Inleiding
Wie als goed opgeleide psycholoog werkzaam is in de verpleeghuiszorg, stuit regelmatig bij collega’s uit andere sectoren op verbazing. De vragen die zij stellen – hoewel vaak omfloerst geformuleerd – spreken boekdelen. Wat bezielt je om juist in deze branche te werken, terwijl je toch moeiteloos op andere plekken terecht zou kunnen? Was het niet veel uitdagender en bevredigender om je expertise in te zetten in het ziekenhuis, of in de ggz? Zou je niet liever werken met cliënten die nog wél profijt hebben van je therapeutische kwaliteiten? Dit soort vragen laten zien dat er de nodige misvattingen zijn over de verpleeghuiszorg. En dat er veel onwetendheid is over het belang en de mogelijkheden van psychologische behandeling binnen deze sector. De realiteit is dat de verpleeghuiszorg voor psychologen een uitdagend werkveld is dat voortdurend in ontwikkeling is, met een grote verscheidenheid aan cliëntgroepen en hulpvragen rond fascinerende thematiek, waarin je in nauwe afstemming en samenwerking met cliënten, hun dierbaren, het zorgsysteem en met andere disciplines werkt aan therapeutische doelen, kwaliteit van leven en ‘finishing well’.
Verpleeghuiszorg
Verpleeghuiszorg omvat diverse vormen van zorg en behandeling. Van oudsher richt de verpleeghuiszorg zich op langdurig verblijf voor ouderen die duurzaam zijn aangewezen op 24-uurszorg en multidisciplinaire behandeling in een zorginstelling. Het streven van de overheid naar langer thuis wonen, betekent dat een definitieve verhuizing naar een verpleeghuis tegenwoordig alleen nog aan de orde is als thuis verblijven te grote risico’s met zich meebrengt voor welbevinden of gezondheid voor betrokkene zelf of de naasten, ondanks alle mogelijke hulp van professionals en vrijwilligers (VWS, 2018). Dat brengt met zich mee dat de complexiteit van de problematiek in de intramurale verpleeghuiszorg hoog is en veel expertise vereist (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2021). De verpleeghuiszorg richt zich ook op mensen die tijdelijk zijn aangewezen op intensieve zorg en behandeling. Dit gaat met name om geriatrische revalidatiezorg (GRZ) voor ouderen die herstellen na ziekenhuisopname vanwege ziekte, een ongeval of een operatie. Doel is hen te helpen terug te keren naar huis en weer zo goed mogelijk deel te nemen aan het maatschappelijk leven. Deze revalidatiefunctie van de verpleeghuiszorg is de laatste jaren sterk uitgebreid en geprofessionaliseerd (NIP, 2018). Een andere recente ontwikkeling die samenhangt met de beweging naar ‘zo lang mogelijk thuis’ is de inzet van de multidisciplinaire behandelexpertise van het verpleeghuis voor thuiswonende ouderen met complexe zorgvragen, bijvoorbeeld via gespecialiseerde dagbehandeling, mobiel geriatrische teams en via consultatie (NIP, 2023).
De verscheidenheid aan cliënten die een beroep doen op verpleeghuiszorg is groot: thuiswonend, tijdelijk opgenomen en herstellend van een ziekenhuisopname, duurzaam wonend of voor de allerlaatste levensweken opgenomen in het verpleeghuis; hoogbejaard of relatief jong nog; met een welomschreven, al dan niet degeneratieve, aandoening als hoofddiagnose of met een stapeling van ouderdomsklachten; reeds tientallen jaren bekend met gezondheidsproblemen of recent gediagnostiseerd met een ernstige ongeneeslijke aandoening; met ernstige cognitieve stoornissen of cognitief volledig intact; fysiek ernstig beperkt of lichamelijk vitaal; met een blanco psychiatrische voorgeschiedenis of al vele jaren bekend met psychiatrische problematiek. Daarnaast is er uiteraard ook verscheidenheid in vele andere opzichten, zoals sociaal-culturele achtergrond, seksuele oriëntatie, levensbeschouwing en opleidingsniveau. Veelal zijn het ouderen met complexe multiproblematiek die in aanmerking komen voor verpleeghuiszorg. Vanuit het biopsychosociale model kunnen we begrijpen dat de complexiteit van problemen met de jaren toeneemt: het functioneren van de mens op deze verschillende domeinen gaat met het klimmen der jaren sterker met elkaar interacteren.
