Nooit eerder werden zoveel mensen in Nederland oud. De komende decennia zal het aantal 65-plussers nog verder stijgen doordat zowel het aandeel als de levensverwachting van ouderen toeneemt. Deze dubbele vergrijzing uit zich getalsmatig in het aandeel van 65-plussers van ongeveer 20 procent in 2020 tot ruim 25 procent in 2030. Daarnaast stijgt de levensverwachting van 81,5 jaar in 2015 naar bijna 86 jaar in 2040 (RIVM, 2018a; Stoeldraijer e.a., 2021). In onze samenleving nemen ouderen dan ook een bijzondere plaats in. Onze demissionair vicepremier en voormalig minister van VWS verwacht zelfs dat ouderen van 65 tot 75 jaar de spil van onze maatschappij worden, omdat deze groep steeds vitaler wordt en zich veel meer voor de samenleving gaat inzetten (RIVM, 2018b). Door genoemde dubbele vergrijzing neemt ook het aantal ouderen toe met één of meer chronische aandoeningen, maar ook met multimorbiditeit en polyfarmacie. Dit maakt dat niet alleen de mentale en fysieke zorgvraag in de ouderenzorg stijgt, maar ook dat de complexiteit van de zorg zal toenemen. Aan de andere kant zien we dat de zorgprofessionals en mantelzorgers schaarser worden, met tevens een afname van het werkende deel van de bevolking (grijze druk) waardoor de tekorten in de (ouderen)zorg alsmaar groter worden. Deze tekorten luxeren vragen als ‘hoe houden we de zorg betaalbaar’, ‘welke zorg wordt vergoed’, ‘waar zetten we meer technologie in, zoals kunstmatige intelligentie?’
Momenteel zijn er in de ouderenzorg twee trends te bespeuren. Bij de eerste trend is sprake van een toenemend aantal topspecialistische centra voor ouderen, zoals Topcare-expertisecentra, bijvoorbeeld op het gebied van de ziekte van Huntington of geriatrische revalidatiezorg of TOP-ggz-afdelingen voor ouderen waar hoogspecialistische zorg wordt geleverd ten aanzien van neurocognitieve stoornissen, stemmingsstoornissen, persoonlijkheidsstoornissen en ontwikkelingsstoornissen. De andere trend laat zien dat ouderen langer thuis blijven wonen en daardoor meer specialistische zorg vanuit het ziekenhuis en verpleeghuis naar de huisarts en de thuissituatie verschuift, waardoor met name de vraag naar eerstelijnszorg en mantelzorg stijgt (RIVM, 2018c).
Specifieke kenmerken van ouderen(zorg)
Ouderen met een zorgbehoefte worden vooral gekenmerkt door de hoge prevalentie van cognitieve stoornissen, somatische comorbiditeit, functionele veranderingen (verlies van dagelijkse activiteiten, zoals wassen of kleden) alsmede derde- en vierdelevensfaseproblemen. De derde levensfase (jongere ouderen tot 75 jaar) bestaat uit veranderingen in het (gezins)systeem, zoals de kinderen die uit huis gaan (legenestsyndroom), verandering in maatschappelijke rollen door pensionering en meer vrije tijd. De vierde levensfase (oudere ouderen vanaf 75 jaar) wordt gekenmerkt door verandering van eigen gezondheid, verlies van autonomie, verlies van directe naasten en het naderende einde als belangrijk existentieel thema (Van Assche & Van de Ven, 2022). Dit betekent een grote interindividuele variabiliteit, ofwel dat het totaal aan mentale en fysieke beperkingen bij ouderen behoorlijk kan verschillen, en daarmee ook de zorgbehoeften. Type, ernst en aantal van genoemde kwetsbaarheden geven richting waar ouderen met een zorgbehoefte in de keten worden behandeld van huisartsenpraktijk, vrijgevestigde praktijk, ggz, klinische geriatrie, en de Verpleging, Verzorging en Thuiszorgsector (VVT) (Van Alphen e.a., 2022).
