De IAFP is een levendige internationale vereniging die langs psychodynamische wegen zoekt naar oorzaken, gevolgen en behandeling van crimineel gedrag. Op de congressen worden politieke en maatschappelijke fenomenen verbonden met onderzoek, therapeutische casuïstiek en theorie – een brede invalshoek die zelden verveelt en vaak inspireert. Het 14e congres werd gehouden in Dublin Castle in het hart van Dublin, de officiële ontvangstruimte van de Ierse minister-president. De organisatoren van het congres waren er trots op dat zij deze ruimte mochten gebruiken; het maakte tegelijkertijd duidelijk hoezeer de Ierse overheid de (forensische) psychotherapie een warm hart toedraagt. Dublin Castle is echter ook de plek die de Engelse overheersing van de Ieren symboliseert: in vorige eeuwen was het centrum van de Engelse koloniale macht daar gevestigd. De strijd tussen de Engelsen en de Ieren, en de kwetsuren die daar het gevolg van zijn, kwamen tijdens het congres regelmatig aan de oppervlakte. Het thema van het congres, ‘After trauma’, was dan ook veelbetekenend voor een groot deel van de congresgangers. Onder de 150 deelnemers bevond zich zoals gewoonlijk een redelijk aantal Nederlanders. Wij konden op enige afstand de animositeit tussen Engelsen en Ieren bekijken en becommentariëren.
Op de openingsavond werd een prikkelende lezing gehouden door Brett Karr, in Engeland bekend van de BBC en als psychotherapeut en onderzoeker verbonden aan onder andere Tavistock clinic en het Centre for child mental health in Londen. In hoog tempo maakte hij duidelijk waarom Freud in 1924 niet als getuige-deskundige wilde optreden in een moordzaak te Chicago. Freud kreeg een honorarium van 10.000 dollar in het vooruitzicht gesteld. Hoewel hij het geld goed kon gebruiken, ging hij niet. Het ging om twee jongens (Leopold en Loeb) uit gegoede milieus die een jongere jongen hadden vermoord. Naast de lichamelijke toestand van Freud (hij had net enkele operaties voor kanker in zijn kaak achter de rug), zijn anti-Amerikaanse gevoelens en zijn hekel aan een ‘mediacircus’ (Brett Karr), waren er nog andere redenen. Freud had in Wenen weinig bemoeienis gehad met moordenaars en mogelijk wortelde zijn aversie in schuldgevoelens over de dood van zijn jongere broer. Karr nam ons mee in allerlei associatieve mogelijkheden, die boeiend maar soms ook erg vergezocht waren.
De openingslezing werd verzorgd door Lord Alderlice, psychiater te Belfast en lid van het Hogerhuis. Hij behandelde het onderwerp ‘Trauma en terrorisme’ zo algemeen dat de lezing mij niet kon boeien. Het enige wat ik steeds dacht: goed dat er een man in het parlement zit die verstand heeft van psychiatrie en het effect van oorlog en geweld op mensen. Ik vroeg me af of er in Nederland psychiaters of psychotherapeuten in de Eerste of Tweede Kamer zitten. Bij mijn weten niet. Ik mis hun inbreng in de discussie over de mogelijkheden en onmogelijkheden van TBS. In Ierland speelt deze discussie niet. Het land is wat betreft de forensische psychotherapie nog in opbouw.
Terry Kupers, psychiater en hoogleraar aan het Wright-instituut in Californië, gaf een goede lezing over de traumatische effecten van arrestatie en hechtenis op de gevangene en diens gezin. De gevangene zelf krijgt in de gevangenis te maken met geweld, maar het gezin van de gevangene wordt vaak uitgestoten door de gemeenschap. Kinderen van gevangenen zijn extra kwetsbaar en kunnen door de opgelopen trauma’s zelf tot delicten overgaan als wraak voor wat hun en de overige gezinsleden is aangedaan. Ook de gevangene zelf zal na zijn vrijlating een dosis onverwerkte trauma’s in de maatschappij meenemen waardoor er een grotere kans ontstaat op recidive. Het recidivecijfer in Nederland is 65%. Het is schrijnend om te constateren dat in Nederland het denken in termen van resocialisatie afneemt en het veiligheidsprincipe voorop komt te staan. Op een vorig congres van de IAFP werd mij pas helder dat ook voor veel delictplegers het delict zelf tot een posttraumatische stressstoornis kan leiden. Veel plegers zijn, zoals Kupers betoogde, mentally ill en daardoor extra kwetsbaar. Ook Nederlandse onderzoeken (Peter van Panhuis en Eric Bulten) wijzen daar op. Dit zou vragen om meer forensische psychotherapie terwijl de maatschappelijke discussie juist beweegt in de richting van meer straffen en uitsluiting.