Verpleeghuiszorg gaat niet alleen om de hulpvragen van de cliënt, maar ook om de hulpvragen van hun naasten, het informele zorgsysteem: de familieleden, vrienden, buren en kennissen die doorgaans veel mantelzorg verrichten en eveneens de gevolgen ervaren van de problematiek van de cliënt. En daarnaast gaat het in veel gevallen ook om de hulpvragen van het professionele zorgsysteem: de zorgverleners die betrokken zijn en zich voor dilemma’s en problemen geplaatst kunnen zien. Meer dan in veel andere sectoren is het cliëntsysteem in de verpleeghuiszorg onlosmakelijk verbonden met de cliënt en onderdeel van de weg naar verlichting van de problematiek en verbetering van kwaliteit van leven.
Psychologische expertise
In de verpleeghuiszorg werken vooral gezondheidszorgpsychologen, psychologen in opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog en masterpsychologen onder supervisie. Daarnaast maakt een toenemende groep orthopedagogen-generalisten de overstap van de jeugdzorg of zorg voor mensen met een verstandelijke beperking naar de ouderenzorg. Klinisch psychologen en klinisch neuropsychologen zijn nog dun gezaaid. Een klein deel van de collega’s heeft een registratie bij de VGCt en we zien toenemend ook andere registraties, zoals EMDR-practitioner, systeemtherapeut en seksuoloog, evenals collega’s die zich na de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog verder scholen voor de aantekening Ouderen via de Profielopleiding Ouderenpsychologie van GERION/Amsterdam UMC, of via de leerroute ouderen in de opleiding tot klinisch psycholoog van RINO-Zuid. Voor psychologen in de verpleeghuiszorg op alle niveaus is een ruim aanbod van gespecialiseerde na- en bijscholing, zoals via het samenwerkingsverband PgD Psychologische expertise voor de ouderenzorg.
Einde aan het therapeutisch nihilisme
Lange tijd werd psychotherapie in de verpleeghuiszorg gezien als iets wat niet of slechts beperkt mogelijk was. Vanwege de veelal hoge leeftijd, de complexe multiproblemen en de dikwijls aanwezige cognitieve stoornissen werden veel reguliere vormen van psychotherapie als niet toepasbaar verondersteld. Daarnaast speelde de blik op ouder worden, achteruitgang en lijden een rol. Behoort het nog wel tot de mogelijkheden om bij voortschrijdend verlies in allerlei facetten van functioneren, verandering of verbetering te realiseren in het welbevinden van ouderen? Kan dit ‘grote lijden’ wel verlicht of verzacht worden?
De visie op het nut en effect van psychotherapie in de verpleeghuiszorg is sinds de eeuwwisseling langzaamaan gekanteld. Niet alleen is inmiddels duidelijk dat psychologische interventies meerwaarde kunnen hebben bij ouderen, ook blijken zij toepasbaar bij ouderen met multimorbiditeit en cerebrale aandoeningen (Smits e.a, 2016; Farenhorst, 2019a en 2019b; Lafosse, 2019; Smits, 2019; Van der Vorst e.a., 2022). De verpleeghuiszorg blijkt zelfs een belangrijk pioniersgebied voor het verfijnen van het psychotherapeutisch denken en handelen. De complexiteit en grote diversiteit vragen om een geïndividualiseerde aanpak, een N = 1-werkwijze. Daarvoor is het nodig om de oudere cliënt als mens te leren kennen met zijn of haar specifieke levensgeschiedenis, overtuigingen, wensen, lijden en veerkracht, en – heel belangrijk – wat essentieel is om welbevinden te kunnen ervaren. Bovendien vraagt de beperkte levensverwachting en soms ook beperkte energie om een compacte, doelgerichte en efficiënte aanpak. De geïndividualiseerde aanpak bij een grote verscheidenheid aan cliënten en problematiek maakt het werk van psychologen in de verpleeghuiszorg uitdagend en dynamisch: steeds is het zoeken met een brede blik naar de focus die helpend gaat zijn voor de cliënt, de naasten of andere professionals.
