Over verliezen en verloren zijn

Kom vanavond met verhalen

hoe de oorlog is verdwenen,

en herhaal ze honderd malen:

alle malen zal ik wenen.

Leo Vroman: VREDE

Akke Veerman-Hoornstra

Samenvatting

De individuatie-separatietheorie van Margaret Mahler wordt gebruikt om de ontwikkeling in de kindertijd en om het overmand worden door onmacht en hulpeloosheid in het látere leven, te begrijpen. Dat reguleren van onmacht en hulpeloosheid is een levenslang proces. Novick en Novick (2010, 2011) noemen het overmand en driftig worden het gesloten systeem van zelfregulatie. Bij overvallen worden door onmacht kan splitsen optreden, het verdelen van de wereld in goeden en slechten omdat de ambivalentie nog niet verdragen wordt. Dat geldt zowel voor vluchtelingen/immigranten als voor ‘thuiszijnders’ en hun kinderen. Het ontwikkelen van emotionele spieren om heftige emoties te kunnen verdragen (Novick & Novick, 2010, 2011), behoeft onderhoud. Immigratie/vluchtelingschap betekent een derde individuatie-separatiefase. Het is een periode waarin veel van ouders en kinderen gevraagd wordt. In het artikel komt naar voren hoe die processen kunnen verlopen en hoe het gevoel van veiligheid op micro- en macroniveau bevorderd kan worden.

On losing and being lost1

Abstract

The Individuation-Separation-Theory of Margaret Mahler has been used to understand the development of children as well as the feelings of powerlessness and helplessness of grown-ups. The regulation of feelings is a lifelong process. When people are taken by powerlessness and helplessness, there is a risk they divide the world in just goodies and baddies (‘splitting’). Novick and Novick (2010, 2011) define this loss of control as a closed system of self-regulation. This splitting occurs because ambivalence in feelings can no longer be endured. The mechanism does apply to both immigrants/refugees and ‘locals’, as well as to their children. Developing ‘emotional muscles’ to deal with strong emotions (Novick & Novick, 2010, 2011) asks for permanent training. Immigration or fleeing implies a third individuation-separation phase. It is a hard time for these parents and their children. In this article, these processes and mechanisms are discussed and measures are suggested for furthering the feelings of safety and security at a micro and a macro level.

Inleiding

“Redelijkheid, respect, tolerantie - wie kan daar tegen zijn? Maar is het echt het beste tegengeluid tegen de verkaveling van onze samenleving? Tegen het oplevende groepsdenken, nationalisme, het culturele superioriteitsdenken?” schrijft Bas Heijne in de nrc van zaterdag 22 december 2018. Hij citeert Frans Kellendonk, die, meer dan dertig jaar daarvoor, niet geloofde in de multiculturele samenleving, omdat het erop aankomt mensen van andere culturen te leren begrijpen. Dat is hondsmoeilijk en maakt angstig. Angstig om jezelf te verliezen, om samen te smelten. Heijne is het niet met Kellendonk eens: “In de praktijk zijn heel veel mensen, ongeacht hun herkomst, wel degelijk ‘samengesmolten’ zonder angst voor zelfverlies. Maar zijn twijfels over het vermogen van veel mensen om echt werk te maken van samenleven over de grenzen van de eigen groep heen, zijn niet onzinnig gebleken”, aldus Heijne (2018, zie ook Heijne & Magendane, 2018).

Die angst jezelf te verliezen beschrijft Salman Akhtar (1995) in A third individuation: immigration, identity and the psychoanalytic process. Hij stelt dat hoe veiliger een mens zich voelt, hoe beter hij gevoelens van angst voor verlies kan verdragen. Hij spitste het toe op de situatie van de vluchteling/immigrant. Ik wil toevoegen dat dit ook voor de ontvangende kant geldt.

In dit artikel onderzoek ik hoe die angst voor verlies van identiteit verhoudingen op scherp kan zetten. Ik doe dit door bestudering van psychoanalytische literatuur over vlucht en immigratie en van mijn dossiers over behandeling van kinderen met een immigratie- of vluchtelingachtergrond.

