Inleiding

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2006
10.1007/BF03062182

Inleiding

Inleiding

Roelf Jan TakensContact Information

(1) 

Samenvatting  
Jawel, het leven gaat door, ook voor psychotherapeuten. Dachten we begin vorig jaar nog ten onder te zullen gaan aan de willekeurige politiek van de overheid, die vond dat het register van psychotherapeuten maar beter gesloten kon worden, aan het eind van vorig jaar bejubelden we de 75 jaar geworden Nederlandse vereniging voor psychotherapie (NVP) met een lustrumcongres over ‘de bruisende ontwikkelingen in de psychotherapie zelf’ onder het treffende motto: ‘Psychotherapie leeft!’ Erudiete sprekers trachtten met inspirerende voordrachten collega-psychotherapeuten een hart onder de riem te steken, workshopleiders introduceerden relatief nieuwe interventies en behandelvormen, nieuw opgetuigde psychotherapieopleidingen werden gepresenteerd. De (namaak)champagne vloeide rijkelijk.

De koning is dood; leve de koning!

Jawel, het leven gaat door, ook voor psychotherapeuten. Dachten we begin vorig jaar nog ten onder te zullen gaan aan de willekeurige politiek van de overheid, die vond dat het register van psychotherapeuten maar beter gesloten kon worden, aan het eind van vorig jaar bejubelden we de 75 jaar geworden Nederlandse vereniging voor psychotherapie (NVP) met een lustrumcongres over ‘de bruisende ontwikkelingen in de psychotherapie zelf’ onder het treffende motto: ‘Psychotherapie leeft!’ Erudiete sprekers trachtten met inspirerende voordrachten collega-psychotherapeuten een hart onder de riem te steken, workshopleiders introduceerden relatief nieuwe interventies en behandelvormen, nieuw opgetuigde psychotherapieopleidingen werden gepresenteerd. De (namaak)champagne vloeide rijkelijk. Ja, het was weer goed toeven in de Wintertuin van Krasnapolsky. Tenminste, dat veronderstel ik nu ik deze inleiding schrijf – op een moment dat het lustrumcongres nog moet plaatsvinden. Maar zo zal het wel geweest zijn, denk ik.

Hoe dan ook, als psychotherapeuten kunnen we de toekomst met meer vertrouwen tegemoet zien dan een jaar geleden. In de vorige aflevering van dit tijdschrift speculeerden enkele prominente collega’s vrijelijk over die toekomst, zoals de voorzitter van de NVP en de voorzitter van de commissie ‘Profielschets psychiater’ van de NVvP, de laatste trouwens uitdrukkelijk op persoonlijke titel. In dit tweede themanummer over ‘De toekomst van de psychotherapie’ staat niet het beroep van psychotherapeut centraal, maar de inhoud van het vak. In drie bijdragen worden recente ontwikkelingen aan de orde gesteld: preventieve en vroege psychologische behandelingen, ambulante langdurende psychotherapie bij patiënten met een persoonlijkheidsstoornis en de mogelijkheden en beperkingen van Kortetermijngroepspsychotherapie (KTGP).

Volgens Cuijpers komt de toekomst vanzelf. Bovendien zijn toekomstvoorspellingen hachelijke ondernemingen, waaraan deze auteur van het artikel over ‘De beloften van preventieve en vroege psychologische behandelingen’ zich liever niet waagt. Wel wil hij zich uitspreken over hoe de toekomst van de psychotherapie er naar zijn mening uit zou moeten zien. Op geleide van evidence based research bepleit hij een grotere inzet van ‘minimale interventies’ in de geestelijke volksgezondheid, in het bijzonder voor lichtere vormen van veelvoorkomende psychische stoornissen, zoals depressie, angststoornissen en verslavingen. Volgens de auteur levert dat zo veel besparingen in de GGZ op, dat meer geld naar de behandeling van ernstige psychische stoornissen, zoals schizofrenie en anorexia nervosa, kan gaan.