Thematiek bij psychotherapie in de verpleeghuiszorg
Bij ouderen, en vooral bij ouderen die op verpleeghuiszorg zijn aangewezen, is dikwijls sprake van ziektes en beperkingen die niet langer veranderbaar zijn of zelfs progressief. De thematiek is dan ook vooral: hoe verhoud ik mij tot mijn klachten, de verliezen, het naderend levenseinde, en hoe behoud ik mijn eigenheid, mijn identiteit, ondanks aanzienlijke veranderingen in rollen en taken (Klaver & Teunisse, 2021). Voor deze groep geldt dat zij een lange levensgeschiedenis hebben en een onzekere en relatief korte toekomst. Een belangrijke ontwikkelingstaak of levensopdracht op hoge leeftijd is ‘finishing well’. Dit concept is oorspronkelijk ontwikkeld door de Amerikaanse psychotherapeut Terry Hargrave, en betekent dat men het leven goed afrondt, vanuit evenwichtige relaties met de meest nabije naasten (Hargrave & Anderson, 1992; Van de Ven, 2016). Dit vraagt aandacht voor vragen als: wat speelt er intergenerationeel en systemisch?, hoe kijk ik terug op mijn leven?, kan ik me verzoenen met belangrijke naasten en met eigen keuzes in het verleden?, wat geef ik door aan mijn nabestaanden?, hoe hanteer ik angst voor of verlangen naar de dood? (Van Dam, 2016; Van de Ven, 2016; Klaver, in druk), wat is (nog) belangrijk en welke ondersteuning is daarbij nodig?
Psychopathologie is dus niet het primaire uitgangspunt in de verpleeghuiszorg. De focus ligt op welbevinden, relaties en kwaliteit van bestaan (Zorginstituut Nederland, 2023). De thematiek van de levensfase doet een sterk appel op bezinning op de levenshouding en omgang met onveranderbaar lijden. Dat betekent uiteraard dat ook de therapeut zich geconfronteerd ziet met de eigen houding ten aanzien van deze thematiek.
De levensloop heeft een belangrijke plaats in het werken in de verpleeghuiszorg; het kan een bron zijn van troost, herkenning, erkenning en zelfwaardering. Daarnaast kunnen vroege trauma’s naar de oppervlakte komen of opnieuw opspelen door het wegvallen van bescherming of door verminderde coping als gevolg van biopsychosociale veranderingen.
Ook relaties krijgen een andere kleur en betekenis ‘in het zicht van de haven’. Nabije anderen bieden steun en zorg, zijn vaak een belangrijke bron van veerkracht en levensvreugde. Ook kan er behoefte zijn om met elkaar in het reine te komen, verbindingen te hernieuwen en ruimte te maken voor nieuwe rituelen.
Multidisciplinair werken
Overkoepelend zijn de hulpvragen van cliënten dus terug te voeren op herstel of verbetering van kwaliteit van leven en van welbevinden. De ernst, complexiteit en verwevenheid van problemen van cliënten die een beroep doen op de verpleeghuiszorg vraagt om structurele intensieve multidisciplinaire samenwerking. Psychologen behoren vaak tot de kerndisciplines in een multidisciplinair team, samen met artsen en verpleegkundigen en verzorgenden. Om inzicht te krijgen in al de factoren die een rol spelen bij de klachten en om adequate behandeling te kunnen bieden, moet er verder worden gekeken dan alleen het eigen vakgebied. Psychische of gedragsmatige problematiek, zoals angst, depressie, agressie of suïcidaal gedrag, is ingebed in andere problemen, bijvoorbeeld op fysiek, sociaal of communicatief gebied. Psychotherapeutische behandeling in de verpleeghuiszorg maakt dan ook bijna altijd deel uit van een multidisciplinair behandel- of zorgtraject.
Als lid van een multidisciplinair team moet de psycholoog voortdurend kunnen schakelen tussen diagnostiek, therapie en het ondersteunen van het proces door het toevoegen van psychologische kennis. Een mooi voorbeeld van dit schakelen is de behandeling van Greet Kramer.
