Anton Hafkenscheid
De psychotherapie omvat een uitermate breed vakgebied. Dit nummer van het Tijdschrift voor Psychotherapie is daar weer eens een schoolvoorbeeld van. Hoezeer verschillen de onderwerpen van de drie hoofdbijdragen?
De eerste bijdrage van Niek Perquin en Marjolein Koementas-de Vos behandelt een integratief en praktisch model voor supervisie voor aspirant-psychotherapeuten en andere opleidelingen voor de ggz-beroepen. De tweede bijdrage van Jorik Gekiere, Johan Detraux en Benedicte Lowyck bespreekt de evidentie voor de wenselijkheid om bij patiënten met comorbide borderline-persoonlijkheidsproblematiek en PTSS een persoonlijkheidsbehandeling te combineren met een traumaverwerkende therapie. De Forumbijdrage van Simona Karbouniaris, Nadia Thiel en Jeroen Kloet bestaat uit een aanmoediging aan therapeuten om hun eigen ervaringsdeskundigheid (dus niet alleen de ervaringsdeskundigheid van patiënten die als ervaringsdeskundige werken) therapeutisch in te zetten.
Nog meer breedte ontstaat er met de column van Peter Daansen over de complexiteiten en de onderbelichting van het afscheidsproces binnen psychotherapie, met de recensie die Maud Schaepkens schreef over een belangrijk zelfhulpboek voor slachtoffers van seksueel misbruik (met volgens de recensent veel waardevolle informatie voor therapeuten), waarvan Bicanic, Freriks en Verhees de auteurs zijn, met de Forumbijdrage van Hilde Mulder-Pouwels over de potentiële risico’s van ‘trauma-inflatie’ en met het verslag van Susanne Hagelstein over het meest recente jaarcongres van de Vereniging voor EMDR Nederland (VEN).
Hoe verschillend deze bijdragen ook mogen zijn: ze ademen zonder uitzondering de bevlogenheid en het enthousiasme waarmee de auteurs pal voor hun onderwerp en belangrijkste boodschappen staan. Deze positieve instelling werkt aanstekelijk en is des te meer aantrekkelijk in een tijd waarin de geestelijke gezondheidszorg toch in een behoorlijke identiteitscrisis verkeert en worstelt met levensgrote vragen en dilemma’s. Vijf voorbeelden van zulke vragen en dilemma’s: (1) hoe bakenen we ‘echte’ psychopathologie af van ‘gewone’ onlustgevoelens en levensproblemen (dus: wie moeten we wel of niet tot de specialistische ggz toelaten)? (2) moeten we de effectiviteit van psychotherapie zoeken in ‘merknaambehandelingen’, die in gerandomiseerde, quasi-experimentele (dus: vastomlijnde en gestandaardiseerde interventies) empirisch zijn getoetst? (3) in hoeverre mag of moet de therapeut zichzelf als therapeutisch instrument inzetten? (4) wanneer is een behandeling goed genoeg om afsluiting van behandeling in te zetten (en wie bepaalt of het therapeutisch resultaat voldoende is)? (5) moet supervisie zich vooral beperken tot competentieontwikkeling van de opleideling of moet supervisie zich bewijzen door aantoonbaar toegenomen behandelresultaten (dus: moet bewezen kunnen worden dat de patiënt beter wordt van de supervisie die de opleidingstherapeut ontvangt)?
Al deze vragen komen voor het merendeel wel terug in de verschillende bijdragen aan dit nummer, maar eerder indirect dan direct. Dat is de auteurs niet aan te rekenen. Het Tijdschrift voor Psychotherapie stelt immers geen voorwaarden aan inzendingen voor publicatie wat betreft de onderwerpen die de auteurs willen bespreken, zolang die onderwerpen maar passen binnen het brede bereik van de psychotherapie. Dat die voorwaarden doelbewust ontbreken is mijns inziens zeer terecht. Geen zichzelf respecterend vaktijdschrift met wetenschappelijke pretentie en gericht op de psychotherapie in de volle breedte kan zich al te strikte voorwaarden aan inzendingen vooraf permitteren.
Toch heeft die tolerante, liberale en pragmatische insteek een minder gunstige kant. Elk van de bijdragen aan dit nummer heeft de ambitie om nieuwe kennis en nieuwe ervaring toe te voegen aan de bestaande kennis en ervaring over psychotherapie. Zeker op zo’n complex en breed terrein van de psychotherapie is de validiteit van kennis en ervaring sterk afhankelijk van een bijna oneindige reeks mitsen en maren. Anders gezegd: de geldigheid van theoretische inzichten, klinische ervaring en gevonden empirische verbanden en verschillen op het gebied van de psychotherapie is sterk contextafhankelijk. Ik zou zelfs zo ver durven gaan dat elke uitspraak over wat werkt en niet – of zelfs averechts – werkt in psychotherapie wel een context kan vinden waarin deze uitspraak geldig is. En context bestaat in de psychotherapie uit een samenspel en de interactie tussen een veelheid aan factoren, waarvan wij het merendeel niet eens altijd kunnen overzien.
