Aanleiding voor dit congres was het emeritaat van Alfons Vansteenwegen, hoogleraar in familiale en seksuologische studies in Leuven. Hij heeft een lange lijst publicaties op zijn naam. Zijn boek ‘Liefde is een werkwoord’ is wellicht zijn bekendste; het verscheen in vele herdrukken. Tijdens workshops en voordrachten leerde ik hem kennen als een prettige docent en begenadigd spreker. Rake uitspraken bleven mij bij zoals die over het Viagra-tijdperk ‘Aan elke penis hangt een man en aan deze man hangt een vrouw’ en recentelijk, in het kader van de discussie over de mate waarin sekse-eigenschappen genetisch vastliggen, richtte hij zich tegen de reductie van de mens tot ‘een waterzak met genen’.
Het was een goed opgezet en goed bezocht congres, met enkele tientallen collega’s uit Nederland. In de ochtend hielden twee gerenommeerde sprekers een lezing en in de middag gaven zij ieder een workshop. Daarnaast was er op donderdag een workshop van Maureen Luyens, psychologe/seksuologe, en op vrijdag van Jan Bout, psychotherapeut en coördinator van het kenniscentrum voor relatie-problematiek De Keerkring. De eerste spreker was Willi, psychiater/psychotherapeut uit Zürich, die vooral bekend is van zijn publicaties over het collusiemodel bij partnerrelaties. Zijn onderwerp was ‘The good enough couple and the longing for absolute love’. Hij borduurde voort op het thema van één van zijn laatste boeken (Willi, 1999), waarin hij grote waarde toekent aan verliefdheid en liefde als inspiratiebronnen voor partners in een relatie. Hij herkent drie vormen van liefde: de partnerliefde, de erotische/seksuele liefde en de hunkering naar absolute liefde.
In de partnerliefde vinden onderhandelingen plaats over voorwaarden. Gezocht wordt naar een evenwicht tussen geven en nemen, met overeenstemming over het samen werken aan en opbouwen van een gezamenlijke wereld. Wederkerigheid van liefde wordt verwacht en tekortkomingen van of lijden voor de liefde worden goedgemaakt. Uitbuiting wordt vermeden en zelfbescherming tegen teleurstelling heeft een plaats. In de erotische/seksuele liefde wordt de relatie voorzien van energie, plezier en opwinding. Het gaat om de beleving van het moment. Voor de zelfbevestiging is wederkerigheid noodzakelijk. In het domein van de absolute liefde staan liefde als een irrationele visie en de utopie van liefde centraal. Het gaat om onvoorwaardelijke toewijding, zonder rechtvaardigheid of compensaties te claimen in het geven en nemen. De hunkering naar absolute liefde heeft te maken met de wens om op elkaar in te gaan (fusie) en elkaar volledig te begrijpen. Zij hoeft niet wederzijds te zijn en kan verborgen blijven. De ervaring dat begrip ontbreekt, kan een van de grote teleurstellingen in deze vorm zijn en eenzaamheid oproepen. Ondanks die ervaring kan iemand blijven geloven in en hopen op de absolute liefde. Pogingen om, ondanks de onmogelijkheid, toch de absolute liefde te ervaren leiden vaak tot onrealistische idealisering of een pseudoharmonie waarin ruzies worden vermeden. Een andere mogelijkheid is dat de relatie wordt gekenmerkt door het splitsen van de ambivalentie, waarbij de één de rol van advocaat van de absolute liefde op zich neemt terwijl de ander de onafhankelijkheid verdedigt. Ook is het mogelijk dat de absolute liefde wordt gewijd aan een partner van wie het vertrouwen ernstig is beschadigd. Vaak weigert deze dan de liefde en reageert hij of zij agressief.
