Op zichzelf ben ik blij met een reactie op de Forumbijdrage waarin ik mijn opvattingen weergeef over de manier waarop sommige collega’s verzet bieden tegen de voorgenomen wijzigingen van de overheid met het oog op de transparantie van indicatiestelling en de financiering van behandelingen in de GGZ. Ik had mijn kritiek op enigszins prikkelende wijze geformuleerd in de hoop dat dit reacties zou uitlokken. Een discussie zou de standpunten over deze complexe materie kunnen verhelderen. Rientsma gaat uitvoerig in op twee punten van mijn artikel, te weten de privacyrisico’s en het gebruik van de DSM in DBC’s.
Ik ben het geheel met hem eens dat de behandelaar (psychotherapeut) ook een eigen verantwoordelijkheid heeft in het bewaken van de privacy. Natuurlijk weet ik dat privacy voor patiënten een belangrijk aspect is dat gelukkig in een beroepsode is vastgelegd (mede opgesteld door de NVP!). Maar ik blijf volhouden dat wij niet moeten ingrijpen voordat de direct betrokken partijen (vertegenwoordigers van patiënten, zorgverzekeraars en de toezichthouder, het College Bescherming Persoonsgegevens) geprobeerd hebben het tot tevredenheid van die partijen te regelen. Het CBP heeft in eerste instantie aan de minister te kennen gegeven dat gegevens zodanig weergegeven moeten worden dat zij ook niet indirect identificerend zijn. Nu er recentelijk aanwijzingen zijn dat het CBP dit standpunt weer enigszins afgezwakt heeft, dient de NVP zich hierop te beraden, maar dan wel in overleg en in samenwerking met vertegenwoordigers van de patiëntenverenigingen.
Ik vind Rientsma’s uitvoerige argumentatie over de privacyrisico’s, die hij baseert op zijn ervaringen met de opvattingen van specifieke patiënten categorieën over deze problematiek, zoals collega’s en cliënten die voldoende geld hebben om de behandeling zelf te betalen, niet goed te volgen. Zij lijken me ook niet bepaald zuiver. Naar mijn mening had hij kunnen volstaan met de opmerking dat alle patiënten op dit gebied dezelfde rechten moeten hebben.
Wat mijn kritiek betreft op bezwaren die geuit worden tegen het gebruik van DSM-categorieën vindt Rientsma mijn opmerking dat die al sinds jaar en dag gebruikt worden niet bepaald sterk. Hij vermeldt dat er binnen de instellingen wel degelijk over gediscussieerd is en dat in enkele publicaties ook kritiek is geleverd op de wijze waarop de DSM in het behandelproces wordt gehanteerd. Nu heb ik van het eerste weinig gemerkt. Ik werk al jarenlang in GGZ-instellingen en het accent ligt meer op gemopper over de extra belasting die allerlei administratieve handelingen met zich meebrengt, zoals het invullen van classificaties en codes, dan op de fundamentele onjuistheid van gebruik van de DSM voor het stellen van behandelindicaties aan het begin van de behandeling. Verder heb ik weinig gemerkt van instemming met de bedoelde kritische publicaties, waarvan ik er zelf een heb geschreven (Veeninga, 2005). Maar ik deel zijn opvatting dat de beroepsgroep zich te weinig kritisch heeft geuit tegen het gebruik van de DSM, maar dan vooral met op wetenschappelijke feiten gebaseerde argumenten. Het belang van cliënten wordt inderdaad niet gediend met een rigide administratieve toepassing van de DSM bij het stellen van behandelindicaties, maar daarover ben ik al duidelijk geweest (Veeninga, 2005).
Aan het slot van zijn commentaar meent Rientsma te moeten concluderen dat ik een voorstander ben van DBC-registratie. Deze conclusie vind ik – gezien bovenstaande – niet alleen onjuist maar zij doet ook de huidige mogelijkheden tekort. Ik heb voldoende benadrukt dat ik alleen maar wil meewerken aan de maatregel als die adequaat geëvalueerd wordt en blijf van mening dat de beroepsgroepen wel degelijk invloed kunnen uitoefenen als zij gezamenlijk eisen stellen aan (wetenschappelijke) evaluaties van de door de overheid ingevoerde veranderingen in de (geestelijke) gezondheidszorg. De recentelijk ‘afgedwongen’ evaluatie van het effect van de beperking van de vergoeding van het aantal psychotherapiezittingen door bij de psychotherapie betrokken beroepsgroepen bewijst dat we wel degelijk invloed kunnen uitoefenen.
Literatuur
Veeninga, A. (2005). Waar hangt de toekomst van de psychotherapie van af? Tijdschrift voor Psychotherapie, 31, 434-446. |