Laveren tussen Scylla en Charybdis. Benecke-studiedag Controversen in de psychodiagnostiek. Een intercollegiaal debat. Amersfoort, 11 mei 2005

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2006
10.1007/BF03062190

Gehoord

Laveren tussen Scylla en Charybdis. Benecke-studiedag Controversen in de psychodiagnostiek. Een intercollegiaal debat. Amersfoort, 11 mei 2005

Roelf Jan TakensContact Information

(1) 

Samenvatting  
Velen zullen ongetwijfeld reikhalzend naar deze studiedag uitgekeken hebben. Dat gold in ieder geval voor mij. Na de uitvoerige discussie, onder meer in dit tijdschrift, zouden de aanstichters van het debat over de ‘dynamische profielinterpretatie’ nu in levenden lijve in het strijdperk treden met hun tegenstanders, met als doel om voor het publiek van klinisch psychologen, gezondheidszorgpsychologen en psychotherapeuten, al of niet in opleiding, hun opposanten in ‘intercollegiale debatten’ van hun gelijk te overtuigen. Naar mij pas achteraf bleek, hadden de aanstootgevers Snellen (klinisch psycholoog, hoofd psychodiagnostische dienst Altrecht) en Eurelings-Bontekoe (hoofddocent klinische en gezondheidspsychologie RU Leiden) zelf het initiatief tot deze studiedag genomen.
dr. r.j. takens, klinisch psycholoog-psychotherapeut, is universitair hoofddocent aan de Vrije Universiteit en hoofdopleider van de Amsterdamse postdoctorale opleiding tot klinisch psycholoog.

Velen zullen ongetwijfeld reikhalzend naar deze studiedag uitgekeken hebben. Dat gold in ieder geval voor mij. Na de uitvoerige discussie, onder meer in dit tijdschrift, zouden de aanstichters van het debat over de ‘dynamische profielinterpretatie’ nu in levenden lijve in het strijdperk treden met hun tegenstanders, met als doel om voor het publiek van klinisch psychologen, gezondheidszorgpsychologen en psychotherapeuten, al of niet in opleiding, hun opposanten in ‘intercollegiale debatten’ van hun gelijk te overtuigen. Naar mij pas achteraf bleek, hadden de aanstootgevers Snellen (klinisch psycholoog, hoofd psychodiagnostische dienst Altrecht) en Eurelings-Bontekoe (hoofddocent klinische en gezondheidspsychologie RU Leiden) zelf het initiatief tot deze studiedag genomen. Heel moedig van ze om zich zo kwetsbaar tegenover een groot publiek van vakbroeders op te durven stellen! Overigens zou de discussie niet beperkt blijven tot hun eigen dynamische profielinterpretatie, maar was er ook nog een andere spraakmakende controverse geïncludeerd: het gebruik van projectietests, in het bijzonder de inktvlekkentest van Rorschach.

In de trein op weg naar Amersfoort gonsde het in mijn coupé al over de mogelijke uitkomsten van het debat. De opwinding was niet alleen voelbaar, maar ook duidelijk hoorbaar. Drie collegiale dames hadden ooit een cursus bij Snellen en Eurelings-Bontekoe (SEB) gevolgd en leken zich bij voorbaat tegen de kritiek die op de SEB-methode was losgebarsten, in te graven. Ik vroeg me af of hun standpunt was ingegeven door oprechte wetenschappelijke overtuiging of speelde hier het sociaal-psychologische fenomeen van cognitieve consonantie? Als je ergens duur geld voor hebt betaald, moet het wel goed (geweest) zijn. Ook vroeg ik me af of hun mening aan het eind van de dag veranderd zou zijn. Ik voorspelde van niet.