Cliënten voelen zich vaak niet gehoord wanneer de therapeut alleen op cognitief niveau werkt en slechts oog heeft voor de onderlinge communicatie. Willi adviseert om bij liefdesproblemen de partnerrelatiesetting te gebruiken. Het exploreren van de geschiedenis van het paar begint bij de partnerkeuze en uiteindelijk komt de belangrijke vraag aan de orde: ‘Wat ben je kwijtgeraakt?’ Belangrijk is dat de therapeut let op het verloren deel en een positie inneemt van een respectvolle vertaler. Het gaat dan om het omzetten van haat en boosheid in de gevoelens/emoties van de verwonde liefde. In de discussie na afloop adviseerde Vansteenwegen om in een therapie ‘de partners hun onmogelijke eis te laten benoemen, niet als eis, maar als verlangen’.
De volgende spreker was Susan Johnson, hoogleraar psychologie in Ottawa en een belangrijke pleitbezorger van emotion-focussed therapy (EFT), een helder omschreven behandelprogramma binnen de partnerrelatietherapie, dat gebaseerd is op de theorie van Bowlby over hechting, separatie en verlies. Gezinstherapeuten vonden vanuit hun groeiende belangstelling voor de (inter)persoonlijke ontwikkeling in de hechtingstheorie belangrijke kernthema’s voor het therapeutische proces. Eerdere stromingen in de gezinstherapie waren vooral gericht op gedachten of op gedrag en leken emoties te ontkennen of zagen emoties juist als een onderdeel van het probleem. Het werk van Johnson is een correctie op deze verwaarlozing. EFT biedt een heldere theorie waarmee complexe problemen kunnen worden verklaard. De interventies zijn gerelateerd aan de hechtingstheorie en de therapeutische processen en de effecten van de EFT zijn wetenschappelijk onderzocht.
In haar inleiding vertelde Johnson dat het in het emotionele drama waarin paren kunnen terechtkomen, gaat om liefde en hechting: ‘Liefde is essentieel voor gezondheid en geluk’ en ‘Hechting is een noodzaak om te kunnen overleven. Een veilige hechting biedt een veilige haven’. Ook bij mensen die nooit een veilige hechting hebben gekend, bestaat het verlangen en streven naar hechting. Eenzaamheid en isolement zijn killers, zoals een hartaandoening dat kan zijn: ‘Lijden is een gegeven, maar lijden in eenzaamheid is een hel’. In een relatie die onder spanning staat, wordt de angst voor onthechting gemobiliseerd en komen de op de hechtingservaringen gebaseerde intrapsychische werkmodellen over zelf en ‘de ander’ tot leven in ‘hechtingsdrama’s’. Zich niet (meer) verbonden voelen leidt tot zoeken naar hechting, (separatie)angst, protest, depressie, wanhoop of onthechting. Wanneer de (relationele) dans tussen de partners verandert, kan de hechtingstheorie dus een perspectief bieden.
In EFT wordt op rogeriaanse wijze – respectvol en empathisch – uitgezocht hoe partners hun emotionele relatie construeren. Met systemische interventies wordt geëxploreerd hoe zij zich met elkaar verbinden. In de therapie wordt een verbinding gelegd tussen de primaire emoties (zoals angst en boosheid) als reactie op een situatie en de secundaire emoties (zoals depressief worden) die de primaire emoties overschaduwen. De desbetreffende persoon wordt in staat gesteld om met primaire emoties (woede in plaats van depressie of vijandigheid in plaats van schaamte) om te gaan. De primaire emoties zijn gerelateerd aan hechting. Wanneer de partners in relatietherapie deze primaire emoties bij elkaar waarnemen en herkennen, kunnen ze soms letterlijk anders naar elkaar gaan kijken en anders op elkaar reageren. Dit werkt als een corrigerende emotionele ervaring. In EFT zijn drie stadia te onderscheiden. In het eerste, de-escalatiefase, staat herkenning van het destructieve patroon waarin de partners gevangen zitten centraal. Dit patroon wordt in stand gehouden door de secundaire reacties op primaire (onderliggende hechtings)emoties. Het herkennen van deze primaire emoties hoort ook tot deze fase. In de tweede fase komt het herstel van de verbintenis tot stand door aandacht te besteden aan impliciete behoeften, angsten en zelfbeeld, door acceptatie van de ander te bevorderen en door de emotionele verbintenis te structureren. De consolidatie, ten slotte, voltrekt zich door nieuwe rollen te spelen/oefenen en nieuwe narratieven te creëren over de problemen en de oplossingen.
