Irvin D. Yalom (2005). De Schopenhauer-kuur. Amsterdam: Balans. 392 pp., € 19,50

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2006
10.1007/BF03062189

Gelezen

Irvin D. Yalom (2005). De Schopenhauer-kuur. Amsterdam: Balans. 392 pp., € 19,50

L. TijhuisContact Information

(1) 

Samenvatting  
Psychotherapeutische processen beschrijven op een eenvoudige, inzichtelijke manier een kunst, vooral als die beschrijving gebeurt in romanvorm. Irvin Yalom heeft de afgelopen jaren laten zien dat hij deze kunst verstaat. Zijn romans over psychotherapie, zoals ‘Scherprechter van de liefde’, ‘Nietzsches tranen’, ‘De therapeut’, ‘Mama en de lessen van de ziel’ en ‘Therapie als geschenk’ getuigen hiervan. Zijn nieuwste roman ‘The Schopenhauer cure’ (Yalom, 2004) zet deze reeks voort.
leo tijhuis is als kinder- en jeugdpsychotherapeut praktijkhouder van Tijhuis Praktijk voor kinder- en jeugdpsychotherapie te Nijmegen.

Psychotherapeutische processen beschrijven op een eenvoudige, inzichtelijke manier een kunst, vooral als die beschrijving gebeurt in romanvorm. Irvin Yalom heeft de afgelopen jaren laten zien dat hij deze kunst verstaat. Zijn romans over psychotherapie, zoals ‘Scherprechter van de liefde’, ‘Nietzsches tranen’, ‘De therapeut’, ‘Mama en de lessen van de ziel’ en ‘Therapie als geschenk’ getuigen hiervan. Zijn nieuwste roman ‘The Schopenhauer cure’ (Yalom, 2004) zet deze reeks voort.

Na zijn bestseller ‘The theory and practice of group psychotherapy’, die voor het eerst in 1975 werd uitgegeven en al vele herdrukken beleefde, gaf Yalom blijk van interesse in de existentiële psychotherapie. Zijn boek ‘Existential psychotherapy’ (Yalom, 1980) baseerde hij op een psychotherapie met een vrouw die aan borstkanker leed. Dit therapeutische proces veroorzaakte een radicale ommezwaai in zijn beleving van het leven en de wereld. Het leidde tot de postulering van vier existentiële thema’s: de onvermijdelijkheid van de dood, de vrijheid om te leven zoals wij zelf willen, onze existentiële eenzaamheid en de afwezigheid van de zin van het leven in een zinloos universum. Een andere beweegreden om dat boek te schrijven was dat Yalom in zijn onderzoek naar curatieve factoren in groepspsychotherapie ontdekt had dat patiënten vooral existentiële factoren als heilzaam beschouwen: de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het eigen leven, de erkenning van de eigen sterfelijkheid, de gevolgen daarvan voor de levenswijze en de grilligheid van het bestaan waarin men terechtkomt. Existentiële vraagstukken staan ook in ‘De Schopenhauer-kuur’ centraal.

Onlangs publiceerde ik in dit tijdschrift mijn verhaal over ‘De individuatie van een psychotherapeut met een zeldzaam carcinoom’ (Tijhuis, 2005). Het is wel een bijzondere coïncidentie dat dit boek over hetzelfde thema gaat. In de roman over het naderende einde van de groepstherapeut ‘Julius Hertzfeld’, de ik-figuur, komen de thema’s angst voor de dood, verantwoordelijkheid, vrijheid, eenzaamheid en zinloosheid aan bod. Op een vernuftige manier laat de auteur deze aspecten in de therapiegroep aandragen door ‘Philip’, de andere belangrijke romanfiguur. Hoofdstukken over het groepstherapieverloop worden afgewisseld met hoofdstukken over leven en filosofie van Arthur Schopenhauer, de filosoof van het levenspessimisme. Elk hoofdstuk begint met een aansprekend epigram uit diens leer. Hiermee toont Yalom op een kunstige manier zijn grote belangstelling voor de (Europese) filosofie.