Over de dag gespreid, waren drie debatten georganiseerd. Twee daarvan gingen over de dynamische profielinterpretatie en één over het gebruik van de vaak verguisde Rorschach-test. Voordat het eerste debat losbarstte, hield methodoloog en emeritus hoogleraar Wim Hofstee (Heymans-instituut RU Groningen) een zeer inspirerend betoog over ‘Statistische predictie versus op het individu gerichte klinisch dynamische psychodiagnostiek’. Voor mij was dat meteen het hoogtepunt van de dag. Op heldere wijze introduceerde en bepleitte hij een ‘sobere’ diagnostiek, gebaseerd op valide uitspraken over de persoon. Die uitspraken zijn bij voorkeur niet afkomstig van de persoon zelf, want die zijn uiterst onbetrouwbaar. Beter is het om uitspraken over de persoon aan anderen te ontlokken onder het motto ‘Hoe je bent, maken anderen wel uit’. Bovendien: ‘Twee weten meer dan één’. Maar als je toch niet om vragenlijsten als de Minnesota multi­phasic personality inventory (MMPI) of de Nederlandse verkorte MMPI (NVM) heen kunt, gebruik dan de scores op die tests op een empirische manier en wees voorzichtig met profielinterpretaties, zo waarschuwde Hofstee. Hoewel profielinterpretatie onder omstandigheid wel is toegestaan, moet men waken voor twee soorten fouten:
1. 
‘holistische interpretaties’: alles wordt in onderlinge interactie beschouwd; men kapitaliseert dan op kans, eenvoudigweg omdat de totale meetfout het product van de meetfouten van de onderliggende (enkelvoudige) tests is.
2. 
‘lineaire combinaties’: aan de som der delen (de enkelvoudige tests) worden nieuwe betekenissen toegekend, terwijl die niet noodzakelijkerwijs uit die afzonderlijke delen voortvloeien. Een voorbeeld van een dergelijke ‘emergente’ redenering: spontaan + labiel = ongeremd.

Vervolgens demonstreerde de spreker hoe op basis van enkelvoudige testuitslagen een ‘circumplexinterpretatie’ mogelijk is van bepaalde eigenschappen (zie verder Hofstee, 1999). Boeiend was zijn heranalyse van reeds door Eurelings en Snellen (2003) gepubliceerde profielen. Speciaal voor deze dag had Hofstee itemscores op de Nederlandse persoonlijkheidsvragenlijst (NPV) van maar liefst 770 psychiatrische patiënten geheranalyseerd en hij kwam tot de conclusie dat de NPV voor dit soort exercities eigenlijk geen geschikt instrument is. Om langs deze weg tot betrouwbare en valide uitspraken te komen heb je vele honderden items nodig, zoals de MMPI en de Five factor personality inventory (FFPI) wel hebben. Een hoop werk dus, verzuchtte Hofstee, terwijl de verkregen empirisch verantwoorde profielen klinisch gesproken niet allemaal even opwindend zijn, voegde hij daar nog vilein aan toe.

Tegen de achtergrond van dit boeiende en leerzame college verbleekten de daaropvolgende debatten over de dynamische profielinterpretatie enigszins. Meinte Vollema (hoofd afdeling psychologisch onderzoek Meerkanten GGZ, Ermelo) debatteerde met Liesbeth Eurelings-Bontekoe over het thema ‘Interpretatie van scoreprofielen: onverantwoord of relevant?’. Jan Derksen (universitair hoofddocent Radboud-universiteit Nijmegen en buitengewoon hoogleraar klinische psychologie aan de Vrije Universiteit Brussel) nam het op tegen Wim Snellen over het onderwerp ‘De MMPI-II: toepassing van traditionele versus theoriegestuurde dynamische interpretatie’. Nochtans vormden deze intercollegiale debatten de inzet van deze studiedag. Gelukkig werd er tussen betrokkenen wel levendig gediscussieerd, zodat het publiek ruimschoots aan zijn trekken kwam. Over de inhoud van beide debatten zal ik kort zijn. De achtergronden zijn bekend. Ik verwijs de niet-ingevoerde lezer naar de vele recente publicaties over dit onderwerp, waarbij ook de voormalige hoofdredacteur van dit tijdschrift zich niet onbetuigd heeft gelaten (Jaspers, 2005a, 2005b; Eurelings-Bontekoe & Snellen, 2003, 2004, 2005; Eurelings-Bontekoe, Snellen, Verschuur & Bosch, 2005; Smid & Kamphuis, 2005).

