In Pijnlijke verrijking wordt de lezer de spreekkamer van Samuel Rubinstein binnengeleid, een joodse psychiater. Samuel Rubinstein is het alias van Fedia Jacobs die als psychiater werkt op het Sinai Centrum te Amstelveen. Hij houdt zich er vooral bezig met de behandeling van nabestaanden van oorlogs- en vervolgingsslachtoffers. De reden van het gebruik van een alias is me niet duidelijk geworden tijdens het lezen van dit boek, maar in navolging van de schrijver zal ik ook verder over Rubinstein spreken. De titel van het boek heeft te maken met het dankbaar accepteren van een pijnlijke waarheid. De boodschap doet pijn, maar de relatie verdiept zich.
We krijgen een aardige dwarsdoorsnede te zien van verschillende patiënten met aan oorlog gerelateerde problematiek: patiënten van de naoorlogse generatie, een veteraan, een burgeroorlogsgetroffene, een Joods onderduikkind. Wij volgen hen vanaf de beginfase van de psychotherapie, in de worsteling met het aangaan van een band en een werkrelatie, en de initiële overdracht, tot aan de fase waarin er een goede samenwerking tussen patiënt en therapeut en een grote openheid tot stand zijn gekomen.
Wat voor therapie bedrijft Rubinstein eigenlijk en waar richt hij zich op? Als ik denk aan therapeutisch technieken, dan komt rescripting het meest in de buurt. Het verleden wordt naar het heden gehaald en de patiënt krijgt in de geleide fantasie alsnog de mogelijkheid de gestalt af te maken (bijvoorbeeld door alsnog afscheid te nemen van een reeds lang geleden omgekomen ouder). De therapie richt zich op het virtuele, innerlijke herstel van onaffe relaties, op het mobiliseren van de bijbehorende emoties, op acceptatie en op betekenisvol afscheid nemen.
Het boek begint met een theoretisch model achter deze rescripting. Fedia Jacobs spreekt van de innerlijk decors: het daar en toen, het daar en nu en het hier en nu. Ik heb nogal geworsteld met de schematische voorstelling hiervan, maar gaf die worsteling op in de verwachting dat de betekenis tijdens het lezen van het boek wel duidelijk zou worden. Dat is mij echter niet gelukt en het schema bleef er in mijn ogen enigszins los bijhangen, net zoals de schemakaart die bij het boek gevoegd is.
Ik heb nu iets vermeld over de theorie, de techniek en de doelen van de psychotherapie van Samuel Rubinstein. Maar hoe ziet de praktijk er eigenlijk uit? Hoe doet hij het? Als ik het kort zeg: zeer betrokken en zich niet storend aan bekende psychotherapeutische conventies. De schrik sloeg me al om het hart, toen ik las over een ontspanningsinductie bij een patiënt: ‘Leg je rechterhand eens op je buik en adem er tegenaan … Lekker, ik word er ook ontspannen van.’ Alles in mij als psychotherapeut verzet zich hiertegen. De erotische associatie van samen met de patiënt lekker ontspannen, het feit dat je genot beleeft aan de behandeling: wat als de patiënt nog helemaal niet ontspannen is en de therapeut wel? (Om maar een paar bezwaren tegen een dergelijke formulering te noemen.) Dit druist geheel in tegen de opstelling van de therapeut als abstinent projectiescherm. Integendeel, dit doet een appel op de symbiose met de patiënt.
Een andere ‘fout’ is om tijdens de geleide fantasie interventies te doen die een hoog abstractieniveau vereisen. Over het algemeen raakt de patiënt dan verwijderd van de eigen imaginatie. Interventie: ‘Het zijn vaak niet de feiten, die onze beleving bepalen, maar de betekenis die we aan de werkelijkheid geven.’ De patiënt reageert vervolgens met de mededeling dat hij hierover even moet nadenken en dit nadenken blokkeert de imaginatie
Samuel Rubinstein schrijft met zoveel woorden dat hij door zijn patiënten nogal eens als dwingend of manipulatief wordt ervaren. Eerlijk gezegd kan ik mij daar wat bij voorstellen. Hij geeft de patiënt weinig vrijheid bij het ontwikkelen van de fantasie.
De therapeut stuurt naar een oplossing toe en introduceert eigen beelden: ‘De zon zakt langzaam achter de bergkammen. Ze kijkt voor zich, ziet een klif en loopt er naartoe …’ Deze beelden komen dus uit de koker van de dokter en niet uit die van de patiënt. Riskant, want hier kun je de patiënt kwijtraken of de patiënt neemt de fantasie vanuit de afhankelijkheidsrelatie over, zonder dat deze fantasie eigen wordt. Een ander voorbeeld: ‘Vooruit. Probeert u nu te ontspannen met het beeld dat we de vorige keren samen hebben opgebouwd. Geef maar aan wanneer u zich helemaal ontspannen voelt.’ Vooruit? Proberen? Helemaal? Ontspannen en proberen is vaak een ongelukkige combinatie, net als proberen te slapen. En helemaal - mag het ook een onsje minder zijn? Er lijkt tevens weinig tijd om de weerstand te bewerken: ‘Je lijkt je af te vragen of ik wel te vertrouwen ben. Maar ik nodig je wel uit om er met me over te praten.’ Fraaie paradox! En na enig tegenstribbelen van de patiënt: ‘Ik weet niet of dit gaat werken, Anita. Jij komt hier om geholpen te worden, maar …’
Hoe dan ook is Samuel Rubinstein een introspectief man. Hij registreert zijn eigen reacties en mentaliseert volop over het effect van de patiënt op zichzelf. Hij heeft in de gaten wanneer hij te hard gaat. De band met zijn patiënten groeit. Pijnlijk genoeg blijkt dat eigenlijk nog het meest uit de in het boekje geciteerde brief die een patiënt, een jonge veteraan, na zijn suïcide aan Samuel Rubinstein nalaat: ‘Ik zou u bij ieder van mijn maten aanbevelen, voor als ze het moeilijk krijgen.’ En na wat protesteren lijken alle in het boekje opgevoerde patiënten in latere zittingen toch te zijn meegegaan in de nogal sterke sturing van de therapeut. Samuel Rubinstein toont veel betrokkenheid bij de problematiek van de patiënten en mogelijk is dit een van de belangrijkste non-specifieke factoren. Hij schaart zich duidelijk aan de kant van de patiënt, door te stellen dat de vijand alsnog gewonnen heeft wanneer de patiënt de confrontatie met het verleden nu uit de weg gaat.
Samenvattend is het een merkwaardig maar ook eerlijk boekje over de dagelijkse praktijk van een therapeut met heel eigen opvattingen over het psychotherapeutisch werken met oorlogsgetroffenen, die de complexe gedachten en gevoelens die dit proces bij hemzelf oproept goed weet te verwoorden. Dat hij de psychotherapeutische regelen der kunst aan zijn laars lapt, moet de auteur maar vergeven worden, omdat hij in zijn voorbeeldcasuïstiek toch telkens een ‘ontmoeting’ tussen therapeut en patiënt weet te bewerkstelligen.