Vlucht, ballingschap en psychotherapie

Chris Noorduin, Redouane Ben Driss, Heveen Mohammad Ali, Haroon Niazi

Alwat ge liefhebt, moet ge eens achterlaten,

en dit is de eerste pijl, die bits en vinnig

u van verbannings boog zal tegenjagen
Dante, A. ( 1977, p. 508)

Samenvatting

Vluchtelingen vormen een kwetsbare groep wiens migratievorm gezien kan worden als een trauma in de hechtingssfeer. Dit kan de therapeutische relatie bemoeilijken of intensiveren. Tegelijkertijd kan de therapeutische relatie ook een belangrijke correctieve ervaring betekenen op dit vlak. Een beter begrip van de psychodynamiek van de vlucht en de hieruit voortvloeiende ballingschap zal bijdragen aan een kwalitatieve, transculturele psychotherapie.


Inleiding

Migratie is van alle tijden. De mens is thuis, ontwortelt, vertrekt, komt aan en wortelt opnieuw sinds mensenheugenis. Vandaag zijn migratiestromen echter sterker, breder en bovenal veel gevarieerder dan ooit tevoren. In de vorige eeuw ontving België migranten uit een beperkt aantal landen. Nu stromen mensen toe vanuit alle hoeken van de wereld. Vooral in stedelijke gebieden is dit zichtbaar en spreekt men van zogenoemde majority-minority cities: steden waarvan de meerderheid bestaat uit minderheden (Maly, Blommaert & Ben Yakoub, 2014; Geldof, 2019). Een recente studie wees uit dat één op de drie Belgische inwoners vandaag een migratieachtergrond kent. Voor kinderen die opgroeien in Antwerpen, Brussel en Gent gaat het wellicht over twee op de drie (bron: https://statbel.fgov.be). Ook in Nederland nemen deze percentages toe en bij een recente telling bleek dat bijna 25% van de bevolking een migratieachtergrond heeft (bron: cbs.nl). Dit maakt dat men de 21ste eeuw ook wel de eeuw van de superdiversiteit noemt.

Eén specifieke migratiestroom te midden van alle andere betreft de instroom van vluchtelingen. Uit onderzoek en de praktijk weten we dat dit een kwetsbare groep is (Brandt, e.a., 2019; Sundquist, 2019). Deze kwetsbaarheid kent zijn oorzaken in pre-, transit- en postmigratiefactoren (Cleveland, Rousseau & Guzder, 2014). Bij deze laatste fase denken we onder andere aan belastende asielprocedures (Laban, 2011), de kwetsbare sociale aanvangspositie in het ontvangstland (Métraux, 2018) en de helaas regelmatig voorkomende ervaringen van racisme en uitsluiting (Rousseau, e.a., 2011; Moro, 2020).

Transculturele zorg voor vluchtelingen in Leuven

De laatste jaren kwamen verschillende zorginstanties in Leuven (een universiteitsstad met 100.000 inwoners nabij Brussel) tot de vaststelling dat, ondanks een groeiende instroom van vluchtelingen, deze doelgroep slechts mondjesmaat de weg vond naar de reguliere hulpverlening. Bovendien bleken veel van deze hulpverleningstrajecten anders of moeizamer te verlopen. Hulpverleners gaven regelmatig een zekere ‘handelingsverlegenheid’ aan. In deze context worden zij namelijk niet alleen geconfronteerd met complexe multifactoriële problemen, ze stellen bovendien vast dat hun gebruikelijke diagnostisch en therapeutisch arsenaal niet altijd toereikend is. Het feit dat psychotherapie ‘als methode’ een culturele (westerse) interpretatie is van geestelijke gezondheidszorg kan hierbij aangereikt worden als mogelijk verklarende factor (Knipscheer, 2020). In sommige delen van de wereld gaat men namelijk op geheel andere manieren om met mentale problemen (Tankink, 2004). Psychische conflicten krijgen andere uitingsvormen en de antwoorden die gezocht worden, kunnen heel sterk verschillen van de behandelingen die vertrekken vanuit ‘onze’ ziektemodellen (Van Els & Knipscheer, 2017; Pottie, e.a., 2016; Cleveland, Rousseau & Guzder, 2014).

Een Afghaanse familie reageerde verwonderd op de uitnodiging van de psychotherapeut om hun gevoelens rond het plotse en (vanuit zijn perspectief) traumatische overlijden van de vader meer te uiten. Hij hoopte dat het hen kon helpen deze pijn meer en openlijk met elkaar te delen. De oudste zoon legde uit dat, in zijn beleving van zijn cultuur, het niet gepast zou zijn om samen te huilen. Het zou voor hem zelfs niet respectvol aanvoelen ten aanzien van zijn vader. Door vooruit te gaan in het leven, door een ‘goede’ zoon te zijn, kon hij zijn vader eer betonen en het verlies een plaats geven.


Naast de ons vertrouwde psychotherapeutische vaardigheden vraagt het werken met vluchtelingen aldus ook een zekere vertrouwdheid met cultuursensitieve vaardigheden en transculturele inzichten. Er is nood aan een openheid bij de psychotherapeut om samen met zijn cliënt op zoek te gaan naar een geschikte manier van denken en handelen (Meurs & Gailly, 1998). De tijd die hiervoor nodig is, staat bij momenten echter in schril contrast met de druk die ligt op het snel, gestructureerd en efficiënt behandelen in onze sector.

Hafkenscheid (2004) geeft aan dat er behalve culturele factoren ook meer morele en overdrachtelijke aspecten een rol spelen waardoor psychotherapeuten een zekere weerstand voelen om te werken met deze doelgroep. Zo kan de confrontatie met ‘ongelijke existentiële posities’ bijvoorbeeld zeer ontregelend zijn voor de psychotherapeut en een sterk gevoel van onbehagen creëren. In de ontmoeting met vluchtelingen worden we inderdaad geconfronteerd met situaties en verhalen die schrijnend zijn en een appel doen op ons gevoel van rechtvaardigheid. Onze bevoorrechte positie voelt dan ongemakkelijk, de wreedheid van het lot is niet altijd eenvoudig onder ogen te zien. Te meer daar de gevoelens die hieraan verbonden zijn soms erg sterk verwoord worden binnen het psychotherapeutische proces, aangezien er daarbuiten weinig plaats of ruimte voor gevonden wordt. De psychotherapeut kan ook sterke gevoelens van machteloosheid, onkunde en hulpeloosheid ervaren. Emoties die ‘vertrekken’ vanuit het onverwerkte trauma van de vluchteling, maar in sommige situaties zowel cliënt als psychotherapeut gevangenhouden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan bepaalde situaties waarin de vluchteling door middel van ‘diskwalificerende’ opmerkingen of gedragingen het kader van de psychotherapeut serieus op de proef stelt (Hafkenscheid, 2005).

Ten slotte geldt dat wie consultaties houdt met vluchtelingen veelal botst op taalkundige uitdagingen (Bot, 1998; Bot, 2010). Logischerwijze dient men dikwijls (sociale) tolken en/of intercultureel bemiddelaars (zie verder) in te schakelen in de zorg. Een gegeven waar niet alle psychotherapeuten even thuis in zijn en dat eveneens een drempel kan opwerpen om te werken met vluchtelingen (Bot & Verrept, 2013).