Greet, een 89-jarige, alleenwonende vitale vrouw, valt thuis en breekt haar heup. Na de heupoperatie belandt ze in een langdurig delier. Pas na twee maanden kan ze ter revalidatie naar een zogenaamde transferafdeling, de schakel tussen ziekenhuis en verpleeghuis. Voor optimaal herstel en terugkeer naar huis is het van belang dat Greet deelneemt aan fysiotherapeutische behandeling. Na enkele dagen geeft ze aan niet langer te willen deelnemen: te veel pijn. Steeds vaker blijft ze in bed. Herhaalde uitleg van de waarde van deze behandeling door de arts, meer pijnmedicatie en aandringen door de verzorgenden, leiden niet tot verhoging van haar motivatie. Ook haar buurvrouw, met wie ze al vele jaren een intensieve vriendschap heeft, kan haar niet bewegen tot volgen van de therapie. Ze raakt steeds meer geïrriteerd van al die mensen die aan haar trekken, en van de pijn; langzaamaan wordt ze steeds passiever. Het multidisciplinaire team vraagt zich af of er andere problemen zijn die haar gedrag kunnen verklaren. Zijn er misschien cognitieve stoornissen die maken dat ze haar situatie niet goed kan overzien of haar gedrag niet kan bijsturen? Is ze misschien opnieuw delirant, zoals eerder na de operatie? Is er sprake van een zich ontwikkelende depressie? Met al die die vragen gaat de psycholoog aan het werk. Allereerst werkt deze nadrukkelijk aan het opbouwen van contact en vertrouwen. Ze vraagt naar haar pijn en haar omgang daarmee en naar haar ervaringen sinds opname in het ziekenhuis, de operatie, de complicaties daarna, en nu het verblijf op de afdeling. Daarmee richt de psycholoog zich vooral op het perspectief van Greet; ze vraagt verder naar haar leven, wat daarin voor haar van betekenis is en wat helpend kan zijn voor de huidige situatie. Ondertussen observeert de psycholoog: naarmate het gesprek vordert, wordt Greet steeds levendiger in contact en neemt het pijngedrag af. Er zijn geen aanwijzingen voor schommelingen in de aandacht, passend bij een delier, of voor stoornissen in de taal, het geheugen, of de executieve functies. Ook vindt de psycholoog geen aanwijzingen voor stemmingsproblematiek of angst. De pijn verdwijnt in de loop van het gesprek naar de achtergrond. De psycholoog deelt deze bevindingen met Greet, die verrast waarneemt dat ze inderdaad minder pijn voelt. Ze stemt in met het voorstel van de psycholoog om haar enige psycho-educatie te geven over pijn: wat het is, hoe het werkt, wat het kan doen toenemen en vooral ook wat pijn kan doen afnemen. Greet ervaart langzaam maar zeker meer controle over haar situatie en haar pijn en de fysiotherapeut kan de behandeling weer oppakken.
Verlies van cognitieve functies
Psychotherapie bij mensen met hersenziekten of hersenschade vraagt om deskundigheid op het gebied van de neuropsychologie. Vaak gaan deze aandoeningen gepaard met cognitieve stoornissen, zoals aandacht- en concentratietekorten, stoornissen in het geheugen, de taal, of de executieve functies – waaronder de evaluatie van het eigen handelen, het kunnen abstraheren en verbeelden, en het inzetten van gedragsverandering. Kennis bij de hulpverleners van deze stoornissen en hun effect op psychotherapie is essentieel in de verpleeghuiszorg. Ze maken dat creatieve aanpassingen in vorm en inhoud nodig zijn (Ponds & Smits, 2016). Zo kan het belangrijk zijn om de behandeling te laten plaatsvinden in een prikkelarme gespreksruimte, kortere sessies te houden, minder onderwerpen per sessie te bespreken, als therapeut het eigen spreektempo aan te passen, vooral gebruik te maken van concrete woorden (bijvoorbeeld ‘verdrietig’ in plaats van ‘stemming’) en eenvoudige zinnen, een duidelijke structuur aan te brengen in het gesprek en veelvuldig gebruik te maken van samenvatten. Ook kan het zinvol zijn om partners of andere betrokkenen in de omgeving van de cliënt te betrekken in de behandeling. Niet alleen omdat zij hun naaste kunnen ondersteunen tijdens de therapie of tussen de sessies door, maar ook omdat het hen zelf kan helpen goed zicht te krijgen op de problematiek. De wijze van communiceren door de therapeut kan daarbij een voorbeeldfunctie zijn voor een naaste die moeite heeft de eigen communicatie aan te passen.