In deze ketenzorg staat een integrale, biopsychosociale, multidisciplinaire aanpak centraal met steeds meer aandacht voor ouderen met multimorbiditeit en polyfarmacie, met inbegrip van psychofarmaca en de negatieve consequenties hiervan, zoals vallen, cognitieve achteruitgang, verhoogde mortaliteit en kans op ziekenhuisopname door valincidenten of medicatie-interacties. Afbouw van medicatie kan leiden tot minder bijwerkingen, afname van de morbiditeit, afname van ziekenhuis- en verpleeghuisopnames en verbetering van cognitie, minder psychische klachten en betere kwaliteit van leven (Schulkens e.a., 2024). Daarnaast is er in de ouderenzorg een beweging van minder pillen naar meer praten, waarvoor de ouderenpsycholoog het beste is geëquipeerd. Psychotherapie neemt hiermee een steeds belangrijkere positie in. Ook is er meer oog voor preventie in de eigen woon- en leefomgeving van ouderen om het appel op zwaardere, professionele zorg zoveel mogelijk te beperken.
Belangrijk aandachtspunt is het tegengaan van ageism, ofwel leeftijdsdiscriminatie, een term die voor het eerst gebruikt wordt door Robert Butler (1969), een Amerikaanse ouderenpsychiater. Hij verstond onder ageism ‘vooringenomenheid door een leeftijdsgroep ten nadele van een andere leeftijdsgroep’. Bijvoorbeeld ‘dat ouderen niet meer zijn te behandelen’ en hij vroeg aandacht voor stereotypering dat klachten van ouderen onterecht als passend bij de leeftijd worden geïnterpreteerd of worden gezien als lichamelijke comorbiditeit. Bovendien leidt ageism tot het ‘nocebo-effect’ waarbij ouderen lage verwachtingen hebben van hun therapie (Hendriks & Oude Voshaar, 2021).
Negatieve opvattingen over ouder worden, psychotherapie en psychiatrie vormen aangrijpingspunten in de psychotherapie. Deze cohortgebonden opvattingen stammen meestal uit de jeugdjaren, zijn doorgaans hardnekkig en houden daarmee een negatieve attitude in stand. Een 82-jarige patiënte met psychotrauma verzuchtte bijvoorbeeld: “U doet erg uw best voor mij, dat zie ik wel, maar op mijn leeftijd heeft praten geen zin meer.” Vergeleken met jongere cohorten wordt er bij ouderen naar verhouding veel aandacht in de psychotherapie besteed aan psycho-educatie en motivationele gespreksvoering. Een specifiek aspect dat samenhangt met contextualiseren naar een levensloopperspectief in psychotherapie is ‘wijsheid vergroten’: het helpen van patiënten hun problemen in een levensloopperspectief te zien en hen vervolgens bevragen hoe ze eerder in hun leven succesvol met problemen zijn omgegaan. Zo blijken ouderen meer geneigd om het positieve perspectief in te nemen dan jongere volwassenen, omdat dit samenhangt met de psychologische ontwikkelingstaak van het opmaken van de levensbalans op latere leeftijd (Kessler e.a., 2014). Ook de omgang met existentiële thema’s als de dood, rouw en de zin van het leven vormt bij ouderen een belangrijk onderwerp in de psychotherapie. Daarnaast is er aandacht voor praktische aanpassingen in de therapie, zoals het inkorten van de duur en/of frequentie van therapiesessies, aanpassen van behandelprotocollen naar het taalgebruik overeenkomstig met de leef- en belevingswereld van ouderen en het betrekken van het systeem, zoals mantelzorgers of zorgprofessionals bij de behandeling en begeleiding. Verder zijn er specifieke behandelinterventies ontwikkeld in de ouderenzorg, zoals de mediatietherapievormen GRIP, STIP en CoMBI.
Kortom, de groep ouderen is qua omvang niet meer weg te denken in de huidige maatschappij en wordt gekenmerkt door een grote interindividuele variabiliteit, veelal hoogcomplexe zorgbehoeften, mede als gevolg van multimorbiditeit en polyfarmacie, hetgeen resulteert in een specifieke ketenzorg met aandacht voor leeftijdsspecifieke aanpassingen in de (psychotherapeutische) behandeling. Dit vraagt niet alleen om reeds bestaande specialistische expertise binnen de geneeskunde (o.a. klinisch geriater, ouderenpsychiater), maar ook om een nieuw specialisme in de psychologie (klinisch ouderenpsycholoog-psychotherapeut).
