Dag van de psychoanalyse: ‘Vooral véél reflecteren’. Studiedag NPI. Amsterdam, 6 februari 2009

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2009
10.1007/BF03080499

Gehoord

Dag van de psychoanalyse: ‘Vooral véél reflecteren’. Studiedag NPI. Amsterdam, 6 februari 2009

Marc HamburgerContact Information

(1) 

Samenvatting  
Voor de tweede maal organiseerde het Nederlands Psychoanalytisch Instituut deze ‘Dag van de psychoanalyse’. Het schitterende Tuschinski-theater in Amsterdam bleek een warme, zij het ietwat kleine locatie, die associaties opriep met ‘Psychiatry and the cinema’ (Gabbard & Gabbard, 1999), een boek over hoe films laten zien dat het imago van de psychiater in de loop van de twintigste eeuw is veranderd.
marc hamburger, psycholoog in opleiding tot psychotherapeut, is werkzaam bij Psychotherapiepraktijk Eindhoven Centrum (PEC).

Voor de tweede maal organiseerde het Nederlands Psychoanalytisch Instituut deze ‘Dag van de psychoanalyse’. Het schitterende Tuschinski-theater in Amsterdam bleek een warme, zij het ietwat kleine locatie, die associaties opriep met ‘Psychiatry and the cinema’ (Gabbard & Gabbard, 1999), een boek over hoe films laten zien dat het imago van de psychiater in de loop van de twintigste eeuw is veranderd.

Het thema ‘bekwaam behandelen’ liep als een rode draad door de dag en zorgde voor interessante psychoanalytische visies op competenties en blinde vlekken van psychotherapeuten. De dag bestond uit een plenaire lezing, een debat, twee maal vier workshops en een slotlezing. Voorafgaand aan de slotlezing werden de workshops plenair samengevat. Een prettige manier om iets te horen over de niet bijgewoonde sessies.

In de plenaire voordracht werd onder de animerende leiding van dagvoorzitter Arend Jan Heerma van Voss gesproken over de eigenschappen van een competente psychotherapeut en de bijdrage daaraan vanuit de opleiding. Psychoanalyticus en universitair docent Willem Heuves benadrukte dat de verschillen in competentie groter zijn binnen dan tussen de therapeutische scholen. Als we willen weten wat een behandeling succesvol maakt, moeten we dus vooral kijken naar therapeutvariabelen in plaats van naar de verschillen in techniek. Volgens Heuves dient een goede psychotherapeut aardig, moedig en sensitief te zijn. Pikant is dat hij de meerwaarde van een langdurende opleiding relativeert en de nadruk legt op de kritische en autonome geest van de kandidaat. Van dé psychotherapiekandidaat. Hiermee werd de scholenstrijdbijl definitief begraven. We dienen voortaan te spreken over goede en minder goede psychotherapeuten. Een respectabele aanzet vanuit een hoek die nog vaak als arrogant te boek staat.

Na Heuves volgde een debat tussen Marieke van Dam (RINO Noord Holland), Dawn Bales (de Viersprong), Nel Draijer (VUMC) en Ariëtte van Reekum (Altrecht). Zij discussieerden over de mogelijkheden de competenties van de behandelaar te versterken. Enkele uitspraken: ‘De waarde van een grondige opleiding moet juist niet worden gerelativeerd’ (Draijer), ‘maar dient deze vijftien jaar te duren?’ (Van Reekum) ‘Moeten we niet af van dat opleidingskeurslijf en overstappen op een naar buiten gerichte psychoanalytische academie?’ (Van Dam). Al reflecterend over de blinde vlekken van de opleiding werd men het eens over een essentiële eigenschap van een goede therapeut: hij moet complexe situaties kunnen verdragen en niet denken ‘het te weten’. Er moet een middenweg zijn tussen enerzijds kennis, opgedaan in opleiding, en anderzijds de not knowing stance en het vermogen te reflecteren, ‘ook onder druk’ (Bales). Naar deze middenweg moet worden gezocht.

Dit werd onderstreept in de workshop over wetenschappelijk onderzoek naar de relatie tussen therapeutvariabelen en behandeluitkomst. Het bleek dat therapeuten die belang hechten aan een not knowing stance (en aan empathie) significant betere behandeluitkomsten vertonen dan zij die dit minder doen. Promovendus Casper Berghout presenteerde interessante bevindingen waarover natuurlijk discussie ontstond. Als wordt gesproken over neutraliteit als therapeutvariabele is de vraag wat onder neutraliteit wordt verstaan. Als wordt aangetoond dat vrouwelijke behandelaars het iets beter doen dan hun mannelijke collega’s rijst snel de vraag ‘hoe komt dat?’ Hierover kon slechts worden gespeculeerd.

