Column
Peter J. Daansen
Wat is dat toch met leeftijd? Oudere mensen beginnen te stralen als ze jonger worden geschat, jonge mensen willen graag ouder zijn om dingen te kunnen doen die ze nog niet mogen, zoals naar de film gaan, alcohol drinken of autorijden. Mijn kleinzoon hoor ik regelmatig met trots zeggen: “Ik ben al vijf.” Hoogbejaarde mensen roepen dat ze niet naar een verzorgingshuis willen. Ze voelen zich nog te jong om tussen al die oudjes te zitten.
Ouder of jonger willen zijn, is van alle leeftijden. Ik ken genoeg mensen die elk kroonjaar verschrikkelijk vinden. Het voelt voor hen als een afscheid van een belangrijke levensfase zonder voorbereid te zijn op de nieuwe. Het is alsof ze steeds iets kwijtraken waar ze naar terugverlangen en wat de nieuwe levensfase niet zou kunnen bieden.
Dit is wat Oscar Wilde waarschijnlijk bedoelde toen hij het ouder worden de tragedie van het leven noemde. Hij verwoordde daarmee een gedachte die velen van ons ook hebben als we aan het oud worden denken: oud zijn gaat gepaard met ziekte, gebreken, eenzaamheid, depressie of dementie. Voor onze allerlaatste levensfase klopt dit ongetwijfeld, maar gelukkig is die levensfase voor veel 60-jarigen nog een ver-van-mijn-bedshow. Ouderen, ikzelf hoor er als 65-plusser ook toe, zijn geestelijk en lichamelijk fitter dan hun leeftijdsgenoten van vroeger. Ondertussen brengen we ongeveer een kwart van ons leven door in de fase na het werkzame leven. Oud zijn en oud voelen zijn twee verschillende dingen. Onze kalenderleeftijd en onze gevoelde leeftijd lopen steeds meer asynchroon. Bij de invoering van de AOW hadden de gepensioneerden gemiddeld nog ruim veertien jaar te leven, nu meer dan twintig. Je bent met 60 jaar dus daadwerkelijk relatief jonger dan vroeger. Dit geldt ook voor de 70- en 80-jarigen. De laatste levensfase begint vaak op hogere leeftijd. We leven langer en zijn langer gezond. Dat verklaart dat we actiever blijven en ons dus jonger voelen en gedragen dan onze leeftijdgenoten van vroeger. Een recente studie van de gerenommeerde Humboldt-universiteit in Berlijn bevestigt dit. Hadden 60-jarigen die in 1936 waren geboren gemiddeld een zevenenhalf jaar lagere gevoelsleeftijd dan hun kalenderleeftijd, was dat bij mensen wiens wieg in 1956 stond al ruim tien jaar.
Psychologisch speelt oud worden zich vooral in ons hoofd af. Oud zijn is het resultaat van sociale en persoonlijke constructen. Zelf ben ik eerlijk gezegd nooit veel met mijn leeftijd bezig geweest. Ik verlang en verlangde niet naar eerdere periodes van mijn leven terug, omdat die zo mooi waren en ik ook geen gemiste kansen zou willen inhalen. Ik heb ook nooit een moment gehad dat ik dacht: later, als ik niet meer hoef te werken, eindelijk tijd heb voor… Ook ben ik, althans op dit moment, niet bang voor het oud worden. Gelukkig niet.
Wel kende ik momenten waar ik met mijn ouder wordende leeftijd geconfronteerd werd. Privé, maar ook professioneel. Niet zo lang geleden kreeg ik een mooie baan niet, omdat men mij uiteindelijk te oud vond. Ook kende ik periodes van verminderd werkplezier, omdat ik het met beleidswijzigingen in de organisatie waar ik werkte niet eens was. Ik vroeg me af of dat de bekende signalen van ouderdom waren die gepaard gaan met verzet tegen vernieuwing en verandering; geluiden die ik vroeger ook vaak van oudere werknemers hoorde als er weer zo nodig gereorganiseerd moest worden. Maar gelukkig bleek mijn verminderde werkplezier vooral te maken te hebben met een veranderende werkcultuur en beroepsvisie die ik niet deelde. In mijn ogen kwam onder de noemer van zogenaamde professionalisering van zorg, die helaas ook nog regelmatig samenging met slecht management, de patiënt steeds minder centraal te staan. De zorg werd steeds meer aanbodgericht in plaats van vraaggestuurd, en als de patiënt niet in het zorgaanbod paste, dan was dat jammer. Semantisch zagen we dat terug in begrippen als ‘zorgproduct’ of ‘geleverde productie’. Richtlijnen en protocollen werden en worden dwingend in plaats van aanbevelingen en hulpmiddelen en het daarvan afwijken wordt als beunhazerij beschouwd. Datgene wat psychotherapie tot psychotherapie maakt, de ontmoeting, zoals Martin Buber dat ooit verwoordde, werd als obsoleet beschouwd. Het had niets met oud worden te maken: jongere collega’s deelden vaak die opvatting en kozen voor het werken in eigen praktijk.
De vraag blijft waarom we zo graag jong willen blijven en ons tegen het ouder worden verzetten. Persoonlijk denk ik dat we nauwelijks voorbereid zijn op de nieuwe levensfase van het ouder worden. Feitelijk zijn onze ouders en grootouders ons ijkpunt. Het beeld van hun ouderdom, weggesloten in verzorgingstehuizen en niet meer actief deelnemend aan de maatschappij, is een schrikbeeld. Het idee nutteloos te zijn, is beangstigend. Het gebrek aan toekomstperspectief maakt ons depressief. Het huidige pensioensysteem draagt daar ongetwijfeld toe bij: velen raken van de ene op de andere dag hun werk kwijt, terwijl ze nog graag zouden doorgaan. Velen voelen zich plotseling nutteloos. Sommigen storten zich daarom op het vrijwilligerswerk, anderen worden oppasoma of -opa, weer anderen nemen een moestuin. Het is logisch dat we dus op andere wijze actief moeten zijn, om de vermeende nare psychische gevolgen van het ouder worden te vermijden.