Nieuwe ontwikkelingen
Momenteel buigt een landelijke projectgroep zich over de noodzaak van een nieuw specialisme binnen de ouderenpsychologie. Een aantal stappen is reeds gezet, zoals de publicatie van de position paper ‘Tijd is rijp om te specialiseren in de ouderenpsychologie’ (Van Alphen e.a., 2023a) en een behoeftepeiling onder 166 psychologen, werkzaam in de ouderenzorg. Conclusie van deze peiling was dat er in de ouderenzorg meer specialisten vanuit de psychologie nodig zijn, dat er momenteel te weinig aandacht is voor ouderen in de opleidingen tot klinisch (neuro)psycholoog en dat een nieuw specialisme klinisch ouderenpsycholoog van meerwaarde is (Van Alphen e.a., 2023b). Daarnaast is een landelijke werkgroep ‘Opleidingscurriculum klinisch ouderenpsycholoog’ gestart met het inventariseren welke specifieke competenties nodig zijn en in hoeverre een dergelijk opleidingscurriculum voldoende differentieert met de huidige twee specialistische opleidingen tot klinisch (neuro)psycholoog. Verder onderzoekt een landelijke werkgroep ‘Implementatie klinisch ouderenpsycholoog in de VVT’ de randvoorwaarden voor een specialistisch opleidingsklimaat in de VVT-sector.
Een tweede ontwikkeling is dat in september 2024 de eerste editie zal verschijnen van een nieuw Nederlandstalig wetenschappelijk tijdschrift, specifiek voor ouderenpsychologen in Nederland en België, het Tijdschrift voor Ouderenpsychologie. In dit tijdschrift staat praktijkgerichte wetenschappelijke kennisverspreiding van de ouderenpsychologie centraal. Ook wordt beoogd met de verschillende rubrieken een kritische, wetenschappelijke attitude onder psychologen, werkzaam in de ouderenzorg verder te bewerkstelligen. Dit alles met als doel het vertalen van praktijkproblemen in wetenschappelijke onderzoeksvragen en het vertalen van wetenschappelijke onderzoeksresultaten naar de praktijk van de ouderenzorg. Dit tijdschrift draagt bij aan de profilering van zowel de ouderenpsychologie als de ouderenpsycholoog in Nederland en België. Daarnaast kan dit praktijkgericht wetenschappelijk tijdschrift voor ouderenpsychologen stimulerend werken op het zelf uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en bijdragen aan intensivering van de onderlinge samenwerking binnen en tussen de verpleeghuissetting en ggz. Dit alles voor een stevige positie van de ouderenpsycholoog in de Nederlandse en Belgische zorg (https://ouderenpsychologie.eu).
Dit themanummer
In dit themanummer over ouderen van het Tijdschrift voor Psychotherapie bespreekt Arjan Videler de wetenschappelijke bewijskracht van onderzoek naar psychotherapie bij ouderen. In zijn overzichtsartikel komt de wetenschappelijke evidentie voor de effectiviteit van psychotherapie bij ouderen met depressie, angststoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, PTSS, eetstoornissen en ADHD aan bod. Vervolgens worden handvatten gegeven om ouderen te motiveren voor psychotherapie en wordt de agenda gepresenteerd voor beleidsmakers, onderzoekers en clinici voor de komende jaren.
Ellen Gielkens, Michelle van Eijk en Jeroen Conjaerts gaan in op specifieke aanpassingen in de psychotherapie bij ouderen. Deze aanpassingen illustreren zij aan de hand van een individuele, traumagerichte behandeling, gevolgd door een schemagerichte groepstherapie bij een 71-jarige alleenstaande vrouw met een complex vroegkinderlijk trauma, gecompliceerd door een borderline-persoonlijkheidsstoornis, een slaapstoornis en benzodiazepineafhankelijkheid.
Silvia van Dijk en Sylvia Heijnen beschrijven de eerste onderzoeksresultaten en tevens lopend onderzoek naar de effectiviteit van schematherapie bij ouderen. Ook presenteren zij een casus en bieden ze handvaten om schematherapie bij ouderen te verrichten.
Door Luc van de Ven en Lies van Assche wordt aan de hand van een klinische les de systeemtherapie in een ouderencontext geplaatst. Zo gaan zij in op een aantal belangrijke aandachtspunten en hulpmiddelen in het psychotherapeutisch werken met families en partnerrelaties op latere leeftijd en belichten zij onder meer de verschillende vormen van stress die families ervaren.