Het ontbreken van ziekte-inzicht bij mensen met een uitgebreide neurocognitieve stoornis wordt vaak beschouwd als een reden om af te zien van individuele psychotherapie. Enige nuancering is hier op zijn plaats. Sommige cliënten kunnen bijvoorbeeld geen inzicht laten zien, omdat zij confrontatie met dementie niet onder ogen durven te zien. Alleen een goede exploratie met psychotherapeutische technieken, gecombineerd met kennis van neuropsychologie, kan de achterliggende hulpvraag naar boven halen. Bij progressieve of chronische aandoeningen kan zich bijvoorbeeld een specifieke angst voordoen, namelijk ‘fear of progression’, angst voor verdere achteruitgang (Klaver & Teunisse, 2021). Het betreft een toekomstgerichte angst, die niet past binnen de categorieën van angst in de DSM-5 en daardoor soms over het hoofd wordt gezien. Het is een angst met een reëel en multidimensioneel karakter, soms verstopt achter andere klachten of verlangens, zoals gedragsproblemen of een vraag naar euthanasie. Naast diagnostische uitdagingen, liggen er ook uitdagingen voor de therapeut in het bespreekbaar maken van onderwerpen als toekomst, achteruitgang en onveranderbare klachten, en om zelf om te gaan met eigen gevoelens en geneigdheden in deze. Klaver & Teunisse (2021) raden aan om in de behandeling niet alleen aandacht te hebben voor het beïnvloeden van de angst, maar vooral ook voor het realiseren van en betekenisvol bestaan gegeven de achteruitgang.
Vaak ondervindt de omgeving ernstig lijden van de veranderingen in het functioneren van mensen met cognitieve achteruitgang. Relatieproblematiek, conflicten in families, achterdocht of probleemgedrag in zorginstellingen zijn dan de focus voor de psychotherapie (Van der Ven & Van Els, 2019; Zuidema e.a., 2018).
Psychotherapeutische toepassingsvormen
Psychotherapie in de verpleeghuiszorg kent verschillende toepassingsvormen: individueel, met het systeem, in de groep of mediatief.
Mediatieve psychotherapie is een belangrijke toepassing in zowel de intramurale als ambulante verpleeghuiszorg (Klaver & A-Tjak, 2006; Klaver, 2016). Mediatieve therapie betekent dat via belangrijke derden het gedrag of het mentaal welbevinden van de cliënt wordt beïnvloed in de gewenste richting. De psycholoog is de therapeut, de naasten, het zorgteam of welzijnsmedewerkers zijn de uitvoerders van het therapieplan. Voor adequate toepassing van mediatieve therapie zijn een goede werkrelatie tussen psycholoog en mediatoren essentieel. Mediatieve behandeling in zorginstellingen vereist een intensieve begeleiding van het zorgteam (Allewijn & Haaring, 2017; Allewijn, 2023) en constructieve samenwerking en afstemming in het multidisciplinair team (Olivier-Pijpers, 2023) en met naasten (Vroom, 2023). In de mediatieve toepassing van psychotherapie worden vaak de analyses vanuit de cognitieve gedragstherapie als basis gebruikt (Klaver, 2016; Disselhorst & Borghouts, 2017). Daarbij kan zowel gedrag dat welbevinden versterkt als gedrag dat een negatief effect heeft op het welbevinden in de juiste richting beïnvloed worden (Klaver, 2020). Recentelijk is ook onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van het gebruik van cognitieve gedragstherapie door uit te gaan van de individuele kernbehoeften van cliënten in een mediatieve toepassing van psychotherapie met veelbelovende resultaten (Ekiz e.a., 2020).
In de individuele toepassing van psychotherapie in de verpleeghuiszorg is zowel de toepassing van de meer klassieke vormen van cognitieve gedragstherapie als gebruik van modernere varianten goed mogelijk, afhankelijk van de thematiek en draagkracht van de cliënt. Naast een effectieve toepassing van EMDR bij psychotrauma (Vink, 2019; Gielkens, 2023) blijkt ook NET (Narratieve Exposure Therapie) een therapievorm die goed aansluit, gezien de focus op levensverhalen, integratie en veerkracht (Lely, 2019). Mindfulness en Acceptance and Commitment Therapy (ACT) en de zogenaamde krachtengerichte therapieën, zoals oplossingsgerichte therapie, passen goed bij de moeilijk veranderbare of progressieve klachten van ouderen die in de instelling of daarbuiten verpleeghuiszorg ontvangen. Deze psychotherapieparadigma’s richten zich immers op welbevinden, acceptatie en hanteren van klachten, en op de krachtenkant van de cliënt. Life review is een laagdrempelige vorm van psychotherapie die bij verlieservaringen de mogelijkheid biedt om continuïteit in het eigen leven te blijven ervaren en daarmee gevoelens van controle, zingeving en welbevinden te versterken (Lamers e.a., 2017). Er zijn specifieke voor het verpleeghuis ontwikkelde psychotherapeutische interventies met een multidisciplinaire inzet zoals ‘Doen bij depressie’ (Leontjevas, 2012). In de systemische en groepstoepassing van psychotherapie zijn behandelprogramma’s ontwikkeld voor specifieke aandoeningen, zoals echtpaarrelatietherapie bij koppels waar een van de partners aan dementie lijdt (‘Samen verder na de diagnose dementie’, Trimbos-instituut zie: Prins e.a., 2023) en groepstherapie voor mensen met dementie (‘de Kopgroep’, Trimbos-instituut zie: de Lange & Veerbeek, 2009). Uitgebreide beschrijvingen en voorbeelden van de inzet van de verschillende psychotherapieparadigma’s bij de verschillende toepassingsvormen zijn te vinden in het Handboek ouderenpsychologie (Vink e.a., 2017).