Omwille van bovenstaande vaststellingen verleende de stad Leuven subsidies aan het Centrum Geestelijke Gezondheidszorg Vlaams Brabant Oost (cgg vbo) om een Vluchtelingenteam op te richten. Het Vluchtelingenteam heeft vanaf de start een dubbele doelstelling op zich genomen: enerzijds het verstrekken van transculturele psychotherapie en psychiatrische begeleiding, en anderzijds het ontwikkelen van deskundigheidsbevordering in een groeiend kwalitatief – en zoveel als mogelijk transcultureel – netwerk. De stad voorziet eveneens een team van vier intercultureel bemiddelaars (uit Somalië, Afghanistan, Syrië en Nepal) om te participeren in het netwerk. Een intercultureel bemiddelaar is een functie die een paar decennia geleden werd geïntroduceerd in het Vlaamse hulpverleningsveld, eerst in Brussel, daarna in de andere grootsteden Gent en Antwerpen (Verrept, 2000). We zijn ons bewust van de complexiteit van het werken met intercultureel bemiddelaars en de mogelijke nadelen die het met zich meebrengt (Bot & Verrept, 2010). Vanuit ons dagelijks werk ondervinden we echter vooral voordelen en zijn we van mening dat de aanwezigheid van intercultureel bemiddelaars een belangrijke verrijking is in het psychotherapeutisch werk.

Een intercultureel bemiddelaar onderscheidt zich van een (sociale) tolk, aangezien hij/zij niet enkel de taal, maar ook culturele aspecten vertaalt. De intercultureel bemiddelaar vertaalt de wereld van de cliënt naar de hulpverlener. Echter ook de wereld van de hulpverlener naar de cliënt. Het is een werk dat niet langer geschiedt in de dualiteit van hulpverlener-cliënt, maar in de triade hulpverlener-intercultureel bemiddelaar-cliënt (Noorduin, Ben Driss & Van Hoof, 2019). Dit vertalen onderscheidt zich van het ‘letterlijke vertalen’ en benoemen we soms ook als ‘hertalen’ (Chikhi, e.a. 2016; Foyer vzw, 2013). Het overbrengen van de boodschap in een andere taal – alsook de lading die de boodschap draagt – vraagt immers dikwijls meer en andere woorden dan een letterlijke vertaling toelaat. Belangrijk om te vermelden hierbij is dat de inschakeling van de intercultureel bemiddelaars in het Vluchtelingenteam cgg vbo niet uitsluitend plaatsvindt in de spreekkamer. Ook op het niveau van teamvergaderingen, netwerkbijeenkomsten, intervisies, supervisies, vormingen en dergelijke worden de intercultureel bemiddelaars betrokken. Op deze manier is het aspect van de transculturele ontmoeting telkens aanwezig en komen we tot een werkelijke cultuursensitieve organisatie van de zorg.

Vanuit onze ervaringen met de doelgroep van vluchtelingen willen we hier stilstaan bij een aantal kenmerkende eigenschappen van dit werk, in de hoop enkele drempels weg te nemen of deze alleszins te verlagen. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat ‘de vlucht’ naar ons aanvoelen geen ‘gewone’ vorm van migratie is. Het betreft een zeer specifieke vorm van migratie die bepaalde psychologische gevolgen heeft. Dit geldt eveneens voor de periode na de vlucht, die we zouden kunnen omschrijven als een psychologische vorm van ballingschap (Benslama, 2004; Rousseau & Nadeau, 2003). Deze elementen kunnen de therapeutische relatie bemoeilijken of intenser maken. De therapeutische relatie kan echter ook een belangrijke correctieve ervaring betekenen op dit vlak. Een beter verstaan van de psychodynamiek van de vlucht en de hieruit voortvloeiende ballingschap zal kunnen bijdragen aan een kwalitatieve, transculturele hulpverlening voor deze doelgroep. Transculturele hulpverlening impliceert immers niet enkel gevoelig zijn voor de cultuur van oorsprong van onze cliënten, maar ook voor de effecten van deze specifieke vorm van migratie. Immers, ook ‘de cultuur van de vlucht’ speelt hier een rol. Pas wanneer we hier oog en oor voor hebben, kunnen we komen tot een verfijndere vorm van diagnostiek én behandeling.

Tijdens de teamvergadering bespreken we de situatie van een jonge Syrische vrouw. Ze verkeert vrijwel voortdurend in een sfeer van crisis en overleven. Haar psychische en sociale toestand is bijzonder onrustig, energiek en gespannen. In de gesprekken met haar psychotherapeut springt cliënte voortdurend van het ene onderwerp over naar het andere. Haar aanwezigheid in therapie is onvoorspelbaar. Soms komt ze in volle crisis, dan weer verdwijnt ze voor onbepaalde tijd en blijkt ze onbereikbaar. In de realiteit verhuist ze vaak, onderneemt ze veel verschillende pogingen tot werk en opleiding, echter niets lijkt duurzaam of gegrond. Er is een voortdurend verspringen, veranderen, vluchten en verdergaan. Hechtingsbreuken zijn alom. In de teamvergadering staan we stil bij haar vlucht naar ons land, die vele jaren heeft geduurd en vol van gevaren was. Er groeit het gevoel dat ze ‘nog altijd op de vlucht is’, zich niet veilig voelt en geen werkelijke hechting in het hier en nu lijkt te durven aangaan.

De complexe interactie tussen integratie en individuatie

Het Vluchtelingenteam behandelt vluchtelingen vanaf de leeftijd van achttien jaar. De meesten hebben de asielprocedure doorlopen en de status van ‘erkende vluchteling’ bereikt. De meerderheid van onze cliënten komen uit Syrië, Afghanistan, Eritrea, Somalië, Irak en Iran. Deze mensen staan aan het begin van hun integratiereis. Een nieuw migratieavontuur dat hier en daar met gemengde gevoelens wordt aangevat. De vorige reis is immers nog niet volledig verteerd en velen onder hen kampen met heimwee en een gevoel van verlies of leegte. Tegelijkertijd valt hun verlangen op om te kunnen participeren in de nieuwe samenleving. Sommigen onder hen weten zich in korte tijd goed te integreren door hun inspanningen om zich het Nederlands machtig te maken, door zich te herscholen of door hun zoektocht naar werk. Bij anderen merken we dat zij na vele jaren helaas nog maar nauwelijks vaste voet aan de grond gekregen hebben op het vlak van taal, werk, woning, sociaal netwerk, etc. Het is niet altijd duidelijk welke factoren hierin een rol spelen.

Akhtar (1995) beschrijft migratie als een derde individuatiefase. In de eerste individuatiefase (leeftijd 18-36 maanden) beseft het kind voor het eerst dat het bestaat als een ‘los’ van de moeder en op zichzelf staand individu. In de tweede individuatiefase – de puberteit – wordt deze losmaking verder vormgegeven en krijgt het een finale vorm. De migrant maakt in feite een derde individuatiefase door, stelt Akthar. Hij/zij verlaat de vertrouwde ‘eigen’ context, wordt in een complexe en ontregelende fase op zichzelf teruggeworpen en dient zodoende de eigen identiteit opnieuw vorm te geven. De wijze waarop eerdere individuatiefases zijn doorlopen, speelt dan een rol in de manier waarop men deze keer het proces doorwerkt. Anders geformuleerd kan men wellicht stellen dat deze individuatiefase, de wijze waarop de migratie ‘psychisch verteerd’ wordt, gezien kan worden als een betekenisvolle echo van eerdere individuatiefases. In het geval van niet-begeleide-minderjarige-vluchtelingen valt de derde individuatiefase zelfs voor het volledig afronden van de tweede en staan deze jongeren voor een uiterst moeilijke en dubbele opdracht.

