Jeroen Brouwers en de zielenvorsers

Ellen Fernhout, Hanneke Bot

‘De zielenvorser zou in de bellettristische literatuur veel leerzaams kunnen ontdekken voor zijn vakgebied. Er is veel inzicht te halen uit het gedachtegoed van literaire schrijvers en uit dat van hun romanpersonages.’

‘Ze zouden mijn boek moeten lezen, of beter nog, ze zouden literatuur moeten lezen. Maar ik denk niet dat literatuur zo geliefd is bij psychiaters.’

Jeroen Brouwers1

Geïnspireerd door deze en soortgelijke uitspraken van schrijver Jeroen Brouwers, in april bekroond met de Librisprijs voor zijn boek Cliënt E. Busken beargumenteren Ellen Fernhout en Hanneke Bot waarom psychotherapeuten literatuur moeten lezen. Ze schromen daarbij niet hun favoriete auteur naar voren te schuiven.

Literatuur als leerschool voor psychologie

Lezen is goed voor je. Al sinds de oude Grieken ‘plaats voor genezing van de ziel’ op hun bibliotheek schreven, worden de heilzame effecten van lezen, en vooral van het lezen van literatuur, breed uitgemeten. Maar de opmerkingen van Brouwers suggereren dat er voor de zielenvorsers nog iets speciaals uit te halen valt. Nog maar kortgeleden, althans tegen de achtergrond van die meer dan twintig voorbije eeuwen, namelijk in 2015, presenteerde de Leuvense hoogleraar Johan van Iseghem2 op een leesbevorderingscongres3 alle argumenten die hij kende waarom een mens literatuur zou moeten lezen. En daar zitten een paar argumenten tussen die bij uitstek raken aan het werkterrein van een psychotherapeut. Die twee argumenten zijn 1) literatuur lezen, met name literaire fictie, is een oefening in empathie en 2) literatuur biedt directe toegang tot het innerlijk. Die twee staan natuurlijk niet los van elkaar.

Lezen is een gesprek met de ander en dat vergt een zekere mate van inleving. Dat literaire fictie zo’n directe toegang biedt tot het innerlijk, draagt in hoge mate bij aan de mogelijkheid om ‘empathie te oefenen’. Literatuur “laat als geen andere kunstvorm de subtiliteit van bewustzijnsprocessen zien: ze toont gemakkelijker hoe iemand is dan hoe hij eruitziet. De lezer krijgt op een directe, vaak verrassende manier toegang tot de ‘geheime kamers’ van het innerlijk leven”, aldus Van Iseghem: “Je ziet de menselijke geest met al zijn oordelen en vooroordelen, bedoelingen en bijbedoelingen, angsten en verwachtingen, kortom, met al zijn facetten in volle werking” (Iseghem, 2015, p. 6). “Literatuur is een leerschool in psychologie”, concludeert Van Iseghem. Het lezen en het genuanceerd beschouwen van romans vindt hij “een levensnoodzakelijke oefening in begrip en empathie” (Van Iseghem, 2015, p. 3) en jezelf overstijgen en kunnen begrijpen wat een ander beweegt is zijns inziens een maatschappelijke noodzaak. Dat zijn kwaliteiten die een tegenwicht kunnen bieden tegen ‘de economische verdwazing’ (p. 6).

Toegang tot het innerlijk, empathie, begrip, dat zijn cruciale termen in het vakgebied van de psycholoog, te weten het innerlijke leven van zijn gesprekspartner, in casu de patiënt. (In navolging van Jeroen Brouwers gebruiken we hier uitdrukkelijk niet het eufemisme ‘cliënt’.4 Maar dit terzijde.)

Een betere leerschool dan de werkelijkheid

Van literaire romans kan je meer leren dan van het echte leven. Dus ook meer dan je in de spreekkamer tegenkomt. De personages die ertoe doen in zo’n roman zijn, als het goed is, ‘ronde karakters’5, dat wil zeggen mensen even complex in temperament en drijfveren als mensen van vlees en bloed. Dit in tegentelling tot tweedimensionale, platte, karakters die overigens in de roman ook nodig kunnen zijn als entourage voor de hoofdfiguren. De Amerikaanse letterkundige Abrams6 merkt op dat zulke ronde personages met ‘subtiele gedetailleerdheid’ moeten worden opgetekend door de schrijver. Ze moeten net zo onvoorspelbaar zijn als echte mensen, ze moeten de lezer kunnen verrassen, maar wél op een overtuigende manier. Ze moeten namelijk handelen volgens logische principes, die beperkingen opleggen aan de (opeenvolging van) gebeurtenissen. Het moet plausibel blijven.