Interessant was de plenaire lezing van Abigail Golomb, kinderpsychoanalyticus en tot voor kort directeur van het Tel Aviv Mental health centre en president van de Israëlische psychoanalytische vereniging. Hij vertelde dat kinderen die langdurig blootgesteld worden aan dreiging en geweld zich zo ontwikkelen dat geweldpleging en de verdediging daartegen een vanzelfsprekende levenstaak worden, onder andere om de traumatische effecten te overdekken. Wanneer hele groepen kinderen onderdeel zijn van dat proces krijgt dit een centrifugale uitwerking. De groep beïnvloedt vervolgens de kinderen die niet zo sterk zijn blootgesteld aan de geweldsinvloeden. Golomb noemt dit the ever widening circles. De maatschappij wordt op den duur over generaties heen geïnfecteerd door deze trauma’s overdekkende geweldspiralen. Momenteel hoeven we maar naar de tv te kijken om dit fenomeen te zien in de extremiteit van de meer gesloten Israëlische nederzettingen in de Gaza-strook. Juist de kinderen worden in de strijd betrokken. Hetzelfde doet zich voor aan Palestijnse kant.
Een jonge psycholoog van de universiteit van Innsbruck, Cord Benecke, presenteerde een onderzoeksexperiment waarin jonge jongens (Kindergarten) geleerd wordt om het gedrag en de gelaatsuitdrukkingen van anderen goed te leren inschatten en benoemen. De onderzoekers in het project Faustlos hadden ontdekt dat er een verband was tussen trauma’s en de gedragsproblemen agressie en overactiviteit. Het ging vooral om de kinderen die direct op de vuist gaan. Zij konden moeilijker emotioneel reflecteren en slechter mentale representaties van de anderen maken. Dit vermogen werd hun aangeleerd met plaatjes en verhalen. De eerste resultaten van het onderzoek wijzen op een grotere emotionele responsiviteit en een geringere agressie bij de kinderen. Het onderzoeksproject is nog niet voltooid: de kinderen worden over langere tijd gevolgd en de onderzoekspopulatie wordt nog uitgebreid. Deze presentatie was een van de bijdragen die geïnspireerd zijn op de gehechtheidtheorie van Bowlby en het latere werk van Fonagy en Van IJzendoorn.
Enkele van de workshops licht ik er uit omdat ze belangrijke ontwikkelingen aangeven. Zoals de workshop van Gill McGaulley, verbonden aan het St. George's Hospital te Londen, die onderzoek heeft gedaan naar gehechtheidstijlen en psychopathologie, in het bijzonder bij geweldplegers. Hiertoe namen de onderzoekers het Adult attachment interview (AAI) af in de zwaarst beveiligde gevangenissen. Hoewel het onderzoek nog gaande is, lijken de gegevens erop te duiden dat gewelddadige delictplegers significant vaak gekenmerkt worden door gedesorganiseerde gehechtheid.
Klaus Hoffman, psychiater van het Zentrum für psychiatrie te Reichenau, presenteerde samen met Anne Zachary van Tavistock clinic twee casussen waarin de jongvolwassen zoon zijn vader vermoordde. De dynamiek van de pathologie werd verhelderd aan de hand van overdracht en tegenoverdracht. In de casus van Klaus Hoffman werd de psychiater door de jonge patiënt ervaren als de man die hem op een tirannieke wijze neuroleptica wilde opdringen. Zijn weigering van de medicatie had waanachtige kenmerken in de vorm van angst voor vergiftiging. De behandelende psychiater voelde zich toenemend kwaad worden omdat de patiënt op een dwingende en uitdagende manier zijn autoriteit in twijfel trok. De verplegers bracht in de teambespreking hun angst voor deze jongen naar voren, die als onberekenbaar werd ervaren. Bij deze casus was er sprake van een prepsychotisch toestandsbeeld waarbij de vader zich tiranniek naar zijn zoon had opgesteld en de zoon niet aan de verwachtingen van vader kon voldoen. De rol van de moeder was zwak. Om het falen te maskeren werd de vader vermoord. De deelnemers aan de workshop waren zeer betrokken en opperden op basis van eigen ervaringen diverse hypotheses over de psychopathologie en de psychoanalytische dynamiek. Een soortgelijke workshop werd door de psychoanalytische psychotherapeut Paul Renn gepresenteerd. Op basis van casuïstiek wees hij op een verband tussen gedesorganiseerde gehechtheid en geweld op basis van vroege traumatisering. Dergelijke workshops verhogen het inzicht in de pathologie en dynamiek van de forensische patiënt en nodigen de psychotherapeut uit om de vertaling te maken naar zijn eigen praktijk en methodiek. Voor jonge therapeuten is dat geen gemakkelijke opgave. Congressen van de IAFP geven geen kookboekrecepten en -oplossingen.
Tot slot volgde ik een workshop van psychologe/psychotherapeute Maria van Noort, bekend bij de leden van de Nederlandse vereniging voor groepspsychotherapie (NVGP). Onder de titel ‘Wraak en vergeving in groepspsychotherapie’ beschreef ze hoe taai het proces in een langlopende psychoanalytische groepspsychotherapie is om bij traumatisering via gevoelens van wraak langzamerhand tot vergeving te kunnen komen. In eerste instantie werd dit alleen met groepen gedaan die bestonden uit vrouwen die door hun man mishandeld waren, maar juist in gemengde groepen kwam het element vergeving beter tot zijn recht.
Congressen van de IAFP zijn zeer geschikt om diepgang te ervaren en te ontdekken in de schijnbaar uitzichtloze forensische behandelpraktijk. Door mee te doen aan deze congressen wordt het werken met forensische patiënten zinvoller en betekenisvoller, maar voor praktische handvatten hoef je er niet heen. De volgende conferentie zal op 31 maart-2 april worden gehouden (zie rubriek ‘Bijeenkomsten’).