Protagonist Hertzfeld is psychiater en groepstherapeut. Na het slechte nieuws dat hij kanker heeft ‘met de kans nog een jaar te zullen leven’, gaat hij op onderzoek naar de betekenis van zijn werk als gerenommeerd groepstherapeut. Hij benadert een oud-cliënt, met wie twintig jaar geleden de therapie na drie jaar faliekant mislukte. Deze Philip, een arrogante, contactgestoorde en seksverslaafde man, blijkt gepromoveerd te zijn in de filosofie en een opleiding te volgen tot therapeut; hij beschouwt Schopenhauer als zijn persoonlijke goeroe, inspirator en alter ego. Hertz­feld biedt aan als zijn supervisor te fungeren op voorwaarde dat Philip aan zijn therapiegroep gaat deelnemen. Dan blijkt een van de groepsleden een vroegere studente van Philip te zijn, die door hem seksueel is getraumatiseerd. Dit levert, samen met Hertzfelds naderende einde als groepstherapeut, een boeiend scenario op.

Als groepstherapeut worstelt Hertz­feld met twee brandende vragen: ‘Wanneer vertel ik het mijn patiënten?’ en ‘Hoe vertel ik het hun?’ Hij neemt zich voor om het in de eerste bijeenkomst met Philip, die de diagnose al kent, mee te delen. Het plan mislukt. Wanneer Julius in de daaropvolgende sessie de groep van zijn ziekte en prognose op de hoogte stelt, blijkt Philip de groepsleden al te hebben ingelicht. Dit is voor Hertzfeld een confrontatie met zijn gevoelens als therapeut en als mens. In de volgende therapiebijeenkomsten wordt duidelijk hoe hij in het web van overdracht/tegenoverdracht gevangen zit. De tegenstrijdige en ambivalente gevoelens, zoals de boosheid over de competentiestrijd met Philip en ‘zijn’ filosofie, de gevoelens van verdriet over het komende verlies van de groep, zijn liefde voor de groep en de betrokkenheid bij elk groepslid, worden uitstekend beschreven. Deze beschrijving geeft het boek meer karakter dan de beschrijving van de groep en de plot van deze roman doen. Het verslag van de onderlinge interactie tussen groepsleden en therapeut is een pleidooi dan wel reclame voor de interactionele groepspsychotherapie, een therapievorm waarvan Yalom de onbetwiste grootmeester is.

Interessant is de wijze waarop Yalom alias Julius Hertzfeld met de ‘heikele’ vragen van de ‘gewonde genezer’ omgaat (Van Gael, 1998): in hoeverre kan en moet de therapeut open zijn over zijn persoonlijke situatie, die zijn functioneren in de therapie kleurt? In hoeverre kan de therapeut de existentiële dimensie van zijn ongeneeslijke ziekte in dienst stellen van het therapeutische proces van zijn cliënten? In hoeverre is zelfonthulling functioneel voor de therapie? Yalom laat Julius zeggen dat hij zeer op de groep gesteld is. Door de helende werking die van de groep uitgaat, genezen niet alleen de deelnemers, maar ook de therapeut. In de woorden van Yalom: de onderdompeling in het warme bad van de groep.

Hertzfeld laat zijn acht therapiestoelen aan Philip na. Drie jaar later zet deze de groepstherapie voort met Julius’ ideale groepslid Pam als cotherapeute: hij als filosofisch coach, zij als ervaringsdeskundige in gevoelens, en een derde groepslid als de ‘gevorderde’ deelnemer. Het is daarmee een roman met een happy end geworden. Over dit eind ben ik niet zo enthousiast. Ik had een eind verwacht dat meer recht zou doen aan het therapeutische doel van positieve verandering in het persoonlijk leven van de groepsleden en aan de interpersoonlijke werkwijze die Yalom voorstaat. Het epigram van Schopenhauer waarmee Yalom het slothoofdstuk begint, stoort me zelfs: de mensheid heeft een aantal dingen van mij geleerd die zij nimmer zal vergeten. Heeft Yalom het hier over zijn eigen werk?