Goede romanpersonages zijn dus net echte mensen. Je kunt er evengoed een relatie mee onderhouden. Het belangrijke verschil ligt erin dat in de roman de woordkunstenaar aan het woord is. De opdracht die een literair schrijver zich stelt, is tot het uiterste het onzegbare onder woorden te brengen. In de roman zijn de woorden weloverwogen gekozen, soms speciaal ontworpen, en precies op de goede plaats gezet. Dat is het ambacht én de kunst van de romancier. En in de roman is er geen ruis. In de kunst heeft alles een functie. In de literatuur valt geen mus van het dak zonder consequenties, zegt schrijver W.F. Hermans, hierin van harte bijgevallen door Brouwers. Met zijn stilistische gaven sleept de schrijver je rechtstreeks de binnenwereld van zijn personages in en prikkelt je daarop te reflecteren. En daar – en dat is iets dat buiten het boek niet te krijgen is – krijg je algehele toegang. Niets is er geheim. Alles wat essentieel is voor het verhaal is er, hoe intiem, hoe weerzinwekkend of hoe gênant soms ook.

Je overgeven aan een roman

Het plezierige is ook: je hoeft niet meteen iets ‘te doen’ met de roman of met de mensen die erin figureren. Je kunt je onbekommerd overgeven aan het verhaal. Literaire teksten roepen als vanzelf jouw inspanning op.7 Je kunt ze tot je door laten dringen, proberen te begrijpen wat er allemaal gebeurt en waarom, vrije associaties de loop laten.

Als vanzelf biedt het lezen “de essentiële gelegenheid tot mijmering, de toestand waarin het lezen tijdelijk wordt onderbroken, omdat er gedachten, herinneringen of beelden opkomen die losstaan van het boek, maar die er zonder dat boek ook niet zouden zijn”. Aldus Van Iseghem (2015, p. 2) die vervolgens nog weer eens Oek de Jong aanhaalt om dit kracht bij te zetten: “Indien lezen al een ‘uitstap’ uit de dagelijkse beslommeringen is, een ontsnapping aan de greep van de voorthollende tijd, dan kunnen we reflectie bij die lectuur omschrijven als een uitstap in het kwadraat”8. Daar komt bij dat nog niet zo lang geleden wetenschappelijk is aangetoond dat als je een roman ‘gewoon leest’ je meer empathisch wordt dan als je die ‘bestudeert’.

Of de roman actief bestuderen

Je kunt de roman natuurlijk ook actief bestuderen, ‘genuanceerd beschouwen’ noemde Van Iseghem dat. Van Hezewijk9, ook geïnteresseerd in de relatie tussen psychologie en bellettrie, raadt specifiek psychologen aan de roman en vooral het gedrag van relevante personages actief te bestuderen. Zijn beschouwing over de roman als ‘proefboerderij voor de psycholoog’ (1986, p. 565) is in dit kader wel zo inspirerend. In de jaren tachtig merkte hij op dat psychologen de bellettrie vrijwel uit het oog verloren hadden. Hij betreurde dat. Er is “geen tijd meer voor versiering, er is nog slechts tijd voor financiering” verzuchtte hij. Psychologen mochten wel weer eens wat meer aandacht schenken aan ‘interessante’ dan aan louter ‘significante’ kennis (Van Hezewijk, 1986, p. 555). In de roman als een proefboerderij zouden psychologen op zoek kunnen gaan naar antwoorden op de vragen: ‘wat maakt de gedragingen van de romanpersonen plausibel? Welke regelmatigheden vertonen zij? Welke quasi-wetten worden gehoorzaamd zodat die aannemelijkheid ontstaat? Wat maakt de gebeurtenissen geloofwaardig?’ (Van Hezewijk, 1986, p. 561).

Hij ziet dat zo. In de roman ligt de context vast in beschrijvingen. Daarin laat de schrijver zijn personages denken en handelen. Die voert als het ware een gedachte-experiment met ze uit en exploreert wat er voor situaties ontstaan als een personage, behept met bepaalde ambities en ideeën, “handelt in diverse omstandigheden en tegenover allerlei eveneens geïdealiseerde mensen”. Aan dat handelen zitten natuurlijk beperkingen die samenhangen met de omstandigheden en het karakter van het personage. “Al schrijvend ontdekt de schrijver welke regelmatigheden die situaties en personages beheersen” (p. 565). Het is als “een trein die wordt opgewonden en op het spoor wordt gezet, om vervolgens, tot vermaak van de rede, te kijken welke stations hij passeert. Trouw aan de uitgangspunten is het enige wat telt” (pp. 564-565).