Johnsons betoog vroeg geconcentreerde aandacht van de toehoorders, want zij sprak in hoog tempo. Dat deed haar verhaal geen goed. Uit een van haar vele opsommingen werd duidelijk dat het effect van EFT hoog is: 70-75% behandelsucces binnen 10 tot 12 sessies. Veelal is die verbetering duurzaam, en de getallen gelden voor verschillende populaties en settingen. Depressies verbeteren significant en een van de beste voorspellers van succes is opvallend genoeg niet de ernst van de problematiek, maar het vertrouwen van de vrouwelijke partner in de zorg van haar partner. EFT wordt op veel plaatsen toegepast, waaronder Zuid-Amerika en China.
Op vrijdag was Justine van Lawick de eerste spreker. Zij werkt als klinisch psycholoog/ systeemtherapeut in het Lorentzhuis te Haarlem. Zij onderzocht vanuit verschillende invalshoeken hoe ons denken (het dominante denken) over man-vrouwverschillen zich sinds de jaren ’70 zich heeft ontwikkeld. Zij richtte zich daarbij vooral op het machtsverschil tussen de seksen. In het nature-nurturedebat leggen sommige onderzoekers de nadruk op genetische verschillen tussen jongens en meisjes, terwijl andere onderzoekers juist de overeenkomsten benadrukken. Neurobiologisch onderzoek laat zien dat de expressie van genetisch materiaal in hoge mate wordt beïnvloed door omgevingsfactoren. Oftewel: de wijze waarop vrouwelijke of mannelijke genen vorm krijgen in vrouwelijk of mannelijk gedrag in hoge mate beïnvloed wordt door de omgeving. Vanuit het nature-standpunt worden de omgevingsfactoren onzichtbaar. Ook machtsverschillen worden dan onzichtbaar gemaakt. Van Lawick haalde auteurs aan die de dominante theorieën over de verschillen tussen mannen en vrouwen opnieuw onderzochten en tot de hypothese kwamen dat vrouwen zorgend gedrag hebben ontwikkeld omdat zij zo lang minder macht hadden dan mannen. Machtsverschil heeft generaties vrouwen ertoe gebracht te letten op de stemmingen en wensen van mannen. Mannen zijn generaties lang gewend te worden verzorgd door vrouwen. Uit ander onderzoek blijkt dat de persoon met minder macht sensitiever is voor de non-verbale signalen van de leider dan andersom. Hierin blijkt geen verschil tussen man of vrouw.
In veel artikelen wordt beschreven hoe jongensachtig gedrag in de huidige samenleving wordt geproblematiseerd. Rustige gesprekken op de basisschool, uitpraten en goedmaken na een conflict zijn in; stoeien, rennen en schreeuwen zijn uit. Dit beperkt zowel jongens als meisjes. De meeste meisjes willen ook stoeien en bomen klimmen en de meeste jongens willen ook voorgelezen worden en praten over wat hen beroert. Naturalistische betogen bieden een (neo)darwinistische kijk op sekseverschillen en verhullen aldus deze overeenkomstige verlangens.
Betreffende de vraag of mannen van nature promiscuer zijn dan vrouwen kan op basis van literatuuronderzoek geconcludeerd worden dat monogamie meer te maken heeft met culturele normen, wetten, religie, economische situatie en persoonlijke voorkeur dan met sekse. Tevens blijkt als het gaat om man-vrouwverschillen, nu op het gebied van agressie, dat macht en context op agressief gedrag een grote invloed hebben. Een zeer uitgesproken illustratie daarvan is de vrouwelijke militair in de Abu Ghraib-gevangenis wier mishandelingen we op de televisie hebben kunnen zien.