In mijn situatie en werk als groepstherapeut in ‘geleende tijd’ (Tijhuis, 2005) herken ik de persoonlijke baat van het geven van groepstherapie. Yalom noemt het een ‘warm bad’; ik zou het liever een ‘unieke interpersoonlijke ruimte’ willen noemen. Het is voor ons therapeuten lang niet altijd een warm bad. Het onderscheid tussen het bevredigende van het werk als therapeut en de persoonlijke winst is voor mij flinterdun. De boodschap van een ongeneeslijke ziekte en het naderende levenseinde brengen de mens in een toestand van existentiële eenzaamheid. Juist de aspecten van die existentiële dimensie raken de groepstherapeut dusdanig dat hij geen afstand wil doen en geen afscheid wil nemen, maar door wil gaan ‘tot de dood erop volgt’. Dit is het proces dat Yalom in deze roman beschrijft.

Wanneer de therapeut een ‘gewonde genezer’ wordt door een levensbedreigende ziekte, een ernstige psychische overbelasting of ‘therapieburn-out’ (Van Gael, 1998), dan zal hij zich ongetwijfeld bezig gaan houden met sterke en zwakke punten in zijn professionele bestaan en zijn persoonlijk leven. Balanceren tussen behoefte aan zelfverwerkelijking en zich verbinden met de ander is de dialectiek waar het in het leven in wezen om gaat. Helaas werkt Yalom dit niet verder uit. Soms komt hij over als een pedante leermeester, zeer overtuigd van zijn eigen gelijk en de interpersoonlijke werkwijze die hij voorstaat. Zijn beschrijving hiervan vind ik gekunsteld. Ik ben het dan ook met De Bruin (2005) eens dat het boek gerangschikt kan worden onder het genre van de ‘educatieve roman’: eerder leerzaam dan literair. De Nederlandse vertaling komt de kracht van de groep en de intensiteit van de reacties van de groepsleden – vooral naar elkaar toe – niet ten goede. De beschrijving van de groepsprocessen doet nogal ‘Amerikaans’ aan: ze is soms oppervlakkig en weinigzeggend. Een voorbeeld hiervan zijn de slotopmerkingen in de therapiegroep: de ene therapeut complimenteert de andere therapeut als ‘compagnon’ met hetgeen ze van hun leermeester hebben geleerd. Dit vind ik not done en narcistisch gekleurd. Bovendien vind ik het vanuit groepstherapeutisch oogpunt een ongewenst einde van een eerste zitting. Naar mijn mening moet de therapeut het proces dat in gang gezet is, overdragen naar de volgende sessie via een overbruggende opmerking.

Ondanks het slot, dat een cliënte uit mijn eigen therapiegroep betitelde als een ‘Walt Disney-einde’, blijft deze roman de moeite van het lezen waard. Aan collega-groepstherapeuten en -psychotherapeuten zou ik het boek willen aanbevelen als mogelijkheid tot verdere reflectie op het eigen therapeutische functioneren en op de tegenoverdracht die daarbij wordt ervaren.


Literatuur

Bruin, E. de (2005). Boekbespreking Irvin D. Yalom: De Schopenhauer-kuur. NRC Handelsblad, 23 mei.
 
Gael, M. Van (1998). Als de chirurg in eigen vingers snijdt. Over de grenzen van de psychische draagkracht van de psychotherapeut. Tijdschrift voor Psychotherapie, 24, 77-90.
SpringerLink
 
Tijhuis, L. (2005). Individuatie van een psychotherapeut met een zeldzaam carcinoom. Tijdschrift voor Psychotherapie, 31, 11-22.
SpringerLink
 
Yalom, I.D. (1980). Existential psychotherapy. New York: Basic Books.
 
Yalom, I.D. (2004). The Schopenhauer cure. New York: Harper Collins Publishers.
 
Naar boven