Van Hezewijk spoort psychologen aan om actief te zoeken naar die regelmatigheden, om te zien hoe het werkt of om zijn of haar eigen theorie eraan te scherpen. Hij of zij “kan doen alsof het allemaal echt is gebeurd en ontdekken welke regelmaat er is. De roman is voor hem werkelijker dan het feitelijke leven” (p. 565). Het is “een geïdealiseerde situatie beschreven door met een grote intuïtie voor wat relevant is en voor de implicaties van doelen en denkbeelden van gewone mensen” (p. 565). Opmerkelijk is dat in deze definitie de omschrijving van de romancier – door ons gecursiveerd – centraal staat. En die omschrijving roept bij ons natuurlijk onmiddellijk het beeld op van onze titelheld: Jeroen Brouwers.

Word je werkelijk meer empathisch van het lezen van literatuur?

Maar eerst nog een uitstapje naar de harde wetenschap. Word je echt meer empathisch door literaire verhalen te lezen? Mar (University New York) en Oatley10 (University Toronto) doen daar met nog een paar andere collega’s onderzoek naar en zij concluderen van wel. Het lezen van verhalende fictie is positief gecorreleerd met iemands score op een ‘empathy task’. Wie vooral non-fictie leest, presteert slechter op deze taken. De opvatting dat boekenwurmen mensen zijn die hun heil in fictie zoeken, omdat ze sociaal onhandig zijn en weinig vrienden hebben, wordt door hun onderzoek pertinent weersproken.

Ze hebben ook uitgezocht hoe het werkt.11 Zoals je in een vliegsimulator een vliegtuig kunt leren besturen, kun je van een roman – en voor de goede orde, dat geldt natuurlijk ook voor een goed toneelstuk of een kwaliteitsfilm - leren om ‘effectief te handelen in complexe sociale situaties’. Een roman is een samenstel van simulaties van individuen in interactie. Het lezen daarvan leert je anderen te begrijpen. En dat is vooral als je je erin verliest. Ons brein ziet kennelijk niet veel verschil tussen lezen over iets en de daadwerkelijke ervaring. Dezelfde neurologische gebieden worden geactiveerd.

Lezen, kortom, is evidence based scholing.

Waarom Jeroen Brouwers?

We vatten nog even samen welke eigenschappen maken dat literaire romans goed zijn voor psychotherapeuten. Wat zijn de aspecten die ervoor zorgen dat het de empathie bevordert, wat de lezer een beter inzicht geeft in de werking van de menselijke geest?

Romanpersonages zijn ronde karakters, even complex als echte mensen. Ze kunnen en moeten je verrassen. Maar wat ze ook doen of laten, ze blijven geloofwaardig. Ze kloppen. En bovendien: je krijgt rechtstreekse en onbeperkte toegang tot hun innerlijke wereld. En tot slot: alles in de roman heeft een functie, er is geschrapt en geschaafd tot er niets anders overblijft dan de essentie.

De literaire romancier moet dus beschikken over een grote intuïtie voor de implicaties van doelen en denkbeelden van mensen en voor wat relevant is, en hij moet de stilistische gaven bezitten om de lezer mee te sleuren.

Elke goede roman voldoet aan de criteria hierboven. Maar die van Brouwers behoren tot de top van de Nederlandstalige literatuur. Ze voldoen dus in hoge mate aan de kwaliteiten die we hierboven noemen. Om dit te laten zien, leggen we de schrijver en zijn werk langs deze lat, al doen we daarmee ook weer geen recht aan zijn schrijverschap. Rationele argumenten zijn namelijk nooit toereikend voor de esthetische vervoering die grote literatuur teweegbrengt, zo zei de jury van de Prijs der Nederlandse Letteren (pdnl) 200712 die Brouwers voordroeg voor deze grootste literaire prijs van ons taalgebied. We zijn trouwens blij dat dat mooi geformuleerde juryrapport openbaar gemaakt is, ondanks het feit dat Brouwers de prijs weigerde.13 We citeren hier namelijk graag uit dit rapport om onze argumenten te onderbouwen. De juryleden zijn immers experts, gerekruteerd uit de crème de la crème van onze letterkunde. Zij weten het en vooral ook: ze weten het schitterend te verwoorden.

Wat maakt de karakters van Brouwers zo authentiek, zo ‘rond’, waardoor je je als vanzelf in hen inleeft? Een brouwerspersonage kan dingen doen die je pertinent afkeurt, terwijl je toch geen antipathie opvat: een kind een pets geven, zijn vrouw vernederen, zijn oude moeder haten, in zijn broek poepen.