In de workshop over moeder-babybehandelingen werd de flexibiliteit, nee, de elasticiteit van de behandelaar benadrukt en in de zaal ernaast werd tegelijkertijd gediscussieerd over de competenties van de opleider. Ook de verschillen tussen de psychodynamisch werkende behandelaar en de cognitieve gedragstherapeut werden onder de loep genomen. De voorlopige conclusie was dat de eerste een goede leraar en de tweede een goede opvoeder dient te zijn. En dan zijn er weer die verschillende wegen naar dat ene Rome – leuk gerelativeerd door psychoanalyticus Frans de Jonghe, want ‘wat als de één naar Rome en de ander naar Santiago de Compostella wil?’

Na de lunch ging het – wederom in een serie workshops – over de specifieke therapeutcompetenties bij het werken met adolescenten, de kennis vanuit de neurowetenschap over competenties en hersenen en het belang van de visie van (ex-)cliënten. Psychoanalyticus Quin van Dam benadrukte in zijn workshop ‘Spelen met modellen’ dat bekwame en wijze therapeuten uit de verschillende therapeutische scholen in hun benadering méér met elkaar overeenkomen dan hun minder bekwame collega’s. Om hun unieke eigenschappen te achterhalen haalt Van Dam de Amerikaanse psycholoog Jeffrey Binder aan. Binder (2004) vergelijkt therapeuten niet op grond van theoriegebonden technische strategieën maar hanteert cognitieve processen en gedrag als criteria. Heeft de therapeut common sense-opvattingen over het leiden van een bevredigend en betekenisvol leven? Kan hij flexibel reageren op onverwachte omstandigheden? En kan hij op enigszins spontane wijze contact leggen en omgaan met andere mensen? De psychotherapeutische opleiding leidt vooral tot declaratieve kennis (feiten, theorieën, principes en regels). De kandidaat zal door veel te oefenen in de praktijk deze kennis kunnen laten overgaan in procedurele kennis. Met andere woorden: men moet eerst leren hoe het instrument technisch bespeeld moet worden voordat er geïmproviseerd kan worden. In de therapiekamer betekent dit dat een wijze psychotherapeut improviseert op basis van een grondige beheersing van de techniek, de theorie en de diagnostiek. Hiervoor is ook een vorm van reflectie noodzakelijk. Binder maakt onderscheid tussen reflecteren over iets wat is gebeurd (reflection on action) en reflecteren tijdens de handeling (reflection in action). Vervolgens komt hij uit op vijf basiscompetenties van een bekwame psychotherapeut:
 
competent in het begrijpen van het persoonlijk functioneren en het therapeutische proces.
 
competent in de formulering van de problematiek en de focus van behandeling.
 
competent in het vasthouden van de focus.
 
competent in het flexibel en creatief toepassen van technische strategieën.
 
competent in het handhaven van een constructieve werkrelatie.

Na de inleiding werd er in deze interactieve workshop geoefend door middel van rollenspelen.

De slotlezing werd verzorgd door de Amerikaanse psycholoog David Wallin. Zijn boek (Wallin, 2007) beloofde een toegankelijk pleidooi voor het belang van de hechtingsstijl van de therapeut. Zo grondig opgebouwd in het boek, zo onsamenhangend was zijn verhaal op het podium. Kop noch staart had zijn voordracht over hoe hechtingspatronen van de therapeut kunnen zorgen voor inzicht en impasse in de behandeling. Op associatieve wijze vertelde hij over zijn eigen ontwikkeling en zijn ervaringen in de spreekkamer. De tijd maakte dat hij abrupt moest stoppen. Het magere applausje onderstreepte deze anticlimax. Met in het achterhoofd de teleurstellende voordracht van Peter Fonagy op de vorige ‘Dag van de psychoanalyse’ rijst de vraag of we kwaliteit per se in het buitenland moeten zoeken.

Onder bezoekers was er ondanks positief geluid over enkele workshops ook flinke kritiek te horen over de dag als geheel. Terecht werd opgemerkt dat er vooral véél werd gereflecteerd zonder nieuwe, klinisch relevante inzichten mee naar huis te geven. Wellicht was de organisatie wat doorgeschoten in de not knowing stance en werd vergeten dat het op een studiedag ook leuk is om nieuwe dingen te horen. Voor hen die nu in opleiding zijn, was de discussie over de waarde van deze opleiding prikkelend, maar verder bood de dag weinig nieuws. Verhalen over hechtingsstijlen, de waarde van de leertherapie en de blinde vlek in de tegenoverdracht zijn dagelijkse kost. De meer ervaren clinici zullen nóg minder versteld hebben gestaan van nieuwe inzichten en bevindingen. Dat neemt niet weg dat de prachtige entourage, de uitstekende catering en de interessante onderwerpen voor inspiratie zorgden. De volgende keer wat meer kennisoverdracht en de middenweg is gevonden.


Literatuur

Binder, J.L. (2004). Key competencies in brief dynamic psychotherapy: clinical practice beyond the manual. New York: The Guilford Press.
 
Gabbard, G.O., & Gabbard, K. (1999). Psychiatry and the cinema (2nd ed.). Washington: American Psychiatric Publishing Inc.
 
Wallin, D. (2007). Attachment in psychotherapy. New York: The Guilford Press.
 
Naar boven