Het psychotherapeutisch proces

In het hulpverleningsproces met vluchtelingen speelt een aantal cruciale aspecten die ons inziens veel aandacht verdienen. Het betreft aspecten die dienen om het psychotherapeutisch proces te installeren en op gang te brengen. Meer specifiek, de mate waarin een hechtingsproces binnen de hulpverleningsrelatie op gang kan komen. Om aan deze basisvoorwaarde te voldoen – de vluchteling die een veilige hechtingsrelatie met zijn therapeut kan ervaren – dienen we de ingrijpende psychodynamiek van de vlucht zelf én die van de hieruit voortvloeiende ballingschap waarin de vluchteling leeft te erkennen. Zoals hierboven weergegeven in de casus van de jonge Syrische vrouw, kan de vlucht gezien worden als een ‘hechtingstrauma’. Dit kan evengoed symptomatologie veroorzaken en bovendien de hechtingsrelatie met de therapeut bemoeilijken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan gevoelens van angst en onveiligheid, spanningsklachten, eenzaamheid, het zich terugtrekken in een isolement en het voortdurend oplopen of bewerkstelligen van hechtingsbreuken. Deze emoties en gedragingen staan tegenover het zich veilig voelen, de drang naar ontplooiing en (zelf-)exploratie. Het scala aan klachten kan begrepen worden als een zoeken naar veiligheid, die volgt op een schokkende ervaring van ontheemding die gepaard gaat met deze ingrijpende vorm van migratie. Ook een zekere vorm van regressie is mogelijk na migratie. De belastende ervaring van de vlucht dient immers nog verwerkt te worden en maakt dat de vluchteling niet altijd klaar is voor een diepgaande zelfreflectie of het aanleren van nieuwe (taal)vaardigheden.

Het werken aan het vluchtverhaal en de ervaring van ballingschap kan echter herstel brengen van deze meer ‘basale’ hechting. Dit is primordiaal voor de ontwikkelingskansen van het psychotherapeutische proces, alsook voor het integratieproces van de vluchteling in onze maatschappij. We zullen hieronder eerst het bijzondere aspect van vluchten en de voor de vluchteling hieruit voortvloeiende ballingschap toelichten. Vervolgens zullen we dieper ingaan op zowel de moeilijkheden als de correctieve hechtingsmogelijkheden die ontstaan in de relatie tussen de cliënt en zijn therapeut.

De vlucht

Ik kreeg een telefoon midden in de nacht, ze zeiden me: ‘Vertrek nu’.


Elke vlucht vertrekt richting het onbekende. Men kent de reisroute misschien in grote lijnen, maar weet nog niet waar men terecht zal komen, of wat men onderweg zal ondervinden. Lang blijft het onzeker of, en zo ja waar, men uiteindelijk mag en kan blijven. Sommige vluchtelingen vinden snel opvang, voor anderen kan het een tergend langzaam proces zijn van vele jaren, met negatieve antwoorden, onzekerheden en teleurstellingen. Jaren waarin de angst heerst van niet-aanvaard te worden en de vrees te moeten terugkeren. Het leven van de vluchteling vormt in vele opzichten een scherpe confrontatie met de diepe onzekerheden, onvoorspelbaarheden en onredelijkheden van het bestaan (Meurs, 2020).

Het kan natuurlijk gebeuren dat het vertrek weloverwogen en goed voorbereid is. Maar in de praktijk zien we zeer vaak dat het vertrek plots en onvoorbereid is. Het gebeurt in grote haast, zonder al te veel woorden of mentalisatie van wat er staat te gebeuren. De vlucht is een ‘vlucht’ in de werkelijke zin van het woord. Het abrupte van het vertrek en het hiermee verbonden onherroepelijke van de scheiding geeft het traumatische aspect weer van een vlucht.

Een traumatisch voorval is iets dat ons ‘overkomt’, waarin de keuzevrijheid wegvalt en het gevoel van controle verdwijnt. Men ondergaat een trauma. Ondanks dat vluchten een act is, een actieve manier van doen en zijn, kan vluchten in die zin gedefinieerd worden als een trauma. Het is immers iets dat de vluchteling overkomt. Het onherroepelijke van de vlucht (men kan niet terugkeren) markeert eens te meer dat er in het leven een duidelijke scheiding ontstaat tussen toen en nu, tussen daar en hier. Een voor en na. Een onmiskenbare breuklijn, zoals dat is bij wezenlijk ingrijpende ervaringen, waarin men bovendien controleverlies ervaart. Een verlies van zeggenschap over het leven. Zelfs wanneer blijkt dat men in een later stadium nog ‘letterlijk’ kan terugkeren naar de grond die men verlaten heeft, blijkt dat het niet meer de grond is die men verlaten had. Het vertrek is in die zin altijd definitief. Men is zelf veranderd, het land is veranderd, de terugkeer is meer mythe dan werkelijkheid.

Op een dag staat een cliënt stil bij het verhaal van de vlucht uit zijn thuisland. Hij vertelt hoe hij na een lange, barre tocht door koude en onherbergzame bergen aankwam bij de zee. Daar nam hij ’s nachts plaats in een kleine, overvolle rubberen boot die hem naar de kusten van Griekenland moest brengen. Hij kon niet zwemmen, de duistere diepte van de zee en de hoge golven boezemden hem een nauwelijks te verdragen angst in. De weg tot de zee was lang, hard en pijnlijk geweest, maar geschiedde vol overgave en energie. De overzeese tocht, de overtocht, was echter de ware gang naar de overzijde. Tot daar was er land geweest, hadden zijn voeten hem gedragen, nu brachten de duistere golven hem naar Europa, het beloofde land. Eenmaal in Europa aangekomen, voelde hij zich compleet ontredderd, moe en ontheemd. De weken in het vluchtelingenkamp vielen hem bijzonder zwaar. Hij was er ‘als een dakloze’, zonder geld, wachtend en hopend, bijna bedelend om een beetje eten. Hij herinnert zich de vernederende zoektocht naar uitgetrapte sigarettenpeuken om iets te kunnen roken. De gewaarwording van de totale verwijdering van alles wat huis en thuis is naar de volledige ontheemding.

De overtocht is voor veel vluchtelingen een bijzonder indrukwekkende ervaring. Deze, in de woorden van veel vluchtelingen, ‘tocht van de dood’ eindigt helaas voor velen inderdaad in de dood. Voor anderen echter in de wedergeboorte. De start van het nieuwe leven in Europa. De tocht – dit trauma – symboliseert het vluchtverhaal op archetypische wijze.

Vluchten als hechtingstrauma

Het gehele vluchttrauma speelt zich naar ons aanvoelen voor een groot deel af in de hechtingssfeer. De hechting met familie, maar ook met alle andere aspecten van het leven wordt plots en (vaak) zonder enige mogelijkheid tot reparatie voorgoed doorbroken. Dit plotse verlaten van het ons vertrouwde, onze ‘psychische enveloppe’, is een schokkende gewaarwording (Anzieu, 1985). Deze ervaring zal later doorwerken wanneer nieuwe hechtingsmogelijkheden (en dus ook opnieuw mogelijke hechtingsbreuken) zich aanbieden. Voorzichtigheid is dan een bijzonder menselijke reactie en kan de vluchteling behoeden om zich opnieuw te binden. Ongeacht of het hier gaat om de hechting aan een mens, een object, een kans, een land of zelfs een leven. Een behoedzaamheid die zich niet zelden laat voelen in de overdracht met de therapeut binnen een behandelsetting. Ook de intercultureel bemiddelaar, die plots de achtergelaten cultuur (fysiek en symbolisch) opnieuw aanwezig stelt, kan ambivalente reacties oproepen bij de cliënt. We zullen hierop terugkomen in het afsluitende deel van deze bijdrage.

