in group treatment. New York: Oxford University Press.

Berne, E. (1976). Beyond Games and Scripts (eds C. Steiner & C. Kerr). New York: Grove Press.

Cornell, W.F., & Hargaden, H. (2005). From Transactions to Relations: The emergence of a Relational Tradition in Transactional Analysis. Toronto: Haddon Press.

Cornell, W.F. Graaf, A. de, Newton, T., & Thunnissen, M. (2016). Into TA. A Comprehensive Textbook on Transactional Analysis. Londen: Karnac.

English, F. (2010). It takes a lifetime to play out a script. In: R.G.Erskine (red). Life scripts. A Transactional Analysis of unconscious relational patterns (pp. 101-126). Londen: Karnac Books.

Erskine, R.G. (1980). Script cure: Behavioral, intrapsychic and physiological. Transactional Analysis Journal, 10, 102-106.

Erskine, R.G. (1993). Inquiry, attunement and involvement in the psychotherapy of dissociation. Transactional Analysis Journal, 23(3), 184-190.

Goulding, R., & McClure Goulding, M. (1978). The power is in the patient. San Francisco: TA Press.

Goulding, R., & McClure Goulding, M. (1979). Changing lives through Redecision. New York: Brunner/Mazel.

Hafkenscheid, A. (2021). De therapeutische relatie. Amsterdam: De Tijdstroom.

Hargaden. H., & Sills, C. (2002). Transactional Analysis, A relational perspective. East-Sussex: Brunner-Routledge.

Harris, T. (1967). Ik ben OK, jij bent OK. Bilthoven: Ambo.

Horn, E., Verheul, R., Thunnissen, M., Delimon, J, Soons, M., Meerman, A., e.a. (2014). Effectiveness of Short-term Inpatient Psychotherapy based on Transactional Analysis with Patients with Personality Disorders: a Matched Control Study Using Propensity Score. Journal of Personality Disorders, 28, 166-186.

Jorgensen, E.W., & Jorgensen, H.I. (1984). Eric Berne: Master gamesman. A transactional biography. New York: Grove Press.

Karpman, S. (1968). Fairy tales and script drama analysis. Transactional Analysis Bulletin, 7, 39-43.

Lee, A. (2005). The drowning person. In: Tilney, T. (red). Dictionary of Transactional Analysis. Londen: Wiley.

Spronsen, M. van & Os, J. van (2021). We zijn God niet. Pleidooi voor een nieuwe psychiatrie van samenwerking. Amsterdam/Leuven: LannooCampus.

Stewart, I. (1992). Eric Berne. Londen: Sage.

Thunnissen, M., & Graaf, A. de (2013). Leerboek Transactionele analyse. Utrecht: De Tijdstroom.

Thunnissen, M., Duivenvoorden, H., Busschbach, J., Hakkaart-van Roijen, L., Tilburg, W. van, Verheul, R. e.a. (2008). A randomized clinical trial on the effectiveness of a re-integration training program versus booster sessions after short-term inpatient psychotherapy. Journal of Personality Disorders, 22, 483-495.

Tudor, K., & Summers, G. (Eds) (2014). Co-creative Transactional analysis: Papers, responses, dialogues and developments. Londen: Karnac.

Tudor, K. (2007). Geestelijk gezond; autonoom én homonoom. Tijdschrift Cliëntgericht Psychotherapie, 45, 1-14.

Abstract

Transactional Analysis in The Netherlands

In recent years there has been a tendency within psychotherapy to transcend the different schools of therapy and emphasize generally effective factors such as the therapeutic relationship. Transactional Analysis (ta) as a method of psychotherapy can once again play a role in this development, in which the attention for therapeutic techniques is shifting to attention for the therapeutic relationship. In this article, after a brief historical sketch, we describe several core concepts and various recent movements within ta. Our conclusion is that within the current developments regarding therapeutic methods and the importance of general therapeutic variables such as the therapeutic relationship, ta deserves more attention as a clear, useful method in psychotherapy.

Naar boven