Ter onderbouwing van wat ik bedoel wil ik de bijdrage van Karbouniaris en collega’s als voorbeeld nemen. Zeer globaal sommen de auteurs de randvoorwaarden op om therapeuten persoonlijke ervaringen met psychisch lijden succesvol te kunnen laten inzetten in hun behandelingen, zonder dat de patiënt door zelfonthullingen wordt geschaad. Zelf sta ik in beginsel zeer positief tegenover de relativering van het expertmodel. Psychotherapeuten horen naast, en niet boven hun patiënten te staan. Als de therapeut zichzelf demystificeert wordt de eigen verantwoordelijkheid en regie van de patiënt bevorderd. Zo beschouwd kan het passend zijn dat therapeuten hun patiënten helpen om bijvoorbeeld ‘de schaamte voorbij te geraken’, doordat de therapeut de patiënt deelgenoot maakt van de eigen worsteling met soortgelijke schaamte als die van de patiënt. Uit mijn eigen lange klinische loopbaan ken ik situaties waarin de keuze om mijn mond op slot te houden over eigen ervaringen ronduit uiterst onwaarachtig zou zijn geweest. Een voorbeeld is mijn eigen bijna-doodervaring, nog geen drie maanden nadat ik voor het eerst vader werd. Ik ken het onbegrip vanuit de sociale omgeving en onthul kort mijn eigen ervaring op momenten dat de patiënt-met-bijna-doodervaring zich bezorgd toont door mij niet begrepen te zullen worden. Naast de gekozen zelfonthullingen zijn er ongevraagde: de snikhete dag voordat ik deze inleiding schreef had ik mijn verstandelijk gehandicapte zus met nog sterker zichtbaar gehandicapte vriend te logeren. Op weg naar de boot die ons op de stadsgrachten verkoeling zou brengen, stond ik ineens oog in oog met een patiënte uit een van mijn therapiegroepen. Ze woont zeker een uur van mij vandaan en deed een dagje mijn stad aan. Niks ergs, maar niettemin betekenisvol in een therapiegroep van zwaar verwaarloosde en veelal behoorlijk eenzame patiënten. Ik ben er op dit moment nog niet uit of ik het aan haar laat om onze toevallige ontmoeting morgen in de groep te adresseren. Het gaat er in de eerste plaats om wat het voor haar betekent om ongevraagd – weliswaar in het klein – deelgenoot te worden van een stukje privéleven van haar therapeut. Maar ook of ík erop zit te wachten, hoe onschuldig een dergelijk toevallig kruisen van elkaars wegen ook is. Bepaald zonder een ware zelfonthuller te zijn deel ik de opvatting van Karbouniaris en collega’s dat het ‘gedisciplineerd’ inbrengen van persoonlijke ervaringen (ik ontleen de term aan James McCullough, de vader van de CBASP) het therapeutisch proces sterk kan faciliteren. Tegelijkertijd heb ik helaas een paar eigen voorbeelden van beknopte zelfonthullingen die wel degelijk schadelijk bleken voor het therapeutisch proces, met name omdat de patiënt zich erdoor gevleid voelde of zelfs een vriendschaps- of liefdesclaim op mij probeerde te leggen, waardoor ik mij als therapeut erg onvrij gemaakt voelde. Maar soms ook omdat de patiënt mijn persoonlijke ervaring helemaal niet herkende als gedeelde ervaring. Uiteraard prachtige therapeutische thematiek, maar eerlijk is eerlijk: uiteindelijk niet altijd met gunstig resultaat.
De bijdrage over het werken met ervaringskennis is voor mij slechts één voorbeeld van hoe de context en de keerzijdes routinematig meer plek mogen krijgen in de mooie bijdragen die het reviewproces van de redactie met succes weten te passeren. Het zal de diepgang van de dialoog over ons mooie vak – binnen en buiten het Tijdschrift voor Psychotherapie – alleen maar bevorderen.
Anton Hafkenscheid is klinisch psycholoog-psychotherapeut bij Arkin/Sinai Centrum en als redacteur verbonden aan dit tijdschrift.
Vanaf nu zijn alle artikelen via het platform van Boom op www.boomportaal.nl/tijdschrift/TVPT te raadplegen. Op de nieuwe omgeving is het tijdschrift te raadplegen via een Boom-account. Instructies hiervoor zijn begin september per e-mail verstuurd. Voor vragen kunt u contact opnemen met abonnementen@boom.nl.