Ballingschap

‘… Ik stel me de emotie voor van twee mensen die elkaar na jaren weer terugzien. Ze gingen ooit veel met elkaar om en denken dus verbonden te zijn door dezelfde ervaring, dezelfde herinneringen. Dezelfde herinneringen? Daar begint het misverstand al: ze hebben niet dezelfde herinneringen; beiden hebben een paar kleine situaties uit het verleden onthouden, maar niet dezelfde; hun herinneringen lijken niet op elkaar; vinden elkaar niet; en zelfs in kwantitatief opzicht zijn ze onvergelijkbaar: de een herinnert zich de ander beter dan omgekeerd…’

‘… Wanneer twee mensen in hetzelfde huis wonen, elkaar elke dag zien en bovendien van elkaar houden, zorgen hun dagelijkse gesprekken ervoor dat hun herinneringen overeenstemmen: op grond van een stilzwijgende, onbewuste afspraak geven ze hele zones van hun leven prijs aan de vergetelheid en blijven ze praten over dezelfde paar gebeurtenissen, waarvan ze allebei hetzelfde verhaal weven, dat boven hun hoofd ruist als een briesje in de takken en hen er constant aan herinnert dat ze het leven met elkaar hebben gedeeld…’

Kundera, M. (2002, p. 86-87)

Bij (wettelijke) erkenning en aanvaarding eindigt de reis in het ongekende, ongedefinieerde ergens. Een einde van de reis, dat dikwijls even abrupt komt als het begonnen is, in een zeer specifiek ergens, een welbepaald oord. Welk oord? Dat hangt van vele grillige toevalligheden af en ligt lang niet altijd op voorhand vast. Het einde van de reis, zelfbepaald of door anderen opgelegd, luidt een nieuwe fase in: de ballingschap. De gevluchte is definitief weg en leeft als het ware verbannen. Hij staat aan de overzijde en leeft in de onmogelijkheid om terug te keren. Landsgrenzen vormen onneembare hindernissen. Vluchten wordt ineens een stuk moeilijker. Evenals de hereniging met familieleden. Natuurlijk, er bestaan tegenwoordig allerhande vormen van communicatie die zich niet laten tegenhouden door landsgrenzen. Maar het fysieke gescheiden zijn van het thuisland, van de taal, van cultuur en familie, omhult, ommuurt het gevoelsleven van de vluchteling. Hij is hier en zij zijn daar. Onbereikbaar, in een andere fysieke en mentale wereld. Dit is een belangrijk verlies van de ander (Métraux, 2018).

Het besef van het mogelijk definitieve karakter van deze scheiding luidt meteen ook de innige wens in van de gezinshereniging. Een verlangen dat lang niet altijd vervuld zal worden en dat mythische proporties kan aannemen. Het is het streven naar verbinding, het pogen te ‘hechten, dichtmaken’ van de open wond die de vlucht veroorzaakt heeft. Dit streven naar hereniging met de dierbaren brengt tegelijkertijd de druk (en in sommige situaties zelfs de dwang) met zich mee om er nu werkelijk ‘iets van te maken’. Daar waar men tijdens de asielprocedures zich nog kon afzetten tegen de regels en de vele onbegrijpelijke en bureaucratische procedures, is de vluchteling nu zelf aan zet. Een verantwoordelijkheid die zwaar kan wegen op de schouders van de vluchteling.

‘Elke nacht droom ik over mijn moeder en mijn zus. Ik spreek met hen en toon ze de weg in mijn nieuwe stad. En ’s ochtends als ik wakker word, besef ik met pijn in mijn hart dat het slechts een droom was.’

De ‘gewone migrant’ – als we dat zo mogen omschrijven – heeft doorgaans de mogelijkheid om zijn land van oorsprong te bezoeken. Zo bewegen zich wereldwijd tijdens de vakantiemaanden heel wat families richting een tijdelijke hereniging. Voor vluchtelingen is dit vaak niet mogelijk, reden waarom wij spreken van ‘ballingschap’. Bij erkenning kan men familieleden weliswaar ‘elders’ ontmoeten, echter niet meer in het thuisland. Heel wat vluchtelingenfamilies leven als in een ware diaspora verspreid over verschillende landen en continenten en in de onmogelijkheid tot (tijdelijke) herenigingen op de geboortegrond.

Vanaf het moment dat ballingschap intreedt, is de gevluchte ook ‘een vreemdeling’. Hij verblijft ‘in den vreemde’. Zeker de fases van asielprocedures kunnen worden beleefd alsof men met argusogen bekeken wordt, gewikt en gewogen in zijn of haar bestaans- en verblijfsredenen. Het is een diepe gewaarwording van anders-zijn, een existentiële beleving van eenzaamheid en alleen-zijn. Men verliest een belangrijke vorm van collectiviteit, van behoren tot, een plaats in een gemeenschap.

Een van de meest universele aspecten van de mens is zijn behoefte aan een groep en de bijhorende vormen van zingeving en solidariteit. Dit verliezen kan een diepe psychische ontregeling en verwarring veroorzaken (DiNicola, 1985). Het is een ‘wonen in klanken, in samenhangen die geen binding meer hebben met wat het lichaam zich ’s nachts herinnert, met de zuurzoete slaap van de kindertijd’ (Kristeva, 1988, p. 25). De mogelijkheid om deel uit te maken van de wereld, om er mede ‘vorm’ aan te geven, is een niet te onderschatten goed. Het erbuiten staan, vervreemdt en verwondt de mens (Arendt, 1958). In de huidige samenleving kennen vluchtelingen veel tegenstand. Velen zullen ervaringen opdoen waarin men beseft dat men niet aanvaard wordt, situaties waarin men geen gastvrijheid voelt. Deze kwetsuren kunnen diepe kerven achterlaten (Moro, 2020).

‘Op straat voel ik me vreemd. Er is niemand die me dag zegt. Ik ken de taal niet en loop verloren rond.’

Hoe langer men in den vreemde verblijft, hoe groter bovendien de vervreemding met het ‘eigene’. Het kan gebeuren dat men de tongval van het dialect verliest, dat de moedertaal aan slijtage onderhevig is. Dat men ervaart hoe de eigen cultuur afbrokkelt en wegglijdt met het verstrijken van de tijd. In andere gevallen koestert men de achtergelaten en meegenomen cultuur als een kostbaar geschenk. Zonder de levendigheid van de cultuur en de taal zoals deze leeft en evolueert in het thuisland, verwordt de culturele bagage tot een fossiel. Hoe de ‘eigen’ tradities zich ginds vernieuwen, hoe de taal verandert, nieuwe woorden vindt en uitvindt, men maakt het niet meer mee, men is daar niet langer mee verbonden.

…‘Misschien is de tijd voor jou blijven stilstaan na je emigratie. Maar zij denken niet meer zoals jij’…

Kundera, M. (2002, p. 106)

Het gebeurt dat men de achtergelaten cultuur ‘strikter, letterlijker’ gaat weergeven. Meer naar de letter dan naar de geest van de wet. Een vorm waarbij men de luchtigheid en compromisbereidheid van een levende cultuur is kwijtgeraakt. Zoals in een bevroren en niet volledig doorwerkt rouwproces (Métraux, 1997). Evengoed kan het gebeuren dat men vanuit het verbrokkelen van de cultuur de binding met de eigen achtergrond volledig verliest zonder hier echt ‘voet aan wal’ te kunnen zetten. Men belandt tussen schip en wal, tussen hier en daar en voelt zich na verloop van tijd nergens meer echt verbonden. Een verontrustende ‘dubbele marginalisatie’ (Métraux, 2018).

Derrida stelde dat ‘displaced persons’, ballingen, uitgewezenen, ontwortelden en nomaden met elkaar gemeen hebben dat zij naar twee zaken hunkeren. Enerzijds leeft het verlangen ooit terug te kunnen keren – indien nodig als pelgrims – naar de plaats waar hun naasten rusten in het graf. En anderzijds is er het hunkeren naar het spreken en horen van de taal. De moedertaal die in veel gevallen beschouwd wordt als het laatste restje vaderland, hun laatste verblijfplaats (Derrida & Durfourmantelle, 1997). Beide aspecten staan onder grote druk in ballingschap.

Verwachtingen en verplichtingen

Een migratie schept verwachtingen. Er spreekt een hoop en een verlangen uit om een beter leven te vinden. Doorgaans niet enkel voor zichzelf. Migratie is bijna altijd een uiterst solidaire daad. Het is de daad van het individu dat zich inzet, opoffert, voor het collectief. Bij een vluchtverhaal ligt dit mogelijk anders. Het vertrek is plots en vervuld van tegenstrijdige en ambivalente emoties. Tegelijkertijd is de gevluchte degene die nieuwe horizonten verkent. En vandaaruit bericht naar de achterblijvers over een andere wereld. Berichten van hoop, van toekomst en verbetering. Berichten die mentaal (en waar mogelijk ook financieel of materieel) de achterblijvers ondersteunen.