Psychotherapie in de intramurale verpleeghuiszorg gaat verder dan het met cliënt en de omgeving inzetten van therapeutische interventies. Het gaat ook om het creëren van een psychotherapeutisch woonklimaat, door de Engelse psycholoog Kitwood geïntroduceerd onder de term ‘Benign Social Psychology’ (Kitwood, 1997). Dit behelst een organisatiebreed gedragen mens- en zorgvisie, waarin relaties, medemenselijkheid, zingeving, behoud van eigen identiteit en zeggenschap van bewoners in alle aspecten van de zorg centraal staan. Het werken met zo’n visie lijkt preventief te werken op psychische problemen en probleemgedrag, en bovendien bij te dragen aan het werkplezier van de medewerkers. Gezien de psychotherapeutische insteek heeft de psycholoog de rol van initiator en bewaker van deze werkwijze (Willemsen & Smit, 2023).
Conclusie
Met diverse aanpassingen aan de multiproblematiek, de beperkte levensverwachting en specifieke thema’s, blijken allerlei vormen van psychotherapie in de verpleeghuiszorg toepasbaar en waardevol. De vertaalslag vraagt om specialistische expertise, naast de basiscompetenties van gezondheidszorgpsycholoog of orthopedagoog-generalist. Interventies zijn vaak kortdurend en doelgericht en de therapeutische inzichten worden het liefst direct vertaald naar relaties die een belangrijke rol spelen in het leven van de cliënt binnen of buiten de muren van het verpleeghuis. Er zijn vele ’good practices’ bekend. Wetenschappelijke onderbouwing blijft echter schaars en verdient meer aandacht en financiering, gezien de vergrijzing van de Nederlandse samenleving en inzet op eigen veerkracht, autonomie en zelf- en samenredzaamheid. De verpleeghuiszorg biedt een aantrekkelijke, dynamische en uitdagende werkomgeving voor collega’s die zich als een Sherlock Holmes willen verdiepen in het individu, het leven met beperkingen en betekenisvolle relaties, en hiervoor op creatieve wijze, vanuit bestaande behandelprotocollen, op maat gesneden psychotherapeutische toepassingen willen leren uitvoeren.
literatuur
Allewijn, M. (2023). Verbindend begeleiden. Therapeutische vaardigheden bij mediatieve behandeling. In: M. Allewijn, A. van Doormaal, A. Dortmans, e.a. (red), Gedragen (pp. 54-61). Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE), Nederlands Instituut van Psychologen & PgD Psychologische expertise voor de ouderenzorg.
Allewijn, M., & Haaring, L. (2017). Teambegeleiding. In: M. Vink, Y. Kuin, G. Westerhof, e.a. (red), Handboek ouderenpsychologie (pp. 481-502). Boom/De Tijdstroom.
Dam, Q. van (2016). Het gevreesde levenseinde: de vele gezichten van doodsangst. In: M. Vink, S. Teunisse & H. Geertsema (red), Klaar met leven? Ouderen en het levenseinde in psychologisch perspectief (pp. 49-62). Bohn Stafleu van Loghum.
Disselhorst, C., & Borghouts, G. (2017). Mediatieve cognitieve gedragstherapie. In: M. Vink, Y. Kuin, G. Westerhof, e.a. (red), Handboek Ouderenpsychologie (pp. 369-385). Boom/De Tijdstroom.
Ekiz, E., Bollen, S.G.B.J., Rossi, G., e.a. (2020). Mediatieve behandeling bij mensen met zowel neurocognitieve stoornissen als persoonlijkheidsproblematiek. Tijdschr Gerontologie Geriatrie, 51, 1-10.
