Ter gelegenheid van de 150ste geboortedag van Sigmund Freud is op veel plaatsen in de wereld aandacht besteed aan het psychoanalytische gedachtegoed. De vele gedenkwaardige lezingen van Londen tot Parijs en van New York tot Buenos Aires belichtten de betekenis van Freud toen en nu. Het Nederlands Psychoanalytisch Instituut pakte uit met een Freud-festival, dat een tweeledig doel had: zowel het grote publiek bereiken met tal van psychoanalytische attracties, als laten zien op welke terreinen van het maatschappelijke, wetenschappelijke en culturele leven de psychoanalyse een plaats verworven heeft. Uiteindelijk mondde het Freud-festival uit in een boek dat het brede spectrum van de psychoanalyse anno nu wil bestrijken.
Dit lijvige boek bestaat uit zeven gedeelten en 27 hoofdstukken en beslaat ruim 400 pagina’s. Het eerste deel gaat vooral over de persoon Freud. Salman Akhtar illustreert op zijn bekende persoonlijke wijze Freuds belangrijke inspiratiebronnen aan de hand van vijf metaforen: Freud als blikopener, camera, klok, cocktail en computer. Walter Schönau voert een pleidooi om de filosofische wortels van de psychoanalyse te onderzoeken en te koesteren. Hij schetst Freud niet alleen als een natuurwetenschappelijk denker maar traceert ook belangrijke filosofische draden in het werk van Freud op het gebied van de wijsgerige antropologie en cultuurfilosofie. Anders dan in de meer Angelsaksisch georiënteerde wetenschap hebben vrijwel alle Franse filosofen van de 20e eeuw een standpunt over de psychoanalyse ingenomen of er zelfs een nieuwe richting aan gegeven. In Duitsland is het vooral de Frankfurter Schule geweest die zich met de psychoanalyse heeft verstaan.
Ton Stufkens beschrijft in detail de gedenkwaardige ontmoeting van Gustav Mahler en Freud in Leiden. Er bestaan heel wat publicaties over deze ook voor betrokkenen betekenisvolle ontmoeting. In het Nederlandse taalgebied schreef Martin van Amerongen in 1992 al een mooi essay over deze ontmoeting. Stufkens brengt een interessant reliëf aan door ook de inhoud van hun gesprekken te reconstrueren. Harry Stroeken laat in zijn hoofdstuk overtuigend zien hoe inspirerend en belangrijk, maar ook hoe moeilijk en raadselachtig het therapeutische werk met dromen is.
Het tweede deel van het boek heeft als thema ‘Ontwikkeling’. Er is geen psychotherapeutische stroming of zelfs psychologische theorie die het denken over de psychische ontwikkeling zo centraal heeft gesteld als de psychoanalyse. Wellicht is het een van de grote en blijvende verdiensten van Freud dat hij voor het eerst heeft laten zien dat het persoonlijk verleden geen geschiedenis is en al te vaak maar geen herinnering wil worden. De zes hoofdstukken van Margit Deben-Mager, Mieke van der Schoot, Ed Hauber, Froukje Slijper, Joost Baneke , Marcel Schmeets en Ariette van Reekum belichten diverse aspecten van ontwikkeling en opvoeding. De psychoanalyse kent vele theorieën over de psychische ontwikkeling, die in de loop van 100 jaar heel wat veranderingen hebben ondergaan. Attachment en mentaliseren hebben het klassieke driftmodel meer naar de achtergrond gedreven. De object-relatietheorie heeft de rol van de seksualiteit in de psychische ontwikkeling minder prominent gemaakt. De spectaculaire ontwikkeling van de neurobiologie en -psychologie heeft een blijvende invloed op de theorievorming binnen de psychoanalyse. De ontwikkelingstheorieën zijn nog altijd de belangrijkste metaforen van de behandelingstechniek en het therapieproces, maar er wordt naar nieuwe theorieoverstijgende concepten gezocht om het veranderingsproces in de behandeling te beschrijven. Deze zes hoofdstukken laten niet alleen duidelijk zien wat er in de afgelopen tien jaar in de psychoanalyse is veranderd, maar ook wat het programma voor de toekomst zal zijn: het herstellen van de band met de academische disciplines, die in de afgelopen decennia grotendeels verloren is gegaan.