Een mogelijke verklaring voor Brouwers feilloze intuïtie voor de gevolgen van het doen en laten van zijn personages is dat zijn eigen karakter altijd model staat. Volgens de jury pdnl is Brouwers een ‘buitengewoon stilist’ die eigenlijk altijd over zichzelf schrijft. “Maar wel op een vernuftig gecomponeerde manier, zodat het vertelde toch nooit met de werkelijkheid achter de woorden lijkt samen te vallen.” En dat doet hij met een enorme inzet en durf om zichzelf niet te verloochenen (pdnl, 2007, Juryrapport). “[] als schrijver ben ik niet iemand anders dan die ik ben als ik niet schrijf.”14

Zonder enige terughoudendheid schrijft hij over wat in wezen zijn eigen hartstochten, angsten, ergernissen, lafheden, trauma’s en obsessies zijn en wat die teweegbrengen. “Tobbers” noemt hij zijn personages, “die getrouw zijn getekend naar mijn eigenlijke, ware inborst” (Brouwers, 2006, p. 18). Hij put daarbij lang uit zijn ‘oernotities’ die hij volgens de principes van de écriture automatique neersmeet op welk stuk papier hij ook maar tegenkwam. “Herinneringen aan mijn kindertijd in Indië (...), vervolgens die aan mijn kostschoolperiodes, aan mijn ouders en grootouders, aan de paters, fraters, broeders die mijn opvoeders waren. Diepe melancholie, bijtende haat. Notities over mezelf, schrijven, vrouwen, de onmogelijkheid van duurzame liefde, de onzin van religie, dat er niets te hopen valt omdat alles a priori zinloos is, want bederfelijk en eindig. Over Angst. Twijfel aan eigen artistiek vermogen. Onbegrepenheid. Eenzaamheid. Zelfverachting (...) Wanhoop.” (Brouwers, 2006, p. 52). “Soms lieg ik, of droom of fantaseer ik mezelf en kom aldus omtrent mijzelf tot een of andere waarheid, die niet ‘autobiografisch’ is, en ook niets met enige ‘historische werkelijkheid’ te maken heeft, en tóch voor mij als ‘de waarheid’ geldt” (Brouwers, 1992, p.193).

De jury 2007 verwoordt het zo: “Jeroen Brouwers heeft het autobiografisch proza in de Nederlanden getoond hoe het moest. Nee, niet hoe het kon, hoe het moest. Hoe je de broek van je ziel afstroopt, helemaal naakt naar die bleke en behaarde benen van je kijkt, en denkt: als ik hierover schrijf, is niemand geïnteresseerd. Maar als ik hierover schrijf als wordt het een spiegel voor andermans ziel, en wanneer ik zo misschien de troost kan bieden van een klein beetje herkenning, dan raak ik misschien de kern van wat autobiografisch schrijven zou kunnen zijn.” (pdnl, 2007). “De échte schrijver schrijft op wat écht zijn gedachten zijn, hoe verdorven ook – daar is hij schrijver voor.” (Brouwers, 1987, p. 306).

De binnenwereld mag dan ook gerust Brouwers specialiteit genoemd worden. Dit jaar kreeg de 81-jarige schrijver de Librisprijs voor wat hij aankondigde als zijn als laatste boek: Cliënt E. Busken. Het hele boek is één ononderbroken opeenvolging van gedachten. Een dag lang zit je in het hoofd van de oude Busken die vastgebonden in zijn rolstoel in een gesloten inrichting zit. Hij houdt zich doof en stom, maar inwendig raast en tiert hij tegen het sterven van het licht en daarmee tegen alles wat hij waarneemt. “Brouwers zuigt je mee in dit verslavende taalcircus, een ware krachttoer, hilarisch en ontluisterend tegelijk” schrijft de jury van de Librisprijs en ze concludeert “Met deze unieke verkenning toont Jeroen Brouwers als geen ander wat literatuur vermag: een reis te maken door een binnenwereld van een ander. Het is fenomenaal, wild, ongeremd: het is de ultieme beheersing van ongeremdheid” (https://librisprijs.nl/2021-winnaar).