Fahrenhorst, N.H. (2019a). Gesprekstherapie na hersenschade: enkele basisprincipes voor de psychotherapie. In: J.A.M. Vandermeulen, M.M.A. Derix, A. van Dijke (red), De rol van neuropsychologie bij psychotherapie. Praktische toepassingen voor de klinische praktijk (pp. 129-143). Bohn Stafleu van Loghum.
Fahrenhorst, N.H. (2019b). Identiteit: over een veranderd zelf na hersenletsel. In: J.A.M. Vandermeulen, M.M.A. Derix & A. van Dijke (red), De rol van neuropsychologie bij psychotherapie. Praktische toepassingen voor de klinische praktijk (pp. 145-162). Bohn Stafleu van Loghum.
Gielkens, E. (2023). An eye for lifetime hidden appearances. Eye movement desensitization and reprocessing for psychotraumatic stress disorder and comorbidity in older adults. Vrije Universiteit Brussel.
Hargrave, T.D., & Anderson, W.T. (1992). Finishing well: Aging and reparation in the intergenerational family. Brunner/Mazel.
Kitwood, T.M. (1997). Dementia reconsidered: the person comes first. Open University Press.
Klaver, M.G. (in druk). Doodsverlangens. Therapeutische gespreksvoering met ouderen die verlangen naar de dood. Gompel & Svacina.
Klaver, M.G. (2016). Mediatieve therapie. In: P. Smits, R. Ponds, N. Farenhorst, e.a. (red), Handboek neuropsychotherapie (pp. 93-111). Boom.
Klaver, M.G. (2020). Omgaan met (probleem)gedrag in het verpleeghuis. Een mediatieve inzet van positieve psychologie en oplossingsgerichte therapie. Tijdschr Positieve Psychologie, 5, 23-28.
Klaver, M.G., & A-Tjak, J. (2006). Mediatieve gedragstherapie in het verpleeghuis: het gebruik van cognitief gedragstherapeutische analyses en cognitieve interventies met een zorgteam. Tijdschr Gedragstherapie, 39, 5-21.
Klaver, M.G., & Teunisse, S. (2021). Angst voor achteruitgang bij progressie hersenaandoeningen: Een andere blik op de toekomst? Tijdschr Neuropsychologie, 16, 29-40.
Lafosse, C. (2019). Psycho-educatie voor patiënten met een hersenaandoening en hun mantelzorgers. In: J.A.M. Vandermeulen, M.M.A. Derix & A. van Dijke (red), De rol van neuropsychologie bij psychotherapie. Praktische toepassingen voor de klinische praktijk (pp. 181-190). Bohn Stafleu van Loghum.
Lamers, S., Westerhof, G., & Bohlmeijer, E. (2017). Life review. In: M. Vink, Y. Kuin, G. Westerhof, e.a. (red), Handboek ouderenpsychologie (pp. 399-399). Boom/De Tijdstroom.
Lange, J. de & Veerbeek, M. (2009). De kopgroep. Een behandelgroep voor mensen met dementie. Trimbos-Instituut.
Lely, J. (2019). Treating trauma-related disorders in later life. Universiteit Utrecht.
Leontjevas, R. (2012). Act in case of depression! Validation and effectiveness of a multidisciplinary depression care program in nursing homes. Radboud Universiteit Nijmegen.
NIP (2018). Handreiking De psycholoog in de geriatrische revalidatiezorg (GRZ). Nederlands Instituut van Psychologen.
NIP (2023). Handreiking Extramuraal werken door de gz-psycholoog. Nederlands Instituut van Psychologen.
Olivier-Pijpers, V. (2023). Het zit in de muren. (H)erkennen van organisatiedynamieken. In: M. Allewijn, A. van Doormaal, A. Dortmans, e.a. (red), Gedragen (pp. 78-85). Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE), Nederlands Instituut van Psychologen & PgD Psychologische expertise voor de ouderenzorg.
Ponds, R., & Smits, P. (2016). Neuropsychotherapie: een plaatsbepaling. In: P. Smits, R. Ponds, N. Farenhorst, M. e.a. (red), Handboek neuropsychotherapie (pp. 23-45). Boom.
Prins, M., Kroezen, M., Belzen, E. e.a. (2023). De interventie ‘Samen verder na de diagnose dementie’: Impact en ervaringen van mensen met dementie, mantelzorgers en gz-psychologen. Trimbos-instituut.