Bezwaarlijk is ook dat onze maatschappij steeds meer belang hecht aan jong zijn. Om maar niet buiten de boot te vallen, moeten we ons als jong en dynamisch presenteren. Ook al gebruik je geen Instagram of TikTok, we hebben allemaal een idee hoe de oudere moet leven: jong en actief en daarmee loochenen we tegelijkertijd het ouder worden. Vrouwen hebben daar over het algemeen nog meer last van dan mannen. Zij ontkennen vaak letterlijk hun leeftijd, maar er zijn ook mannen die in sportscholen trachten het uiterlijk van een jonge adonis te krijgen. ‘Oud’ heeft een negatieve connotatie gekregen. We zien dat terug in een begrip als ‘oude witte man’, en ‘babyboomer’ is tot een scheldwoord verwoorden dat staat voor alles wat tegenwoordig maatschappelijk misgaat. Onze maatschappij benadrukt steeds meer het uiterlijk dat met het idee van jong en succes gepaard gaat. De prevalentie van eetstoornissen neemt niet zomaar toe, talrijke mensen laten zich met met botox volspuiten, de cosmetische ingrepen nemen toe en ouderen gedragen zich alsof ze nog in de mid-twenties zijn. Ze dragen dezelfde spijkerbroeken, sneakers, baseballpetten als jongeren. We gaan naar dezelfde popconcerten en festivals, soms samen met onze kinderen of zelfs kleinkinderen, en als het even kan, gaan we ook weer backpacken. Soms denk ik dat we collectief gerontofobisch (= angst om oud te worden) zijn. Jong zijn is bijna een vereiste.
Zoals gezegd, ik heb zelf (nog) weinig last van het ouder worden. Misschien heb ik ook makkelijk praten, want ik ben bij mijn weten nog kerngezond en kan nog alles doen wat ik wil. Mijn gevoelsleeftijd lijkt inderdaad veel jonger te zijn dan mijn kalenderleeftijd. Natuurlijk ervaar ik de eerste ouderdomskwaaltjes. De leesbril is bijvoorbeeld een vaste begeleider van mij geworden. Af en toe merk ik dat ik te veel lawaai van mijn kleinkinderen lastig begin te vinden. Het valt me op dat ik nog steeds de muziek uit de 60’er en 70’er jaren favoriseer. Ik hoor me tegen jongeren zeggen dat de muziek toen veel beter was dan de muziek van nu. Ik ben meer thuis. De behoefte om uit te gaan wordt minder. Als ik naar een museum ga, zie ik veel oude mensen, leeftijdsgenoten. Een choquerende waarneming!
Het zijn echter andere dingen die me dwingen bij mijn leeftijd stil te staan. De afgelopen jaren ben ik al een aantal vrienden aan de dood verloren, anderen hebben ernstige ziektes die alleen maar oude mensen hebben, zelf ben ik ouder dan mijn vader ooit is geworden en heb ik het ouderdomsproces van mijn moeder mogen of moeten meemaken. Recentelijk moesten mijn hoogbejaarde schoonouders na een beenbreuk van mijn schoonmoeder hun zelfstandigheid opgeven en naar een verzorgingstehuis verhuizen. Hun leven veranderde van het ene moment op het andere. Dit alles confronteerde me met mijn eigen leeftijd, maar confronteerde me ook met mijn eigen vergankelijkheid.
Ooit ben ik een grote vriend van het existentialisme geweest. De Franse filosoof Gabriel Marcel leerde me dat de dood onlosmakelijk met het leven is verbonden en dat het accepteren van de dood of vergankelijkheid het leven mogelijk maakt. Dit geldt natuurlijk ook voor de acceptatie van het ouder worden. Ik merk dat ik de levensvragen die met deze periode verbonden zijn minder uit de weg ga. Ik vraag me steeds meer af wat echt belangrijk is en wat niet en ben blij dat ik aan de ratrace naar roem en waardering niet langer hoef deel te nemen. Ik moet niet actief en jong zijn, maar mag het wel zijn als het bij mijn behoefte past, maar ik kan ook genieten van het nietsdoen. Ik begin me op het laatste kwart van mijn leven voor te bereiden. Ik begin steeds meer te beseffen dat ik niet jonger ben dan mijn kalenderleeftijd. Ik ben me bewuster van mijn leeftijd dan ooit. Maar dat wat ik kan en doe, past bij mijn fysieke en mentale gesteldheid van nu en die is veel beter dan bij eerdere generaties en lijkt daardoor jonger. De gevoelsleeftijd is gewoon een artefact. We worden gewoon later oud. Ook ben ik begripvoller geworden naar ouderen. Ik heb meer oog voor het onvermijdelijke aftakelingsproces, maar ben ook nieuwsgieriger naar mijn eigen toekomst. Hoe zal die hopelijk lange en ambivalente levensfase bij mij gaan verlopen?
Voor nu zet ik nog maar even mijn lievelingsmuziek hard op. Even terug naar mijn jeugd. Even doen als of nog 20 ben. Ontkenning en loochening is soms wel fijn. Maar toch: ik ga Marcel ook maar weer eens lezen. De geraniums kunnen nog even wachten.
Peter Daansen is klinisch psycholoog/psychotherapeut en bedrijfskundige, en werkzaam bij PD Psy&ManagementConsult en PsyQ Eetstoornissen Beverwijk. Hij is opleider/supervisor VGCt en VPeP. daansen@outlook.com.