De schrijver is er zelf duidelijk over: in een roman mag niet één functieloos detail voorkomen15. Het gaat om de essentie. De jury van 2007 beschrijft hem aldus: “Een schrijver die de werkelijkheid probeert te begrijpen maar altijd achter de essentie blijft aanhollen. Die ploetert en schaaft en schrapt tot de nacht overgaat in de dag, die steeds maar wil begrijpen en vastleggen. Omdat het moet, van iets dat diep in zijn binnenste zit, iets dat vele gedaanten kent, vele gevoelens en vele kleuren. Een authentieke zoektocht naar de binnenkant van de dingen” (pdnl, 2007). Veelal puttend uit de oertekst komt al schavend en slijpend de kern van wat er moet worden gezegd bloot te liggen. Literair journalist Vandenbroucke suggereert in Een uitgewoonde tekst (2006) dat zinnen en zinsneden door Brouwers worden geschrapt, omdat ze te nadrukkelijk zouden zijn, waarmee ze te veel de conclusie aan de lezer zouden opleggen. Op afbeeldingen van manuscripten van Brouwers is te zien dat het aantal doorgehaalde woorden een zinnen een veelvoud is van wat er overblijft.16

En nu de slotsom

Kortom, we beschikken in het Nederlandse taalgebied met Jeroens Brouwers over een schrijver die iedereen, en psychotherapeuten zeker, zou moeten lezen. Nooit vind je in het echte leven een zo virtuoos geformuleerd verhaal waarmee je zo direct de binnenwereld van een gesprekspartner wordt ingezogen. Je vindt niet gauw iemand die zijn ziel zo schaamteloos en eerlijk voor je blootlegt. En alles is relevant. De schrijver heeft al uitgebreid geschrapt en geschaafd. We kozen een aantal stukken uit zijn oeuvre van meer dan zeventig boeken, ter illustratie.

De moeder en de vrouw17


Als vijfjarig jongetje ziet hij in het Jappenkamp hoe een kampkommandant zijn moeder afranselt.


‘Het is alsof de Jappen met hun wapens bezig zijn mijn moeder door het asfalt heen in de grond te slaan […] Mijn moeder bloedt, daar waar ik met mijn kop als een straatklinker uit haar ben opgedoemd, - ik voel haar pijn tussen mijn eigen benen, alsof ik zelf op die plaats een stoot met een bajonet krijg, de wonden van mijn moeder moeten met een gebogen naald worden gehecht.’ Even verder: ‘Geboekstaafd is: mijn moeder was de mooiste moeder, op dat moment hield ik op van haar te houden. Vanaf dat moment ben ik verdwaald. […] Vanaf dat moment weet ik dat ik verder, voortaan, altijd het liefst alleen zou wensen te zijn zonder mij aan iemand of iets te hoeven binden want ik wil niet zien hoe mijn liefde en de schoonheid die ik koester worden verwoest of beschadigd. […]

Ik dacht op dat moment: nu wil ik een andere moeder want deze is kapot.’

‘Zoals ik, decenniën later, staande bij de tafel waar men bezig was de beschadigingen aan het lichaam van mijn lieve mooie vrouw met een sikkelvormige naald te herstellen, dacht: nu wil ik een andere vrouw.’
(Brouwers, 1992, p. 169-170; Bezonken Rood)

Tomeloze fantasie

In de stroom van mensen kolk ik mee door de draaideur van een warenhuis.


‘De tienermeisjes die als verkoopstertjes achter de toonbanken staan, hun moede, lijkbleke gezichtjes:-
‘Alsof deze meisjes om de beurt naar een gecapitonneerd vertrek op de bovenste verdieping van dit warenhuis worden geroepen, waar zij, na eerst al hun kleertjes te hebben moeten inleveren, door de cheffin worden vastgebonden en geslagen.’

Deze volzin staat kant en klaar in mijn hersens nu abrupt de luidsprekermuziek wordt weggedraaid en DingDóng een jonge vrouwenstem, helder, welluidend, gebiedend, sprekend uit de hemel, zegt: Cynthia kamer vijftien, Cynthia vijftien...

De verheven jonge vrouw (de ‘cheffin’) aan wie deze stem toebehoort draagt een kleuterjurkje met plooisels van witte kant, - het kledingstuk bedekt alleen haar romp en wel precies tot waar deze ophoudt en haar dijen beginnen. In welke kleur stel ik mij dit jurkje voor? In de kleur die ook haar irissen hebben. Draagt zij juwelen? Zij draagt tijdloos flonkerende juwelen. Heeft zij ook vleugels? Zij heeft vleugels, - men heeft er twintig pauwen, witte en andere, voor geslacht om die te vervaardigen. Zo zit zij aan haar tafel met geluidsapparatuur, haar oren afgedekt met de luisterdozen van een koptelefoon, waarin zij, als ze goed luistert, mijn gedachten kan horen (‘ik kan niet ademen van verlangen...’), maar met haar hand drukt ze een bepaalde knop in en daar is die verschrikkelijke muziek weer.