De gevluchte kan schuldgevoelens ervaren tegenover de groep die daar is gebleven. De kansen die men hier krijgt, moet men wel ter harte nemen. Dit kan resulteren in allerhande ‘morele verplichtingen’. Zoals de eis uit te blinken in de nieuwe maatschappij, alsook om een bijdrage te leveren aan de overleving van de eigen cultuur in de nieuwe omgeving (Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986).

Deze verwachtingen creëren druk en zijn bij momenten in tegenspraak met elkaar of nauwelijks realiseerbaar. Soms ‘moet’ men gewoonweg liegen of dingen verzwijgen, omdat de waarheid minder fraai of zelfs onuitspreekbaar is. Het leven hier kan moeilijk te vertalen zijn naar de familie ginds. Men zou de familie kwetsen, teleurstellen, ongerust maken. Zwijgen, verzwijgen gebeurt dan uit liefde, zorg en toewijding. Het is een in stand houden van de hoop, een levend houden van de droom dat het migratieproject zijn vruchten zal afwerpen voor de familie.

Deze stilte geeft duidelijk een vorm van verbondenheid weer. Men kan er een existentiële verwantschap en loyaliteit in lezen, evenals een poging om, ondanks afstanden, te blijven ‘geven’. Een geven dat we in de therapeutische context zullen trachten de erkenning te geven die het verdient. Tegelijkertijd kan het zijn dat op deze manier van binnen het gevoel van verbinding afbrokkelt. Men kan niet open spreken, niet eerlijk zijn. Het versterkt een gevoel van eenzaamheid en het ervaren van een eenzaam dragen van verantwoordelijkheden.

Het gezinsleven herorganiseert zich

Een langdurige separatie leidt tot een ingrijpende herorganisatie van het gezinsleven. Afwezige familieleden zullen worden gemist. Soms vindt men ‘surrogaatfamilieleden’ als extended family members. Hetgeen een belangrijke bron van troost kan zijn. Hoe dan ook, gezinnen zoeken als vanzelf nieuwe evenwichten. De kracht en vindingrijkheid die we hierbij vaststellen is ontroerend en fascinerend. Het herschikken van familierollen, -patronen en -verbanden kan in sommige situaties parentificatie uitlokken. Zo zien we soms een oudste zoon die in afwezigheid van de vader het nieuwe gezinshoofd wordt, of dochters die veel moederlijke taken op zich nemen. Voorts merken heel wat kinderen dat ze die nieuwe taal sneller leren dan hun ouders. Het gebeurt dat deze kinderen de taak krijgen als ‘tolk’ op te treden. Hierbij kunnen ze de verwarrende ervaring hebben van tegelijkertijd trots en schaamte te beleven (Schouten, e.a., 2012; Zendedel, e.a., 2016).

Een Somalische jonge man was jaren geleden als niet-begeleid-minderjarige-vluchteling naar ons land gekomen. Nu, vele jaren later, kwam er de verhoopte gezinshereniging. Hij was trots op de positie die hij had verworven. Met veel inzet wenste hij zijn gezin te gidsen in dit vreemde land. Tegelijkertijd voelde hij ook schaamte tegenover de anderen over zijn ‘niet aangepaste familieleden’. Het pleeggezin dat hem jaren had opgevangen, was ook zijn thuis geworden en een deel van hun gebruiken, taal en waarden waren de zijne geworden. Een verwarrend gevoel van vervreemding trad op in hem ten opzichte van zijn eigen familieleden.

Een gezinshereniging is in de praktijk, en zeker na een lange separatie, uitermate complex. Er wordt naartoe geleefd als het ultieme doel. Het is een intens verlangen, een ultieme hoop en dikwijls sterk geïdealiseerd. In de praktijk is het evengoed een bron van conflicten, frustraties en misverstanden (Cleveland, Rousseau & Guzder, 2014). Gezinshereniging luidt de bijzonder ingewikkelde zoektocht in naar hoe men de breuken in het hechtingsverhaal kan helen. Hoe men de ‘gevonden’ evenwichten weer moet loslaten en zich openstellen voor nieuwe. Bovendien zullen de integratieprocessen tussen familieleden zeer uiteenlopend zijn. Waar sommigen de wortels vertolken, zullen anderen de vleugels belichamen (Noorduin, Ben Driss & Van Hoof, 2020). Een therapeutische visie die oog heeft voor de bredere context die de vluchteling omringt is dan ook noodzakelijk (Kirmayer e.a., 2011).

Een jonge Irakese man verblijft sinds enkele jaren in België. Hij woont in een studio en komt bij ons op gesprek. Op een dag arriveert zijn vader ook in België. De wetten van ons land schrijven voor dat zijn vader nu de asielprocedure moet doorlopen. Een proces dat de zoon reeds doorlopen heeft. De zoon heeft een woonplek, de vader nog niet, de zoon kent de weg in ons land en vader nog niet. De jongeman heeft het gevoel dat hij vader ‘op zijn rug moet dragen’. Het verwart hem, hij lijkt op momenten de vaderrol te hebben. Tegelijkertijd vertelt hij hoe vader zich streng opstelt tegenover hem en hoe deze vaderlijke autoriteit na de lange onderbreking bevreemdend aanvoelt en tot conflicten leidt.

Waar eindigt de reis, waar komt men thuis?

‘De plaats van de vreemdeling is een rijdende trein, een vliegtuig in volle vlucht, hij bevindt zich altijd precies tussen twee plaatsen in, waardoor hij nooit eens even ergens kan stilhouden’

Kristeva, J. (1988, p. 18)

Men kan zich afvragen waar de reis eindigt. Misschien had men een bepaald land voor ogen? Of was het eerder een idee, een beeld van een leven? Een bereikte status, een werk, een specifieke vorm van vrijheid in denken, gedragen, voelen, zijn? En wat als de werkelijkheid deze droom niet raakt, of zelfs niet benadert? Wat als men leeft in minder dan de droom, of zelfs veel minder dan de droom? Wat als het migratieproject niet zo rooskleurig uitpakt als men had gehoopt? Hoe kan een mens deze verlangens loslaten, hoe kan men zoeken naar een vertaling van deze diepe wensen in nieuwe beelden, zich daar weer voor openstellen en eraan gehecht geraken? Wat als men de genuanceerde, complexe en soms zo pijnlijke waarheid van de realiteit niet durft te vertellen aan de familie? Wat als de krenking van niet-aanvaard worden, van niet kunnen of mogen participeren in het nieuwe land zo groot is dat het ondraaglijk wordt?

De vluchteling kan altijd opteren voor de ‘vlucht vooruit’. Er is altijd de optie van het verder gaan, het doorreizen. Het tussen plaatsen in leven, net zoals passagiers die in een transitzone vertoeven, wachtend op de volgende vlucht die hen naar de beloofde of de verwachte bestemming brengt, het nog meer verblijven in overgangsgebieden, in liminale zones (DiNicola, 1997), zonder echt ergens aan te komen. Het niet-aanvaard worden kan leiden tot het teruggrijpen op oude oplossingen, door de migratie voort te zetten, de reis te continueren. Naar een andere stad in België, een ander land in Europa, altijd verder, altijd vooruit. De vlucht vooruit als ‘eeuwige’ oplossing. Als eeuwige terugkeer en vlucht vooruit. Een oneindige migratie.