Hopelijk schaart hij daar ook de behandeling van patiënten met een persoonlijkheidsstoornis onder. Daenen en Van Reekum vermelden in hun artikel dat de resultaten van recent uitgevoerd effectonderzoek aantonen dat de behandeling van deze doelgroep de moeite waard is. Uit hun literatuuronderzoek blijkt dat langdurige ambulante psychotherapie – dat wil zeggen: therapie die meer dan 25 zittingen omvat of langer dan een jaar duurt –, het best onderzocht is bij patiënten met een borderlinepersoonlijkheidsstoornis. Zowel de therapieën vanuit een integratief (bijvoorbeeld de Dialectische gedragstherapie) als vanuit een psychoanalytisch kader blijken effectief. Bij de onderzoeken naar cluster-C-persoonlijkheidsstoornissen overwegen middellange behandelingen met een duur van 40 zittingen. Ook hier werd overduidelijk effectiviteit aangetoond; bij follow-up bleken de effecten gehandhaafd of zelfs toe te nemen. Nochtans verwachten Daenen en Van Reekum op grond van de bevindingen dat bij een maximale duur van 50 zittingen een groot deel van de patiënten met een persoonlijkheidsstoornis onderbehandeld zal blijven. Een goed indicatiestellingproces en een systeem van monitoring wordt door hen noodzakelijk geacht om uit te maken voor welke patiënt een langdurige therapie casu quo een verlenging van de therapie aangevraagd moet worden.

Geld blijkt dus telkens weer een belangrijke, zoniet allesbepalende factor. Men vraagt meer zorg voor minder geld. Volgens Van Aken roept dat bij behandelaars weerstand op uit angst voor kwaliteitsverlies. In haar artikel ‘Kort en groep’ beschrijft zij Kortetermijngroepspsychotherapie als een mogelijkheid om aan de veranderende vraag (meer zorg voor minder geld) tegemoet te komen met instandhouding van de behandelkwaliteit. Wanneer groepstherapie net zo werkzaam is als individuele therapie zal zij efficiënter zijn, doordat meer patiënten tegelijk geholpen kunnen worden. Dus ligt het voor de hand om effectief gebleken individuele behandelingen zoals STDP (Short-term dynamic psychotherapy) in een groepstherapeutisch jasje te steken. De auteur zet in dit artikel uiteen hoe dat gedaan kan worden: door de verworvenheden van STDP te combineren met bestaande kennis over langdurende groepspsychotherapie. Het leidt tot een aantrekkelijk behandelingsmodel voor patiënten met een as-I- of as-II-stoornis, bij wie het toestandsbeeld niet al te belemmerend lijkt voor psychotherapie. Bij as-II-patiënten gaat het om higher level borderlinestoornis of -problematiek en om cluster-C-persoonlijkheidsstoornis of -problematiek.

Al zijn deze drie artikelen met verschillende oogmerken geschreven, de duur van de behandeling loopt er als een rode draad doorheen. Cuijpers en Van Aken sluiten aan bij de tijdgeest en zoeken naar zo kortdurend mogelijke interventies. Daenen en Van Reekum bieden tegenwicht door te pleiten voor langdurige psychotherapie – waar nodig, zoals bij patiënten met een persoonlijkheidsstoornis. Als we het hebben over de toekomst van de psychotherapie – het onderwerp van dit themanummer –, dan is tijdsduur een factor die onmiddellijk opdoemt. Voor veel collega’s een schrikbeeld, waar zij niet omheen kunnen; voor andere wellicht een spookbeeld dat mettertijd vanzelf verdwijnt als de kwaliteit van ons therapeutisch handelen (weer) maatgevend wordt.