Wrede hand boosaardige hand, onmeedogende hand. De meisjes achter de toonbanken beven voor haar.’

(Brouwers, 1992, p. 232-233; De Zondvloed)

De tobber, de zelfverachting

De ik-figuur zit opgesloten in de lift met ‘het zoveelste meisje’ en de kerstinkopen.

‘[A] ademnood. Massa-angst. Hardop een boer en toch door niemand gehoord. Het zweet zakt langzaam langs mijn rug, zakt langs mijn buik, mijn pik, mijn benen, zakt in mijn schoenen. Al die ballen liggen te gonzen. Er heeft een bombardement van ballen plaats gevonden. Al die ballen hebben een naam. Deze bal heet haat. Deze bal heet onmacht om te leven. Deze bal heet wroeging. Deze bal heet misluktheid. Deze bal heet onmacht om lief te hebben. Deze bal heet moedeloosheid. Deze bal heet dood me maar. Deze bal heet eenzaamheid. Deze bal heet teleurgesteldheid. Deze bal heet paranoia. Deze bal heet claustrofobia. Deze bal heet castratia. Deze bal heet de grafbruiloft. Deze bal heet het definitief verzinken.’
(Brouwers, 1977, p. 156; Zonsopgangen boven zee)

Reizen door de binnenwereld

E. Busken zit in een inrichting, vastgesnoerd in zijn rolstoel, hij houdt zich doof en stom. En in zijn bovenkamer fulmineert hij tegen alles wat in hem opkomt.

‘Er is het personeel in hun ‘genderneutrale outfit’: ‘Zuster Moniek […] begon me ten slotte te voeren als een vogel […] hapje voor papa […] hapje voor mama’. (p. 15). Busken acht zich ‘van alle cliënten alhier de enige normale’ (p. 143). Het ‘psychiatricarund’ met ‘haar wetenschapje van zeeppoeder’ houdt hem voor ‘volkomen schizofreen’(p. 68). Een ander: ‘het lijkt iets weg te hebben van asperger, maar dat is het volgens mij niet. […] Men praat weer over mij, dat wil zeggen men praat over mij heen, of ik niet bij hun deliberatie aanwezig ben, ik ben een lege schoenendoos of iets dergelijks, ze dichten me een gekte toe die mij ontmenselijk tot een pop in een rolstoel, zonder gedachten, nu en dan uit ik een schreeuw of grom […] Asperger? Vergrotende trap van asperge. Asperge: groente, asperger: groenter. Een ziekte kwaal toestand, nooit eerder van gehoord en die ook niet op sigarettenpakjes wordt vermeld. Wat voor medicatie zou daarvoor of -tegen bestaan? (p. 189-190) Busken ziet ‘onze geëerbiedigde vorstin Beatrix uit het zenit neerdalen onder mijn raam. Ik kom voor mijn dierbare vriend E. Busken, zegt de landsvrouwe. […] We gaan saampjes naar de film, zij met een grote kartonnen koker op schoot, de popcorn steeds even opschuddend.’ (p. 211). ‘De huiskamer. […] Daar strompelen we binnen als in het kabinet van Jheronimus Bosch’ (p. 143). ‘Haal me hier toch weg breng me terug naar waar ik was voordat ik er was en niemand zich mij herinnerde. Een naadloze plastic zak over het hoofd, stevig dichtgeknoopt rond de keel’ (p. 189)

(Brouwers, 2020, Cliënt E. Busken)

Ongecensureerde gedachten

De ik-persoon bezoekt zijn dochtertje met het syndroom van Down.

‘In spreidzit, haar gezicht naar me toe, klemde ze haar dijen en knieën kramperig tegen mijn been. Begon met heftige stoten haar kruis over de vouw van mijn pantalon te schuren. […] Oppa, oppa riep ze, te rein en onbespoten om te beseffen dat dit een afwijkende variant van het gewone paardrijden was. […] Ze drukte er hijgend haar tong bij in mijn mond. Bruusk van verwardheid wendde ik mijn gezicht weg.’
(Brouwers, 2000, p. 116; Geheime Kamers)

Even verderop is hij in dezelfde instelling bij zijn dochtertje en door een klein voorval komt de door hem als een godin aanbeden Daphne in zijn gedachten op.

‘zo drong Daphne zich weer op ik constateerde het met weerzin: - hier mocht zij geen toegang hebben, dit kamertje in dit idiotenasiel was geheim.’
(Brouwers, 2000, p. 303; Geheime Kamers)

De zinloze bezigheid, die schrijven is

Inleiding op ‘Een nieuw hoofdstuk’ waarin hij zijn trouwring verwijdert.