In de rubriek Forum evalueert Peter Daansen zijn eigen ouder worden vanuit de vraagstelling waarom we zo graag jong willen blijven en ons verzetten tegen oud-zijn.
Vervolgens houden Marja Vink, Saskia Teunisse, Marion Klaver en Maritza Allewijn een betoog over de meerwaarde van psychotherapie in het verpleeghuis. Zij stellen dat de verpleeghuiszorg een aantrekkelijke, dynamische en uitdagende werkomgeving biedt voor collega’s die zich als een Sherlock Holmes willen verdiepen in het individu en op ouderen toegespitste psychotherapeutische interventies willen leren uitvoeren.
Tot slot van deze speciale editie over ouderen twee congresverslagen. Maud Nivo besteedt aandacht aan het recente landelijk SCEM-congres ‘Psychotrauma bij ouderen’. Zij neemt ons mee in de laatste wetenschappelijke stand van zaken ten aanzien van de signalering, diagnostiek en behandeling van ouderen met (complexe) posttraumatische stressstoornis. Frank van der Horst doet verslag van het congres ‘Existentiële thema’s in de therapiekamer’, georganiseerd door de Vereniging Persoongerichte Experiëntiële Psychotherapie. Het betreft een uiteenzetting van belangrijke lezingen en workshops waarbij wezenlijke vragen aan bod kwamen, afgewisseld door experiëntiële oefeningen om terug te komen bij het eigen ‘zijn’.
De kernboodschap van dit themanummer: ‘psychotherapie is voor alle leeftijden’. Veel leesplezier!
literatuur
Alphen, S.P.J. van, Broek, A. van den, & Verbeek, H. (2023a). De tijd is rijp om te specialiseren in de ouderenpsychologie. De Psycholoog, 57, 40-47.
Alphen, S.P.J. van, Cuylenborg, H. van, Doormaal, A. van e.a. (2023b). Opinie vanuit het werkveld over specialiseren in de ouderenpsychologie. De Psycholoog, 58, 32-37.
Alphen, S.P.J. van, Videler, A.C., & Sobczak, S. (2022). Psychopathologie bij ouderen: interindividuele variabiliteit, klinische presentatie en leeftijdsdiscriminatie. Tijdschr Psychiatrie, 64, 494-496.
Assche, L. van, & Ven, L van de (2022). Handboek klinische ouderenpsychologie. Gompel & Svacina.
Butler, R.N. (1969). Age-ism: another form of bigotry. Gerontologist, 9, 243-246.
Hendriks, G.J., & Oude Voshaar, R. (2021). Diagnostiek bij ouderen met angststoornissen en depressies. Gedragsther, 4, 205-226.
Kessler, R.C., Kruse, A., & Wahl, H.,-W. (2014). Clinical geropsychology: A lifespan perspective. In N.A. Pachana & K. Laidlaw (Red.), The Oxford handbook of clinical geropsychology (pp. 3-25). Oxford University Press.
RIVM (2018a). De impact van de vergrijzing. www.vtv2018.nl/impact-van-de-vergrijzing
RIVM (2018b). Ouderen als spil van de samenleving. www.tijdschriftcdv.nl/inhoud/tijdschrift_artikel/CD-2018-3-46/Ouderen-als-spil-van-de-samenleving
RIVM (2018c). Kwetsbare ouderen hebben een complexe zorgvraag. www.vtv2018.nl/kwetsbare-ouderen
Schulkens, J.E.M., Alphen, S.P J. van, Verhey, F.R.J., e.a. (2024). Features of polypharmacy in Dutch older outpatients with personality disorders: A cross-sectional study. Eur J Ment Health, 19, 1-10.
Stoeldraijer, L., Duin, C. van, Regt, S. de, e.a. (2021). Kernprognose 2021–2070: Bevolkingsgroei trekt weer aan. In: Statistische Trends, 16 december 2021.
Prof.dr. S.P.J. van Alphen, bijzonder hoogleraar klinische ouderenpsychologie Vrije Universiteit Brussel; Hoofd van het topklinisch centrum voor ouderen met persoonlijkheidsstoornissen, Mondriaan, Heerlen-Maastricht; Hoofdredacteur van het Tijdschrift voor Ouderenpsychologie. b.van.alphen@mondriaan.eu