Hoe kan deze reis ooit eindigen, waar komt men thuis? Er schuilt een mogelijk ‘verslavend’ effect in deze vorm van migratie. Een gemoedstoestand die versterkt wordt door het verblijven in kampen tijdens de vlucht. Deze tussenstops, tijdelijke verblijfplaatsen, zijn oorden die niet-plaatsen zijn, plaatsen zonder thuis of aarding (Augé, 1992). Plaatsen die het identiteitsgevoel en de mate van hechting eerder verbrokkelen dan versterken. De vluchteling kan vervellen tot een eeuwige nomade. Always on the run. In de zoektocht naar beter, in het najagen van de hoop, gevoed door de brandende ambitie ooit ergens te slagen.

Een mogelijk nog verdere vorm van onthechting betreft het nihilisme, of wat we misschien een ‘innerlijk nomadisme’ kunnen noemen. ‘Onverschilligheid is het pantser van de vreemdeling’, stelt Kristeva (1988, p. 17). We bedoelen hiermee een toestand van leven zonder deel te nemen. Een afhaken, een niet-integreren, een nog nauwelijks voelen of bestaan. Een staking in het leven, een weigering van verantwoordelijkheden. Een manier om verder te reizen, dieper en fundamenteler te onthechten. Niet meer daar, niet meer hier, maar altijd onderweg. Met de groep van dolende zielen, de groep van ontheemde vluchtelingen en illegalen als laatste familie. Als laatste ‘clan’ waartoe men kan behoren.

Psychotherapie: herbeleving en correctie

‘De ontmoeting is een compensatie voor het zwerven’

Kristeva (1988, p. 21)

Vanuit wat we hierboven beschreven hebben, moge duidelijk zijn dat we het belang van een kwalitatieve en respectvolle therapeutische relatie benadrukken, een relatie die een (begin van een) hechting mogelijk kan maken. Wat zijn echter de moeilijkheden die hier kunnen opspelen? Welke aspecten van vlucht en ballingschap tonen zich in deze relatie? En hoe kunnen we daar als psychotherapeut mee omgaan?

Om te beginnen willen we stellen dat het woord ‘welkom’ hier niet triviaal is. Het zich welkom voelen, verwelkomd worden, te gast mogen zijn en zich – zelfs als gast – thuis en aanvaard mogen voelen, is van groot belang. Dit uit zich in de eerste plaats ook in het zo veel als mogelijk werken met en vanuit de eigen taal van de cliënt, de taal die hun eigen is. Kunnen spreken, binnen de psychotherapeutische context, in de eigen taal – de moedertaal – kent belangrijke therapeutische voordelen. Spreken vanuit de eigen taal is een spreken dat dichter ligt bij het eigen hart. Het opent makkelijker de weg naar het onbewuste, de verlangens, de noden alsook de cultureel eigen metaforen en oplossingen (Foyer vzw, 2013; Chikhi, e.a., 2016). Het kunnen spreken van de eigen taal is, na de moeilijke migratie, een eerste herstel van de band met het vaderland en een belangrijke uitnodiging om zich thuis te kunnen voelen in de therapeutische context. Het is een wortelen in vreemde aarde. Zoals eerder aangegeven werken we waar mogelijk dan ook in het triadische perspectief van psychotherapeut, client én intercultureel bemiddelaar (Noorduin, Ben Driss & Van Hoof, 2019). De woorden van Derrida indachtig gaan we ervan uit dat de vluchteling hunkert naar terugkeer en taal. In de triade worden de hier benoemde elementen opnieuw aanwezig gesteld, belichaamd in de persoon van de intercultureel bemiddelaar. Dit letterlijke, woordelijke en symbolische aanwezig stellen van cultuur en taal kan overrompelend zijn. En het geeft ook iets weer van de ingewikkelde taak en rol die de intercultureel bemiddelaar hier heeft; de overdrachtsgevoelens ten aanzien van deze persoon kunnen dan ook tamelijk intens worden. Echter met de juiste zorg en de nodige tact zal het werken in deze triade eerder correctief zijn en een ervaren vorm van gastvrijheid betekenen. Immers, zo sprak Levinas, taal is gastvrijheid (Levinas, 1961).

Ver boven alle inzichten, technieken en therapeutische strekkingen vormt de band tussen de vluchteling en zijn psychotherapeut – deze hechtingsrelatie – het begin, de basis, de bron en de eindvorm van de therapie. Deze draagt, verbindt, verzorgt en verwoordt het geheel. Belangrijke gevoelens van eenzaamheid, verlating, afscheid en de behoefte aan verbondenheid zullen zich hier thuis voelen en uitnodigen tot mentalisatie, reflectie en verwerking. In de overdracht zal de vrees voor afhankelijkheid vechten met het verlangen naar aanvaarding. Het dolen en het zwerven zal dansen met het thuiskomen en het hechten. En de vraag is dan of de psychotherapeut een belangrijke reisgezel, een betrouwbare danspartner, een warme gastheer wordt of een niet-begrijpende tegenstrever. De ontmoeting met de psychotherapeut kan een belangrijke hechting betekenen, een gronding, een aarding. De nomade kan thuiskomen in de therapeutische setting, in de ontmoeting met de psychotherapeut, op voorwaarde dat die geen toevallige, oppervlakkige ontmoeting aanbiedt. De vluchteling die zich herkend en aanvaard voelt door de psychotherapeut en in de therapeutische setting, ontwikkelt hier een belangrijke correctieve hechtingsrelatie. En vanuit deze relatie strekt zich een rijk te exploreren wereld uit voor de psychotherapeut en zijn cliënt.

Een Eritrese cliënt vertelde ons dat hij zich elke keer bij het afronden van een sessie overmand voelde door gevoelens van verlies, boosheid en verdriet. Het afscheid herinnerde hem eraan dat hij de therapeutische ruimte diende te verlaten, los te laten en weer zijn eenzame wereld in moest trekken. Het exploreren van deze gevoelens deed hem stilstaan bij het rouwproces van zijn migratie en de hieruit voortvloeiende ballingschap. Pas na geruime tijd stelde hij vast dat hij tussen de gesprekken mentaal ook de therapeutische setting kon opzoeken. Parallel zocht hij naar manieren om zich mentaal en symbolisch meer in verbinding te voelen met zijn familie en cultuur.

Voor sommige vluchtelingen is de psychotherapeut een van de eerste vaste hechtingsfiguren in het land van aankomst. Volgend op deze bijzondere vorm van migratie kan men begrijpen dat er dikwijls een appel is op ‘aanwezigheid’ van de psychotherapeut. Deze vraag kunnen we zien als een oprechte vraag naar betrokkenheid, een zoeken naar de geruststelling dat de psychotherapeut niet zomaar een ‘passant’ is bij de tocht door het leven. Soms stellen we vast dat naarmate het hechtingsproces met de therapeut groeit, het verlangen evenredig toeneemt om de psychotherapeut te kunnen zien als een persoon in de realiteit. Vanuit de ervaren leegte die de situatie van ballingschap kenmerkt, kan het gebeuren dat de behoefte aan een persoon in de realiteit erg groot is. Zeker wanneer deze persoon een vertrouwenswaardig en betrokken persoon blijkt te zijn. De psychotherapeut kan dan de verleiding voelen om zijn therapeutisch kader te verlaten en een persoon te worden in het ‘echte leven’ van de cliënt.

Tijdens de lockdownperiode in de eerste golf van de corona-epidemie werden de consultaties tijdelijk opgeschort in ons centrum. Waar mogelijk en nodig werd aangeboden om een wandeling in het park te maken tijdens het gebruikelijke consultatiemoment. Na verloop van tijd werden consultaties, mits met de nodige voorzorgsmaatregelen, weer mogelijk in het centrum. De psychotherapeut voelde zich opgelucht dat hij weer kon plaats nemen in de vertrouwelijkheid van het therapeutisch kader. Niet alleen vanuit een eigen verlangen naar comfort, maar ook vanuit de overtuiging dat hij hier meer kon bieden. De wandelingen in het park waren niet zo slecht geweest, maar ‘echt luisteren’ lukte toch niet zo goed. Een gevoel dat echter sterk contrasteerde met de reactie van een jonge man uit Syrië. Deze gaf een gevoel van spijt aan en miste de ontmoetingen met de psychotherapeut in ‘de echte wereld’. Het waren voor hem de eerste wandelingen geweest die hij samen met een ander had ondernomen sinds zijn verblijf in deze stad. De inhoud van de gesprekken was voor hem van minder belang geweest. Het vooruitzicht van deze vorm van intimiteit weer te moeten loslaten, ervoer hij als een reëel verlies.