‘Herinneringen groeien aan zoals een boom aangroeit: - soms splitst de stam zich in een tweede en in nog een derde stam. Aan de meerstammige stam groeien takken en zijtakken, en die zijtakken splitsen zich weer in andere zijtakken, de hele boom komt vol knobbels, spataders en wratten, en in de grond vormen zijn wortels een verkluwde stad.

Ik woon in een oerwoud van zulke boomgroeisels. Soms verdringt de ene boom de andere en stort de weggedrukte boom met enorm gekraak en geritsel tegen de grond, om daar na verloop van tijd volledig in te verdwijnen. Soms groeien er uit de dode bast nieuwe scheuten, die nieuwe zich splitsende en vertakkende stammen worden, waarvan de wortels zich voeden met de verrotting van wat is vergaan: - herinneringen die niet meer worden herinnerd.

Ervoor zorgen dat er tenminste fossielen kunnen worden teruggevonden van herinneringen die er waren voordat je je ze op zekere dag niet meer herinnerde. Dit zou aan de zinloze bezigheid, die schrijven is nog enigermate zin kunnen verlenen.’
(Brouwers, 1992, p. 317; De Zonvloed)

Tot besluit

In Kroniek van een Karakter, verzamelde brieven, schrijft hij aan zijn vriend Hans Roest over een gesprek met zijn vrouw:

Josefien, psychologe immers, kan mij niet helpen, al ‘onderkent’ ze ‘de symptomen’. Dat zal godverdomme ook wel! Ze zegt tegen mij: ‘je moet het allemaal opschrijven’, zoals iedere gekkendokter dat altijd tegen zijn patiënt zegt. Ik schreeuw haar toe dat ik godnogaantoe mijn hele leven lang niks anders heb gedaan dan ‘het allemaal opschrijven’ en dat ik ervan overtuigd ben dat het dáár allemaal van komt! Dan moet je, zegt ze, ijskoud, - een uit poolsneeuw opgetrokken sfinx! – dan moet je: ophouden met schrijven. Jaja, die psycho-wetenschap die weet wat! (Brouwers 1987, p. 225).

Brouwers antwoordt op de vraag van interviewster Jenny Posthuma “Heeft u nooit de behoefte gehad om naar een psychiater te gaan?”

“Zeg! Ben je belazerd, ik in therapie. Ik ken geen psychiater die minstens over mijn niveau van intelligentie beschikt. Ik ben mijn eigen psychiater, dat zei Willem Frederik Hermans al. En mijn mensenkennis is groot, ik bezit een grote mate van empathie.”18

Waarvan akte.

Noten

1 nrc 17 maart 2017 interview Michel Krielaars met Jeroen Brouwers ‘Over een tijdje is zelfmoord iets heel gewoons’ n.a.v. de publicatie van de uitgebreide en herziene editie van De laatste deur. Zelfmoord in de Nederlandse letteren.

2 Johan van Iseghem was hoogleraar in de moedertaaldidactiek en moderne Nederlandse letterkunde aan de K.U. Leuven en aan de kulak.

3 Moet dat nu echt, die literatuur? Congres Stichting Lezen: ‘De lezer van nu. Over aan- en afhakers’ Utrecht, 25 april 2015.

4 Brouwers laat in Cliënt E. Busken (tweede druk februari 2020, p. 11) zijn roman-personage Cliënt Busken denken: In het huidige jargon wordt deze aangeduid als cliënt, hij is een klant van de medische zorgverstrekkende instelling zoals hij klant is van een eetgelegenheid of een supermarkt.

5 De term is inmiddels gemeengoed geworden, maar komt oorspronkelijk van de Britse auteur E.M. Forster. In zijn Aspects of the Novel (1927) maakt hij onderscheid tussen flat en round characters.

6 M.H. Abrams (1999). A glossary of literary terms. Seventh edition. Fort Worth: Harcourt Brace College Publishers.

7 Le Plaisir du texte Roland Barthes (1973) NB Barthes used the terms lisible (“readerly”) and scriptible (“writerly”) to distinguish, respectively, between texts that are straightforward and demand no special effort to understand and those whose meaning is not immediately evident and demand some effort on the part of the reader.

8 Van Iseghem (2015, p. 2) citeert hier Oek de Jong (2013: 54; 24-27).

9 Emeritus-hoogleraar psychologie Open Universiteit.

10 A. Mar, K. Oatley & B. Peterson (2009). Exploring the link between reading fiction and empathy: Ruling out individual differences and examining outcomes. Communications, 34, 407-428.