De volgende sectie is kunst en cultuur, waarmee de psychoanalyse een hartelijke relatie onderhoudt. Jan Vandeputte neemt de lezer mee in een spannende zoektocht naar de verbeelding en laat zien dat veel thema’s uit de ontwikkeling van het kind terug te vinden zijn in de jeugdliteratuur. Truus de Groot schenkt aandacht aan de vaak verwaarloosde relatie tussen psychoanalyse en religie. Zij vindt dat de psychoanalyse wel degelijk iets te bieden heeft aan de religieuze mens en dat het van belang is dat de psychoanalyse de religieuze en spirituele beleving niet zomaar naast zich neerlegt. Etty Mulder en Gertie Bögels schrijven een interessant hoofdstuk over psychoanalyse en biografie. Zij benoemen het persoonlijk verleden niet als een statisch en onveranderlijk gegeven maar als iets dat telkens opnieuw vormgegeven moet worden, waarbij zij zich nadrukkelijk baseren op het werk van Solange Leibovici. Marc Richartz breekt aan de hand van het werk van Picasso een lans voor de ‘psychobiografie’, waarin het psychoanalytische gedachtegoed kan helpen invloeden en ervaringen bloot te leggen, die misschien bij de ene mens leiden tot neurose of erger, maar bij een ander tot creativiteit en psychische rijkdom.
In de sectie ‘Geweld’ beschrijven Abram de Swaan en Wouter Gomperts in twee indrukwekkende hoofdstukken hoe onmisbaar een psychoanalytische invalshoek is om extreme maatschappelijke processen zoals massamoord en massale uitroeiing te begrijpen. Zij grijpen daarbij terug op het befaamde werk van de socioloog Elias. Gomperts verdiept zich ook in de psychische effecten die extreme omstandigheden en traumatisering op kinderen en kwetsbare mensen kunnen hebben. Hij beschrijft hoopvolle initiatieven om met breed opgezette interventieprogramma’s de gevolgen van collectieve traumatisering te verzachten. Wie zich wil verdiepen in de psychoanalyse van misdaad en leugen vindt in de rijke hoofdstukken van Toon Verheugt en Daan Daniels veel van zijn gading.
Het volgende deel van het boek gaat over trauma. Bas Schreuder schrijft over psychotrauma en dromen, waarin ook de therapeutische mogelijkheden goed aan bod komen. Als er over een onderwerp in de psychoanalyse veel te doen is geweest, hét thema dat de gemoederen in beweging heeft gebracht en waarover vrijwel iedereen zich een mening permitteert, dan is het wel de rol van het seksuele trauma in het ontstaan van psychopathologie. Nel Draijer beschrijft in haar hoofdstuk, met de fraaie ondertitel ‘Het probleem van het óf-óf denken’, de geschiedenis van deze discussie in detail. In de huidige psychoanalytische praktijk wordt het seksuele trauma geplaatst in de context van de persoonlijkheidsontwikkeling en is er een belangwekkende literatuur ontstaan over de complexe behandeling van deze patiëntenpopulatie.
Het deel over de klinische praktijk is een bonte verzameling van hoofdstukken, dicht bij de dagelijkse behandelpraktijk. Marina Luymes beschrijft de lotgevallen van de divan in de psychoanalyse. Ton van Strien schildert het landschap van Narcissus, dat in de psychoanalyse zo diepgaand is uitgewerkt. Frans Schalkwijk pakt deze draad op met zijn hoofdstuk over schaamte en schuld, emoties die in elke behandeling een centrale rol spelen. In het laatste hoofdstuk van dit gedeelte gaat Quin van Dam in vogelvlucht door de literatuur over seksuele perversies en seksuele disfuncties. Ook moderne varianten als cyberseks en internetverslaving komen aan de orde.
In het laatste deel van het boek komt de organisatie aan bod. De psychoanalyse heeft een lange traditie in het bestuderen en veranderen van organisaties. Erik van de Loo schetst niet alleen de belangrijkste dynamieken in een organisatie, die eerder door psychoanalytici als Bion, Kets de Vries en Hirschhorn zijn beschreven, maar hij laat ook overtuigend zien dat de psychoanalyse in dat werkveld vele toepassingen kent. Een helder voorbeeld daarvan is het laatste hoofdstuk uit dit boek, waarin Thijs de Wolf beschrijft hoe psychoanalytische kennis en kunde kan worden toegepast in leiderschap en organisaties die veranderen.
Als lezer van deze lezingencarrousel ben ik onder de indruk van de brede insteek in dit boek, dat zó veel aspecten van de psychoanalyse aan bod laat komen en zó veel auteurs het woord geeft. Mochten er nog weldenkende mensen rondlopen die zich afvragen of de psychoanalyse binnen en buiten de behandelkamer nog wel bestaat, dan zijn die na het lezen van dit boek zeker van die twijfel genezen. Een tweede opvallend fenomeen is de theoretische vernieuwing en professionalisering die zich in de afgelopen tien jaar in de psychoanalyse heeft voltrokken. Binnen de academische wereld is deze metamorfose voor een groot deel onopgemerkt gebleven – daar heeft de psychoanalyse nog steeds een twijfelachtige reputatie. ‘Psychoanalyse anno nu’ levert een belangrijk, toegankelijk en actueel overzicht van de psychoanalyse.