De uitroep ‘De koning is dood; leve de koning!’ slaat niet alleen op de huidige positie van de psychotherapie; hij heeft bij deze aflevering van het tijdschrift ook nog een andere, persoonlijker betekenis. Dit is namelijk het laatste nummer dat onder hoofdredactionele verantwoordelijkheid van Jan Jaspers is verschenen. Na tien jaar lid te zijn geweest van deze redactie, waarvan de laatste vijf jaar als hoofdredacteur, heeft Jan besloten zijn werkzaamheden voor dit tijdschrift te beëindigen. Hij zal zijn talenten op dit gebied nu ten goede laten komen van het tijdschrift ‘Gedrag en Gezondheid’. Wij feliciteren onze collega’s van dat tijdschrift met die aanwinst en betreuren tegelijkertijd het vertrek van Jan uit ons midden. Zijn grote taalgevoeligheid, gepaard aan een consciëntieuze werkwijze en een grote inzet, maakten hem tot de juiste man op de juiste plaats. Als spil van het redactieteam wist hij anderen te inspireren tot kwalitatief hoogstaand werk. De bescheiden wijze waarop hij zijn zaken naar voren bracht, stond in schril contrast met de gedrevenheid waarmee hij zijn redactionele pen voerde. Kortom, we zullen hem node missen. Gelukkig blijft hij aan de zijlijn nog actief als redactieraadslid en kunnen we gebruik blijven maken van zijn waardevolle adviezen. We bedanken Jan graag nog eens vanaf deze plaats voor alles wat hij in die tien jaar voor het tijdschrift heeft gedaan.

Rest mij nog de bijdragen aan de rubrieken ‘Gelezen’ en ‘Gehoord’ bij u te introduceren. Allereerst een recensie van het ‘Handboek psychologische interventies bij chronisch-somatische aandoeningen’. Volgens recensent Van Houdenhove verdient dit omvattende werk terecht de kwalificatie ‘handboek’ en maakt het een grote kans om op dit terrein in het Nederlandse taalgebied een klassieker te worden. ‘Treatment for chronic depression’ van McCullough lijkt inmiddels op weg een klassieker te worden. Het verscheen al in 2000, maar wordt nu besproken door Van Mol en Sabbe naar aanleiding van de paperback­uitgave ervan. Vanuit een empirisch onderbouwd biopsychosociaal model dat rekening houdt met de complexiteit van de factoren die bijdragen tot de ontwikkeling en instandhouding van depressie ontwikkelde McCullough zijn Cognitive behavioral analysis system of psychotherapy (CBASP), een combinatie van cognitieve en interpersoonlijke therapie. Volgens de recensenten is het boek, ondanks de hoge moeilijkheidsgraad, zeer de moeite waard om kennis van te nemen. Of men van het derde besproken werk, ‘Omgaan met stemmingsschommelingen’, kennis moet nemen, is de vraag. Het is een ‘zelfhulpboek’ op basis van cognitieve gedragstechnieken, en primair bedoeld voor patiënten die lijden aan een manisch-depressieve stoornis. Volgens Cuijpers is het een zeer leesbaar en informatief boek, maar bevat het zo veel informatie dat het nauwelijks denkbaar is dat de ‘gemiddelde’ patiënt met een bipolaire stoornis dit boek op eigen houtje door zal kunnen werken. Als laatste wordt in de rubriek ‘Gelezen’ het recentste boek van Yalom, ‘De Schopenhauer-kuur’, besproken. Recensent Tijhuis herkent er veel van zijn eigen situatie in.

In de rubriek ‘Gehoord’ reflecteert Takens op het intercollegiale debat dat vorig jaar werd gehouden over enkele ‘Controversen in de psychodiagnostiek’. In het bijzonder ging het daarbij over de dynamische profielinterpretatie van Eurelings-Bontekoe en Snellen, waarover in dit tijdschrift al het nodige is geschreven, en het gebruik van de Rorschach, al dan niet als projectietest opgevat. Van den Berg doet vervolgens verslag van het forensisch-psychotherapeutische congres van de International association for forensic psychotherapy (IAFP), dat vorig jaar in Dublin werd gehouden. Ten slotte geven Wiebenga en Zwaan hun impressies over het jubileumcongres van het tijdschrift Directieve therapie (Dth), dat als thema had: ‘Storende preoccupaties: wat doe je ertegen?’ Altijd leuk om te lezen hoe creatief directieve therapeuten met de hun voorgeschotelde problemen omgaan.

Naar boven