11 Zie ook New York Times Sunday review, Opinion “1 Opinion | The Neuroscience of Your Brain on Fiction” door Annie Murphy Paul, 17 maart 2012.

12 Juryrapport Prijs der Nederlandse Letteren 2007, Anton Korteweg (voorzitter), Marijke Arijs, Jerome Egger, Joris Gerits, Joke van Leeuwen, Jeroen Overstijns en Thomas Vaessens.

13 Brouwers weigerde, omdat hij het bij behorende geldbedrag een ‘aanfluiting’ vond.

14 J. Brouwers, 1993. Het is niets. Amsterdam: de Arbeiderspers.

15 zie: M. ’t Hart, 1988. Een dasspeld uit Toela. Hollands Maandblad. Jaargang 1988 (482-493). Waarin overigens wordt gesteld dat deze eis al door Horatius werd geformuleerd.

16 Bzzlletin nr. 98, september 1982, p. 69.

17 Deze kampcommandant, luitenant Sone, kreeg na de oorlog de doodstraf; hij werd onthoofd.

18 Interview met Jeroen Brouwers in De Groene Amsterdammer: ‘Alleen als ik schrijf, schaam ik me niet’ Jente Posthuma, 11 januari 2008, nr. 2. https://www.groene.nl/artikel/alleen-als-ik-schrijf-schaam-ik-me-niet

Literatuur

Brouwers, J. (1977). Zonsopgangen boven zee. Amsterdam: De Arbeiderspers.

Brouwers, J. (1987). Kroniek van een karakter. Privédomein nr. 187. Amsterdam: de Arbeiderspers.

Brouwers, J. (1992). De Indië-romans. Amsterdam: De Arbeiderspers. (Het Verzonkene, 1980; Bezonken Rood, 1981 en De Zonvloed, 1988, in 1992 voor het eerst gebundeld als De Indië-romans).

Brouwers, J. (1993). Het is niets. Amsterdam: De Arbeiderspers.

Brouwers, J. (2000). Geheime kamers, Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact.

Brouwers, J. (2006). Het Grote Boek. In: L. Kuitert & M. Rotenschreich. Jeroen Brouwers: In het midden van der reis door mijn leven. Oerboek (pp.13-66). Amsterdam/Antwerpen: Atlas..

Brouwers, J. (2020). Cliënt E. Busken. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact.

Hart, M. ’t. (1988). Een dasspeld uit Toela. Hollands Maandblad. Jaargang 1988, 482-493.

Hezewijk, R. van (1986). Psychologie en bellettrie. De Gids. Jaargang 149.

Iseghem, J. van. (2015). Moet dat nu echt, die literatuur? Congres Stichting Lezen: ‘De lezer van nu. Over aan- en afhakers’, samenvatting keynote lezing. https://www.lezen.nl/sites/default/files/lezencentraal15/Lezing%20Izeghem%20-%20abstract.pdf

Jong, O. de. (2013). Wat alleen de roman kan zeggen. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Augustus.

Mar, R.A., Oatley, K., & Peterson, J.B. (2009). Exploring the link between reading fiction and empathy: Ruling out individual differences and examining outcomes. Communications, 34, 407-428.

PDNL (2007). Prijs der Nederlandse Letteren, juryrapport: https://prijsderletteren.org/2007_juryrapport/

Vandenbroucke, J. van (2006). Een uitgewoonde tekst. In L. Kuitert, & M. Rotenschreich, Jeroen Brouwers: In het midden van de reis door mijn leven. Oerboek (pp. 67-102). Amsterdam/Antwerpen: Atlas.

Ellen Fernhout (1950) werd na haar studie in Wageningen beleidsmedewerker bij de Rijksoverheid voor toneel en letteren, respectievelijk beeldende kunst (1975-1983). Vervolgens werkte zij bij de Nederlandse Taalunie aan het taal- en letterenbeleid en als hoofd communicatie (1983-2015). Daarnaast presenteerde ze de Literaire Brunch in de Haagse Schouwburg (2014-2017) en was ze voorzitter van de afdeling Letteren, Theater & Film van de Haagse Kunstkring (2015-2019).
E-mail efernhout@casema.nl

Hanneke Bot is socioloog en psychotherapeut en redacteur van dit tijdschrift.

Naar boven

Nieuwe locatie

Vanaf nu zijn alle artikelen via het platform van Boom op www.boomportaal.nl/tijdschrift/TVPT te raadplegen. Op de nieuwe omgeving is het tijdschrift te raadplegen via een Boom-account. Instructies hiervoor zijn begin september per e-mail verstuurd. Voor vragen kunt u contact opnemen met abonnementen@boom.nl.