Samenvattend kan over het eerste debat tussen Vollema en Eurelings-Bontekoe vermeld worden dat de eerste hardnekkig de stelling betrok dat alleen het 2-7-8-profiel van de MMPI valide en betrouwbaar is gebleken, onder andere voor de diagnose schizofrenie, waardoor dit profiel bruikbaar is voor de praktijk. De rest is onzin. En dat geldt al helemaal voor interpretaties vanuit NVM-scores, die gebaseerd zijn op onbewezen relaties met de theorie van Kernberg, welke theorie op haar beurt ook weer onbewezen is. Eurelings-Bontekoe stelde daar tegenover dat je in de klinische praktijk nu eenmaal gehouden bent aan voor het individu specifieke uitspraken. Je kunt die uitspraken het beste baseren op objectieve testscores die geïnterpreteerd worden tegen de achtergrond van theoretisch zinvolle kaders, ook al zijn die (nog) niet (geheel) bewezen of zelfs onbewijsbaar. Aldus heuristisch opgestelde ‘minitheorieën’ over de individuele patiënt verdienen volgens spreekster zeker ook het predikaat ‘wetenschappelijk’. De zaal leek het met haar eens, getuige het warme applaus dat volgde. Maar misschien was dat ook wel de beloning voor haar enthousiaste, strijdbare houding in het debat.

Het tweede debat tussen Jan Derksen en Wim Snellen was al even levendig, maar werd wel op andere wijze gevoerd. Duidelijk geïnspireerd door tv-persoonlijkheden als Marcel van Dam probeerde Jan Derksen zijn opponent te overschaduwen door enkele goed gekozen oneliners. Met enig dédain vertrouwde hij het publiek toe dat zijn vroegere vriend Wim nu toch wel echt in de fout was gegaan met zijn dynamische profielinterpretatie. Spreker verweet Snellen cum suis dat zij te veel waarde hechten aan hun klinische interpretaties van NVM-scores respectievelijk MMPI-II-profielen. Dergelijke interpretaties zouden juist het sluitstuk van een breder opgezet psychologisch onderzoek en niet het uitgangspunt ervan moeten vormen. In een gedegen verweer stelde Snellen vervolgens dat het ‘blind’ interpreteren van profielscores juist kan leiden tot aantrekkelijke klinische hypothesen, die dan in verder onderzoek geverifieerd dienen te worden. De uitkomst van dit debat, dat hiermee in een patstelling eindigde, was: het is maar hoe je het bekijkt en wat je belangrijker vindt, de kip of het ei.

In het derde debat stond de Rorschach centraal. Corine de Ruiter (onder meer expert in forensische psychodiagnostiek) mocht zich tegenover Jan ter Laak, ex-voorzitter van de prestigieuze Commissie test­aangelegenheden van het NIP (COTAN), verantwoorden over de toepassing van de door haar zo geliefkoosde test. Ze wist zich vooraf gesteund door Johan Vereycken, klinisch psycholoog en psychoanalytisch psychotherapeut uit Leuven, die een overzicht gaf van het gebruik van de Rorschach in diverse landen en op basis daarvan tot de conclusie kwam dat deze test in ons land een ondergewaardeerde positie inneemt. Als verklaring noemde de voormalige ondervoorzitter van de Vlaamse vereniging voor klinisch psychologen (VKP) de in zijn ogen niet geheel terechte wetenschappelijke kritiek op het gebruik van projectieve methoden, die in de jaren ’70, vooral in Nederland, de kop opstaken. In 1967 waren de Rorschach en Thematische apperceptietest (TAT) nog de meest gebruikte psychologische tests in Nederland; in 2002 nam de TAT de 21ste plaats in (door 12% van de psychologen gebruikt) en de Rorschach de 59ste (nog maar door 4% gebruikt). Dit staat in schril contrast met de Verenigde Staten, waar in 1995 43% van alle psychologen zei de Rorschach altijd of tenminste frequent in het psychologisch onderzoek te gebruiken. In België neemt de Rorschach de 5e plaats in (met een gebruik van 15%), waarbij opvalt dat de Vlamingen meer hechten aan de MMPI en minder aan de Rorschach, terwijl dat voor de Walen net andersom ligt. Evenals in Frankrijk, waar de Rorschach zelfs de meest gebruikte test is, wordt de test in Wallonië zeer frequent gebruikt.