Het denken over man-vrouwverschillen in de systeemtherapie heeft zich ontwikkeld, onder meer onder invloed van het filosofisch constructivisme dat zegt dat de waarnemer zijn waarneming mede construeert. Daarmee worden de cultuur, etniciteit, klasseachtergrond en genderidentiteit van de therapeut gezien als deel van het therapeutische systeem en dienen deze betrokken te worden in analyses van problematiek en therapie. Van Lawick staat enerzijds open voor algemene socialisatieprocessen die bij vrouwen relationele kwaliteiten en bij mannen autonomie bevorderen; anderzijds voor het bijzondere: relationele capaciteiten van mannen en autonomie van vrouwen. Daarnaast heeft ze aandacht voor machtsverschillen tussen mensen en de gevolgen daarvan. Wanneer therapeuten te veel uitgaan van naturalistische man-vrouwverschillen zullen hun vragen deze verschillen veronderstellen en daarmee die verschillen ook legitimeren en zelfs versterken. Hoe gaat dat in de praktijk? Wanneer een man bijvoorbeeld zegt dat hij thuis de rommel niet opmerkt of niet ziet dat zijn vrouw ongelukkig is of niet onthoudt dat zijn moeder jarig is, zal een therapeut die gelooft in essentiële verschillen denken dat dit gedrag voortkomt uit zijn man-zijn. Er zit dan niets anders op dan de vrouw te stimuleren een vorm te vinden om met die verschillen om te gaan. Het machtsverschil raakt dan uit beeld. Nieuwsgierigheid valt dan weg. Er word bijvoorbeeld niet gevraagd naar de orde op het bureau van de man op zijn werk en of geconstateerd dat hij op zijn werk de afspraak met zijn baas heel goed onthoudt. Op zijn werk blijkt de man goed waar te nemen wanneer zijn baas een rothumeur heeft en houdt hij daar rekening mee. Deze man heeft blijkbaar op zijn werk kwaliteiten tot zijn beschikking die hij bij de voordeur lijkt te verliezen. Dat zou een interessant gesprek opleveren. Van Lawicks betoog was een pleidooi voor de socratische houding, die het mogelijk maakt om voortdurend vragen te stellen, aan de cliënten, maar ook aan jezelf.
De laatste plenaire spreker was Gurman, hoogleraar psychiatrie aan de Universiteit van Wisconsin. Hij heeft zijn sporen verdiend, vooral als schrijver van vele artikelen en als redacteur van handboeken over partnerrelatietherapie. Daarnaast was hij voorzitter van de Society for psychotherapy research. Centraal in zijn werk staat de ontwikkeling van integratieve psychotherapeutische modellen, in het bijzonder voor de relatietherapie. De titel van zijn voordracht ‘Can we become good enough in integrating science in therapy?’ beloofde veel. Hij gaf een eigen analyse van wat integratieve therapie inhoudt. Veel therapierichtingen werden betrokken in zijn verhaal, maar de grote hoeveelheid kennis in de vorm van opsommingen, waarmee hij zijn gehoor in sneltreinvaart overlaadde, deed zijn verhaal ernstig schade. Door zijn opvattingen dat hij mensen tot expert wil maken van hun eigen functionele analyse en hij ze wil laten nadenken over hun interactie met anderen en hun relatie, werd ik nieuwsgierig om hem als therapeut aan het werk te zien. Het was jammer dat dat niet mogelijk was. Het werd uiteindelijk een opsomming en een beschrijving waarin het verband met relatietherapie niet altijd even helder was.
Als afsluiting volgde een academische zitting naar aanleiding van het emeritaat van Vansteenwegen. Na Schotsman en Himpens was het aan Nijs om op een zeer persoonlijke, humoristische en af en toe ook ontroerende wijze bijzondere woorden te richten tot Vansteenwegen en diens echtgenote Maureen Luyens. Ter gelegenheid van het emeritaat verscheen een liber amicorum (Migerode & Van Bussel, 2006), waarin naast de laudatio van Nijs onder andere de volledige bibliografie van Vansteenwegen is opgenomen. Bovendien bevat het een aantal lezenswaardige artikelen over de kennis van de volwassen liefdesrelatie en over de hulp aan koppels in nood. Ondanks de wat tegenvallende Amerikanen was het al met al een leuk congres ter gelegenheid van een bijzondere transitie. Met onder de arm een doos Leuvense Fonskes, wat mij wel passend leek, ging ik huiswaarts.