Als de vertrouwensrelatie zich ontspint, biedt de therapeutische setting een uiterst belangrijke narratieve functie. Het levensverhaal dat door de vlucht gefragmenteerd en verbrokkeld is geraakt, wordt hier weer verbonden. De verschillende levensfases kunnen, in samenspraak met de cliënt, aaneengehecht en gevlochten worden tot een coherent en hoopvol levensverhaal. Het herwinnen van het auteurschap over het eigen levensverhaal herstelt het gevoel van zeggenschap, dat gaandeweg de vele verlieservaringen mogelijk beschadigd of zelfs verloren is geraakt. Gedurende de psychotherapie kan de derde individuatiefase (Akhtar, 1995) zijn beslag krijgen in de groei naar een hernieuwde identiteit, waarin men een integratie vindt van daar en hier, verleden en toekomst, moedertaal en aankomsttaal.

De vraag hoe een reis kan eindigen, hoe men thuis kan komen, groeit of vervelt in het psychotherapeutisch proces dan tot de vraag: ‘Hoe kan men de reis in dit leven doorzetten?’. Het gaat immers om een verrijken van de vlucht, een herzien of herlezen van de tocht door dit leven. Een levensreis waarin de vlucht een belangrijke episode was en altijd zal blijven. Een episode die een betekenis kan krijgen in de eigen en bredere familiale context.

Het gevlucht zijn impliceert dikwijls een reëel verlies. Men heeft letterlijk en figuurlijk een prijs betaald en voelt zich verarmd. Hoogopgeleide vluchtelingen werken in België helaas al te vaak ‘onder hun diploma of niveau’. Zelfredzame mensen worden ineens afhankelijk van een uitkering of sociale huisvesting. Het exploreren van de rijkdom van het levensverhaal kan een belangrijke herstellende ervaring betekenen.

De vraag: ‘Wat is thuis?’ is intrigerend. Het is een vraag die ogenschijnlijk eenvoudig is. Maar tegelijkertijd draagt ze een therapeutische rijkdom in zich. Want het stellen van de vraag zal doen stilstaan bij wat het ervaren van een thuis juist betreft. Naast de tastbare werkelijkheid van het adres dat men bewoonde en nu bewoont, behelst het begrip veel meer. Thuis is immers ook een mentale plaats, gevoed met tal van culturele en familiale aspecten. Het zijn herinneringen en wensen, verlangens en voornemens. Een rijke wereld die men kan herintegreren in het actuele leven, zo ver weg van het oorspronkelijke tastbare thuis. Het vinden van een thuis kan plaatsvinden in het herleven van de eigen culturele bagage. Het beluisteren van muziek, het lezen van poëzie, het respecteren van rituelen en religieuze voorschriften, het koken van traditionele gerechten alsook het spreken van de eigen taal.

Maar thuiskomen is ook het hebben van hechting in het hier en het nu. Hechting met nieuwe groepen, nieuwe clans, zoals: deelname aan de tradities van het gastland, het dagelijkse contact met collega’s, buren, klasgenoten in de Nederlandse les, of evengoed het gevoel van verbondenheid met de bredere maatschappelijke groep van vluchtelingen in onze maatschappij. Behandelingen zijn vaak gericht op symptomen. Het verlies van sociale integratie, het verloren gaan van het persoonlijke, familiale en maatschappelijke leven is echter even belangrijk. Herstel van de alledaagse normaliteit is na de verwarring en ontregeling van de vlucht van levensbelang. De ‘cultuur van de vlucht’ wordt hier vervangen door de ‘cultuur van hechting en integratie’. Ballingschap gaat dan over in participatie en behoren tot de maatschappij.

Thuiskomen is een voortdurend zoeken tussen enerzijds dromen, hopen, wensen en verlangen als motor tot integratie en ambitie. En anderzijds is thuiskomen een rouwen, een achterlaten en het besef van verlies. Op deze manier is het vinden van een thuis evenzeer het zoeken van een vertaling van de initiële doelen en verlangens naar de actuele werkelijkheid. Zo spraken we met een jonge man uit Palestina die zijn thuisland verliet in de hoop dokter te worden in Duitsland en jaren later trachtte zijn ambities om te scholen tot zorgkundige in België.

‘Ik heb daar nooit over getwijfeld; tot op zekere hoogte blijf je je leven lang een wees, en het zorgen voor kinderen is een manier om voor jezelf te zorgen’

McEwan, I. (1992, p. 8)

Ten slotte ligt voor velen het vinden van ‘thuis’ in het zelf kunnen stichten van een gezin. Men is immers thuis waar men kinderen krijgt en opvoedt. Het ouderschap sterkt de mens in het verlangen nestwarmte te creëren. De verantwoordelijkheid van de ouders moedigt het verlangen aan om deel te nemen in de nieuwe wereld. Op deze manier opent de weg van hechting naar binnen met het eigen gezin, de weg naar buiten in de hechting aan de samenleving.

Literatuur

Akhtar, S. (1995). A third individuation: Immigration, identity, and the psychoanalytic process. Journal of the American Psychoanalytic Association, 43, 1051-1084.

Anzieu, D. (1985). Le Moi-Peau. Editions Dunod: Paris.

Arendt, H. (1958). The human condition, vertaling C. Houwaard. Amsterdam: Boom.

Augé, M. (1992). Non-lieux: Introduction à une anthropologie de la surmodernité. Parijs: Seuil.

Benslama, F. (2004). Qu’est-ce qu’une clinique de l’exil? Evolution Psychiatrique, 69, 23-30.

Boszormenyi-Nagy, I., & Krasner, B. (1986). Between give and take. A clinical guide to contextual therapy, New York: Brunner/Mazel Inc.

Bot, H. (1998). Werken met tolken in psychotherapie. Tijdschrift voor Psychotherapie, 24, 116-125.

Bot, H. (2010). Belemmert een taalbarrière psychotherapie. Tijdschrift voor Psychotherapie, 36, 246 -258.

Bot, H., & Verrept, H. (2010). Taalbijstand en interculturele bemiddeling in de geestelijke gezondheidszorg. In: J.V.T.M. de Jong & S. Colijn (red.) (2010). Handboek culturele psychiatrie en psychotherapie (pp. 321-334). Utrecht: De Tijdstroom.

Bot, H., & Verrept, H. (2013). Role issues in the low countries. Interpreting in mental healthcare in the Netherlands and Belgium. In: C. Schäffner,.K. Kredens & Y. Fowler 2013. Interpreting in a changing landscape. Selected papers from Critical Link 6 (pp. 117-131). Amsterdam & Philadelphia: Benjamins.

Brandt, L., Henssler, J., Müller, M., Wall, S., Gabel, D., & Heinz, A. (2019). Risk of psychosis among refugees: a systematic review and metaanalysis. JAMA Psychiatry, 76, 1133-1140.

Chikhi, K., Zaka, Z., Clerck, C. de, & Ben Driss, R. (2016). Interculturele bemiddeling in de geestelijke gezondheidszorg: achter elke taal schuilt een cultuur. Sint-Jans-Molenbeek: Foyer vzw in samenwerking met CGG Brussel. Geraadpleegd via http://www.foyer.be/IMG/pdf/-61.pdf

Cleveland, J., Rousseau, C., & Guzder, J. (2014). Cultural consultation for refugees. In: L.J. Kirmayer e.a. (eds.), Cultural consultation: Encountering the other in mental health care. New York: Springer Science.