Uiteraard valt of staat de waarde van een test niet met de frequentie van het gebruik, maar zou deze afhankelijk moeten zijn van de psychometrische kwaliteit ervan. In dat opzicht had ik, net als velen in de zaal, verwacht dat het debat tussen Ter Laak en De Ruiter een inkoppertje voor de eerste zou worden. Maar daarin bleek ik me toch deerlijk te vergissen. Na een causerie over zijn persoonlijke wederwaardigheden als voorzitter van de COTAN, bedoeld als inleidend betoog, liet Ter Laak zich volkomen wegspelen door zijn opponente, die het niet kon laten haar overwinning uitzinnig te bejubelen. Maar daar had ze ook alle reden toe: op al haar argumenten vóór het gebruik van haar favoriete test kwam steeds hetzelfde aarzelende antwoord: ‘Dat valt nog te bezien; daar hebben we nog onvoldoende onderzoeksgegevens over.’ Welnu, die gegevens kon ze wel leveren, zo betoogde De Ruiter, refererend aan recente onderzoeken, die een behoorlijke toename van de validiteit van de Rorschach suggereren. Opmerkelijk vond ik haar uitspraak dat de Rorschach eigenlijk geen projectietest is, maar beschouwd moet worden als een (indirecte) perceptietest met de platen als stimuli. Vanuit dat gezichtspunt kunnen objectieve scores gegenereerd worden (volgens de Exner-methode), die vervolgens gevalideerd behoren te worden tegen andere klinische bevindingen (vergelijk Snellen in het ochtenddebat). Evenals Hofstee hekelde spreekster zelfrapportage-instrumenten, vanwege de mogelijkheid om te faken. Ook zei zij kritisch te staan tegenover projectietests als de House-tree-person-test (HTP) en de Zinaanvultest (ZAT).

Terugkijkend op een boeiende dag met zeer geïnspireerde sprekers en een vlotte spreekstalmeester in de persoon van Wim Trijsburg (hoogleraar psychotherapie Erasmus-universiteit Rotterdam en Universiteit van Amsterdam) kom ik tot de volgende conclusies:
1. 
De aloude controverse clinical versus statistical prediction (Meehl, 1954) is door Snellen en Eurelings-Bontekoe met hun dynamische profielinterpretatie en De Ruiter en anderen met hun Rorschach-gebruik weer opgerakeld. De controverse bestaat nog steeds en is bij lange na niet opgelost, ook al lijkt de door Hofstee gepresenteerde circumplexinterpretatie in dit opzicht veelbelovend.
2. 
Klinisch psychologen moeten blijven laveren tussen de Scylla van de noodzaak ‘holistische’ uitspraken over personen te doen en de Charybdis van de onvolkomenheid van het instrumentarium waarop zij hun uitspraken, waar veel van af kan hangen, baseren.

Discussies over dit onderwerp blijven boeiend en inspirerend, ook al leiden zij meestal niet tot wijziging van reeds ingenomen standpunten, zoals ik op mijn weg terug naar huis kon constateren, toen ik weer dezelfde dames in mijn treincoupé aantrof. Maar dat had ik op de heenweg al voorzien.


Literatuur

Hofstee, W.K.B. (1999). Big-Five-profielen van persoonlijkheidsstoornissen: psychodiagnostisch gereedschap. De Psycholoog, 34, 381-384.
 
Meehl, P. (1954). Clinical versus statistical prediction. Minneapolis: University of Minnesota Press.
CrossRef
 
Eurelings-Bontekoe, E.H.M., & Snellen, W.M. (2003). Dynamische persoonlijkheidsdiagnostiek. Lisse: Swets & Zeitlinger.
 
Eurelings-Bontekoe, E.H.M., & Snellen, W.M. (2004). Theoriegestuurde multidimensionele multitraitdiagnostiek. Theorie en relevantie voor de psychotherapie. Tijdschrift voor Psychotherapie, 30, 397-413.
SpringerLink
 
Eurelings-Bontekoe, E.H.M., & Snellen, W.M. (2005). Reactie op de discussie over de NVM-profielinterpretatie. Tijdschrift voor Psychotherapie, 31, 315-318.
 
Eurelings-Bontekoe, E.H.M., Snellen, W.M., Verschuur, M.J., & Bosch, M. (2005). Een aanzet tot constructvalidering van de profielinterpretatie van de Nederlandse Verkorte MMPI (NVM). Een onderzoek met behulp van de TAT. Tijdschrift voor Psychotherapie, 31, 29-49.
 
Jaspers, J.P.C. (2005a). Constructvalidering van de NVM-profielinterpretatie: fundering of drijfzand? Tijdschrift voor Psychotherapie, 31, 50-58.
 
Jaspers, J.P.C. (2005b). Over normen en waarden, lange tenen en argumenten die hout snijden; De discussie over de NVM-profielinterpretatie. Tijdschrift voor Psychotherapie, 31, 309-314.
 
Smid, W., & Kamphuis, H.J. (2005). Bedenkingen bij de dynamisch-theoriegestuurde profielinterpretatie. De Psycholoog, 40, 71-75.
 
Naar boven