Smits, P.G.T. (2019). Leven met emoties na CVA: veerkracht en kwetsbaarheid in het spanningsveld van de psychotherapeut. In: J.A.M. Vandermeulen, M.M.A. Derix & A. van Dijke (red), De rol van neuropsychologie bij psychotherapie. Praktische toepassingen voor de klinische praktijk (pp. 163-179). Bohn Stafleu van Loghum.
Smits, P., Ponds, R., Fahrenhorst, N. e.a. (red) (2016). Handboek neuropsychotherapie. Boom.
Sociaal en Cultureel Planbureau (2021). Het leven in een verpleeghuis. Landelijk overzicht van de leefsituatie, ervaren kwaliteit van leven en zorg van oudere verpleeghuisbewoners in 2019. Sociaal en Cultureel Planbureau.
Ven, L. van de (2016). Het vredige levenseinde. In: M. Vink, S. Teunisse & H. Geertsema (red), Klaar met leven? Ouderen en het levenseinde in psychologisch perspectief (pp. 1-9). Bohn Stafleu van Loghum.
Ven, I. van de, & Els, H. van (2019). Cognitieve gedragstherapie bij beginnende dementie: een illustratie. Tijdschr Gedragstherapie, 52, 131-145.
Vink, M. (2019). EMDR-behandeling bij kwetsbare ouderen. In: L. van de Ven (red). Trauma en ouderenzorg (pp. 99-127). Gompel & Svacina.
Vink, M., Kuin, Y., Westerhof, G., e.a. (red) (2017). Handboek Ouderenpsychologie. Boom/De Tijdstroom.
Vorst, A. van der, Velthuijsen, E., Penders, K., e.a. (2022). De meerwaarde van de psycholoog in het verpleeghuis. De Psycholoog, 10-19.
Vroom, M. (2023). Uw patiënt, onze moeder. Een pleidooi voor samen zorgen in het verpleeghuis. In: M. Allewijn, A. van Doormaal, A. Dortmans, e.a. (red), Gedragen (pp. 10-15). Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE), Nederlands Instituut van Psychologen & PgD Psychologische expertise voor de ouderenzorg.
VWS (2018). Programma Langer Thuis. Samen aan de slag. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Willemse, B. & Smit, D. (2023). ‘Zo doen wij dat’. Anders kijken én anders doen in de persoonsgerichte zorg. In: M. Allewijn, A., Van Doormaal, A. Dortmans, H. e.a. (red), Gedragen (pp. 92-99). Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE), Nederlands Instituut van Psychologen & PgD Psychologische expertise voor de ouderenzorg.
Zorginstituut Nederland (2023). Generiek kompas Samen werken aan kwaliteit van bestaan. Thuis, in de wijk en in het verpleeghuis; www.zorginstituutnederland.nl/werkagenda/publicaties/publicatie/2023/11/29/generiek-kompas-samen-werken-aan-kwaliteit-van-bestaan.
Zuidema, S.U., Smalbrugge, M., Bil, W.M.E., e.a. (2018). Multidisciplinaire Richtlijn probleemgedrag bij dementie. Verenso & NIP.
Marja Vink is klinisch psycholoog, werkzaam bij GERION/afdeling Ouderengeneeskunde, Amsterdam UMC, hoofdopleider Profielopleiding Ouderenpsychologie. mt.vink@amsterdamumc.nl
Dr. Saskia Teunisse is klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog, werkzaam bij GERION/afdeling Ouderengeneeskunde, Amsterdam UMC, hoofdopleider Profielopleiding Ouderenpsychologie en hoofdopleider opleiding tot Gezondheidszorgpsycholoog, en universitair hoofddocent bij de Faculty of Behavioural, Management and Social Sciences, Universiteit Twente.
Marion Klaver is gezondheidszorgpsycholoog, cognitief gedragstherapeut en supervisor VGCt, werkzaam bij Zorggroep Amsterdam Oost (ZGAO) en bij GERION/afdeling Ouderengeneeskunde, Amsterdam UMC.
Maritza Allewijn is gezondheidszorgpsycholoog, directeur PgD Psychologische expertise voor de ouderenzorg en werkzaam bij de Rijnhoven, Harmelen.
Vanaf nu zijn alle artikelen via het platform van Boom op www.boomportaal.nl/tijdschrift/TVPT te raadplegen. Op de nieuwe omgeving is het tijdschrift te raadplegen via een Boom-account. Instructies hiervoor zijn begin september per e-mail verstuurd. Voor vragen kunt u contact opnemen met abonnementen@boom.nl.