Dante, A. (1977). Het Paradijs, zang XVII (55-123), vert, Christinus Kops o.f.m., opnieuw uitgegeven door Gerard Wijdeveld. Antwerpen: De Nederlandsche Boekhandel/Wereldbibliotheek.

Derrida, J., & Dufourmantelle, A. (1997). Over gastvrijheid. Amsterdam: Boom.

DiNicola, V. (1985). Family therapy and transcultural psychiatry: An emerging synthesis. Part II: Portability and culture change. Transcultural Psychiatric Research Review, 22, 151-180.

DiNicola, V. (1997). A stranger in the family. Culture, families and therapy. New York: W. Norton & Company, Inc..

Els, H. van & Knipscheer, J. (2017). Cognitieve gedragstherapie bij allochtonen: een cultuursensitieve benadering. Tijdschrift voor Gedragstherapie & Cognitieve Therapie, 48, 2-29.

Foyer vzw. (2013). Zeg het met spreuken en zegswijzen: interpretatie als toegevoegde waarde bij interculturele bemiddeling. Sint-Jans-Molenbeek: Auteur. Geraadpleegd via http://www.foyer.be/IMG/pdf/zeghetmetspreukendef.pdf

Geldof, D. (2019). Superdiversiteit. Hoe migratie onze samenleving verandert. Leuven: Acco..

Hafkenscheid, A. (2004). Het onbehagen van de psychotherapeut in de behandelrelatie met getraumatiseerde vluchtelingen. Tijdschrift voor Psychotherapie, 30, 224-231.

Hafkenscheid, A. (2005). Event countertransferance and vicarious traumatization: Theoretically valid and clinically useful concepts? European Journal of Psychotherapy, Counselling and Health, 7, 159-168.

Kirmayer, L.J., Narsiah, L., Munoz, M., Rashid, M., Ryder, A.G., Guzder, J., e.a. (2011). Common mental health problems in immigrants and refugees: general approach in primary care. Canadian Medical Association Journal, 183, 1183-1191.

Knipscheer, J. (2020). Cultuursensitieve psychotherapie. Tijdschrift voor Psychotherapie, 46, 35-49.

Kristeva, J. (1988). De vreemdeling in onszelf, vertaling I. Beckers. Amsterdam: Uitgeverij Contact..

Kundera, M. (2002). Onwetendheid. Amsterdam: Anthos.

Laban, K. (2011). Asielzoekers: ziek door trauma’s van ver weg of juist van heel dichtbij? Psychologie en Gezondheid, 39, 132-137.

Levinas, E. (1961). Totalité et infini, vertaling Theo de Boer en Chris Bremmers. Amsterdam: Boom.

Maly, I., Blommaert, J., & Ben Yakoub, J. (2014). Superdiversiteit en democratie. Antwerpen: EPO.

McEwan, I. (1992). Zwarte honden. Amsterdam: De Harmonie.

Métraux, J.C. (1997). Au temps de la survie, le droit au silence. Revue Médicale de la Suisse Romande, 117, 419-423.

Métraux, J.C. (2018). Migratie als metafoor. Brussel: Politeia.

Meurs, P., & Gailly, A. (1998). Wortelen in andere aarde: migrantengezinnen en hulpverleners ontmoeten cultuurverschil. Leuven: Acco.

Meurs, P. (2020). Etnopsychiatrische perspectieven op migratie en vlucht. Tijdschrift voor Psychoanalyse & haar toepassingen, 26, 181-193.

Moro, M.R. (2020). Guide de psychothérapie transculturelle: Soigner les enfants et les adolescents. Paris: Presses Universitaires de France.

Noorduin, C., Ben Driss, R., & Hoof, B. van (2019). Therapie in vele talen. Tijdschrift Klinische Psychologie, 49, p173-182.

Noorduin, C., Ben Driss, R. & Hoof, B. van (2020). Wortels en vleugels: een transgenerationele visie op migratie. Systeemtherapie, 32, 180-193.

Pottie, K., Greenaway, C., Hassan, G., Hui, C., & Kirmayer, L.C. (2016). Caring for a newly arrived Syrian refugee family. Canadian Medical Association Journal, 188, 207-211.

Rousseau, C., Hassan, G., Moreau, N., & Thombs, B. (2011). Perceived discrimination and its association with psychological distress in newly arrived immigrants before and after 9/11. American Journal of Public Health, 101, 909-915.

Rousseau, C., & Nadeau, L. (2003). Migration, exil et santé mentale. In T. Baubet & M.R. Moro (Eds.), Psychiatrie & migrations (pp. 126-136). Issy-les-Moulineaux Cedex, France: Éditions Masson.

Schouten, B., Ross, J., Zendedel, R., & Meeuwesen, L. (2012). Informal interpreters in medical settings, The Translator, 18, 311-338.

Sundquist, K. (2019). A finding of increased risk of nonaffective psychosis in refugees that is highly relevant to the current worldwide refugee crisis. JAMA Psychiatry, 76, 1118-1119.

Tankink, M. (2004). Not talking about traumatic experiences: harmful or healing? Intervention. Journal of Mental Health and Psychosocial Support in Conflict Affected Areas, 2, 3-17.

Verrept, H. (2000). Interculturele bemiddeling in de zorg. Cultuur en Migratie, 18, 2.

Zendedel, R., Schouten, B., Weert, J. van, & Putte, B. van den (2016). Informal interpreting in general practice: Comparing the perspectives of general practitioners, migrant patients and family interpreters. Patient Education and Counseling, 99, 981-987.

Abstract

Flight, exile and psychotherapy

Refugees are a vulnerable group. Their specific form of migration can be seen as an ‘attachment trauma’. This can complicate, or at least intensify, the psychotherapeutic relationship. At the same time, this psychotherapeutic relationship potentially creates an important corrective experience for the refugee. A better understanding of the psychological aspects of the flight and the following exile will contribute to a qualitative, transcultural approach to psychotherapy.

Chris Noorduin is transcultureel psychotherapeut-systeemtherapeut en supervisor in het Vluchtelingenteam van het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg Vlaams-Brabant Oost, werkzaam als zelfstandig gevestigd psychotherapeut-supervisor in het Centrum voor Psychotherapie,
Psychiatrie en Supervisie te Leuven en verbonden aan de Divisie Diversiteit van de VVKP.
E-mail nchris.noorduin@cgg-vbo.be

Redouane Ben Driss is transcultureel psychotherapeut-psychoanalyst en supervisor in het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg Brussel en in het Vluchtelingenteam van het Centrum Geestelijke Gezondheidszorg Vlaams-Brabant Oost. Hij is werkzaam voor verschillende projecten rond migratie en gastspreker in verschillende hogescholen.

Heveen Mohammad Ali is intercultureel bemiddelaar en werkt voor Stad Leuven, OCMW Leuven en diverse welzijns- en gezondheidszorginstellingen in Leuven.

Haroon Niazi is intercultureel bemiddelaar en werkt voor Stad Leuven, OCMW Leuven en diverse welzijns- en gezondheidszorginstellingen in Leuven.

Leerdoelen

Na het lezen van dit artikel:

  1. weet u dat vluchten gezien kan worden als een trauma in de hechtingssfeer;
  2. weet u dat migratie, en vlucht als bijzondere vorm daarvan, psychologische processen op gang brengt die te vergelijken zijn met die in individuatie periodes;
  3. heeft u zicht op hoe dit doorspeelt in het op gang komen en de aard van de therapeutische relatie;
  4. weet u waarom het bij de behandeling van vluchtelingen belangrijk is dat de cliënt zich kan uitdrukken in zijn eigen taal;
  5. weet u dat bij de behandeling van vluchtelingen rekening moet worden gehouden met de existentiële problematiek en de hechtingsproblematiek die onderdeel is van het migratietrauma, en dat het zich louter richten op symptoomreductie (meestal) niet voldoende is.
Naar boven