Inleiding

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2011
10.1007/s12485-011-0065-7
Inleiding

Sjoerd Colijn1

(1) 

: 13  2012



Als je in een nieuwe stad komt, als je aan een nieuwe baan begint, een nieuwe klus op je neemt, is het je slechts kort vergund om daar als buitenstaander tegenaan te kijken. Snel word je onderdeel van het geheel, wordt het nieuwe vertrouwd en valt wat eerst vreemd was niet meer op.Dit redactioneel schrijf ik als kersverse hoofdredacteur van dit tijdschrift, in die korte periode waarin ik nog buitenstaander ben en naar binnen kijk.

In het eerste artikel zie ik hoe zwaar het vak van psychotherapeut soms is; het gaat over de dreiging van zelfdoding en hoe je daar als therapeut mee om kunt gaan. Soms met enige afstand in een verhelderende reflectie op basis van hun kennis van de systemische literatuur, dan weer heel dichtbij de cliënt in een betrokken relaas maken Van Tricht, Van den Broek en Rober zichtbaar met hoeveel deskundigheid, methodische nauwgezetheid en authenticiteit een psychotherapeut die zwaarte tegemoet kan treden. Ondanks het grote appel dat door de cliënt met suïcideplannen, diens gezinsleden en omringende instanties op haar gedaan wordt, laat de therapeute de verantwoordelijkheid bij de cliënt en zijn gezin. Tegelijkertijd benut zij de afwegingen die zij in haar hoofd maakt, de gevoelens die bij haar opgeroepen worden en haar herkenning van de interactiepatronen, om ruimte te maken in het gezin en om te praten over wat nog niet gezegd kan worden.Deze casusbespreking wordt aan het eind schrijnend – en aangrijpend om te lezen.

In het tweede artikel worstelen de auteurs niet met de thematiek van de cliënt,maar met de ordening van de geestelijke gezondheidszorg. Kamstra en Hutschemaekers zetten een volgende stap in een onderzoekslijn die al tot meerdere publicaties geleid heeft. De auteurs schetsen tweemanieren omstepped care, het tegenwoordig dominante model voor ordening van de zorg, te operationaliseren: het kan bij het aflopen van achtereenvolgende stappen in de zorg gaan om een toename van intensiteit bij elke volgende stap óf om een per stap verschuiven van de focus van de zorg. Zij toetsen deze laatste variant door collega’s die in de eerste, tweede en derde lijn werken te vragen schriftelijk drie casussen te beoordelen op hun behandelindicatie. De veronderstelling was dat in de eerste lijn diagnostisch in het bijzonder op de context van de problematiek wordt gefocust, in de tweede lijn vooral op de klachten, en in de derde lijn vooral op de persoon van de cliënt.Hoewel hun onderzoek beperkingen kent, lijkt de trend duidelijk: in tegenstelling tot wat de auteurs verwacht hadden, hanteren de meeste collega’s, in welke setting dan ook, een min of meer identiek diagnostisch kader. Ik zie de auteurs worstelen met deze bevinding in de discussie – je hoopt toch altijd dat je model door de werkelijkheid bevestigd wordt –, uiteindelijk leidend tot de vraag of die differentiatie eigenlijk wel wenselijk is.

In de rubriekForum vervolgen Tiemens, Hutschemaekers, Kaasenbrood en De Niet de discussie overevidence-based practice. Zij sluiten zich aan bij de opvatting van Maurer (in nummer 5/2011) dat er minstens twee de batten door elkaar lopen: het debat over de validiteit van de wetenschappelijke kennis van de psychotherapie en het debat over de relatieve bijdrage van universele en specifieke therapiefactoren. Tiemens en haar coauteurs richten hun pijlen vooral op de versmalling vanevidence-based practice tot richtlijngestuurde zorg en komen tot een pragmatisch, contextueel werkmodel dat een individueel behandelplan als een hypothese opvat, die in de behandeling voortdurend getoetst wordt. Bij de vijf stappen die zij in de behandeling onderscheiden, kan de beschikbareevidence – veel breder gedefinieerd dan alleen die voortkomend uit een RCT – telkens opnieuw benut worden. Ik zie dat de auteurs zich sterk maken om de twee oude debatten te overstijgen en veel meer vanuit de concrete praktijk en de context een nieuw debat – en veel meer een zoektocht – aan te gaan.

In eenIn memoriam kijkt redacteur Anton Hafkenscheid terug op het leven van zijn goede collega en vriend Arend Veeninga. Arend heeft, wetende dat hij ernstig ziek was, het afgelopen decennium veel energie gestoken in het overeind houden van de maatschappelijke positie van de psychotherapie, onder meer als voorzitter van de NVP. In diverse discussies en artikelen in Nederlandse vaktijdschriften brak hij een lans voor kwaliteit, maar ook voorno nonsense. Zijn eigenzinnige geluid zal gemist worden.

Al schrijvend aan dit redactioneel geef ik de positie van buitenstaander op, merk ik. Zo gaan die dingen. Ik ben nu binnen bij een tijdschrift met een prachtige lange traditie, een soms betrokken lezerspubliek en een divers samengestelde, enthousiaste redactie. Het ismij een genoegen.

Naar boven