‘Diversiteit’, verscheidenheid, doet zich voor in onze samenleving en is daar zelfs een gekoesterd kenmerk van. Het gaat dan vaak om groepen of categorieën, zoals katholieken, lhbt’ers, ouderen. In de therapeutische behandeling gaat het om mensen, om individuen. Het komt er bij een behandeling op aan juist goed te kijken naar het individu en zijn specifieke geschiedenis, naar de diversiteit die daarin bestaat.

De opbouw van dit artikel is als volgt. Allereerst ga ik in op het proces van separatie-individuatie, dat de grondslag vormt voor vertrouwen of juist angst. Men moet er immers een zeker idee van hebben waar je op moet letten bij het kijken en luisteren naar het kind en diens ouders in de spreekkamer, het is nodig een beeld te hebben van het verloop van de ontwikkeling van kinderen in het algemeen. De volgende paragraaf gaat over de betekenis van migratie of vlucht voor kinderen. Daarna komen diagnostische problemen bij migrantenkinderen aan de orde.

Om kinderen te kunnen begrijpen, moet men ook weet hebben van de geschiedenis van de ouders, hier in het bijzonder de voorgeschiedenis van de ouders van migranten- en vluchtelingenkinderen. Vervolgens behandel ik wat het betekent voor kinderen wanneer bij hun ouders de rouw over het verlies van het land van herkomst gestagneerd is. Het artikel eindigt met een sprong van micro- naar macroniveau. Daar komt het accent te liggen op de houding van de ontvangende samenleving.

Individuatie-separatie

De kern van het kunnen verdragen van de angst voor ‘het vreemde’ wordt in de psychoanalytische traditie teruggevoerd op de processen van separatie en individuatie. De eerste separatie-individuatiefase in de ontwikkeling van een mens voltrekt zich, in de beschrijving van Margaret Mahler (Mahler, Bergman & Pine, 1975), vanaf de leeftijd van vijf maanden tot zo’n zesendertig maanden. In de moderne opvatting wordt de geboorte als voor de hand liggend startpunt van de separatie gezien (Novick & Novick, 2010, 2011) en wordt het individuatie-separatieproces als een levenslang proces gezien. Het gaat hierbij om twee sporen. Separatie gaat over het dagende besef van het kind iemand op zich te zijn, los van de moeder. Individuatie gaat over het besef een uniek persoon te zijn met een zich – over de jaren heen – ontwikkelende (gender-)identiteit.

Mahler stelt dat een kind zich er in de eerste maanden van zijn leven niet van bewust is dat bevrediging van buiten komt; het waant zich één met de moeder. En als het kind merkt dat die eenheid er niet is, kan het daar angstig van worden. Immers, als het kind niet kan delen in moeders almacht, zal het zich klein en overweldigd voelen. Het omgaan met die angst zal een levenslang proces zijn.

Dat proces van separatie en individuatie is ook voor ouders niet zomaar makkelijk. Novick en Novick (2010) stellen dat een kind krijgen en het leren kennen is of je een vreemdeling leert kennen. Het kind dat je krijgt is een ander kind dan je je had voorgesteld. Zij geven aan hoe ouders een goede rol kunnen spelen in dit wederzijdse losmakingsproces. Als ouders de signalen van hun pasgeboren kind goed interpreteren, zullen zowel kind als ouders zich competent kunnen voelen. Op grond daarvan leren pasgeboren kinderen langzaamaan een beetje uitstel verdragen, even wachten. Het is het begin van de opbouw van angst- en frustratietolerantie.

Het spreekt niet vanzelf dat ouders die signalen kunnen interpreteren. Kinderen worden geboren met een waaier aan positieve en negatieve gevoelens. Die uiten ze met hun hele lijf. Soms is het duidelijk. Als een baby zich gezien en geliefd voelt, kan hij de ‘gape-smile’, een lach met mond en armpjes wijd open, laten zien. Of een baby kan woedend worden als de ouders niet meteen klaarstaan. Van dat laatste kunnen ouders schrikken. Zij kunnen daar machteloos kwaad om worden. Juist die combinatie van kwaad zijn en niets kunnen doen dan het hulpeloze gevoel van je kind begrijpen, is een klus. Daarbij hebben ouders de angst om onherstelbare fouten te maken. Angst kan zo ook bij ouders overweldigend zijn. Het vergt moed om open te staan voor al die gevoelens, ze als signaal te gebruiken en te benoemen. Angst voor separatie is de eerste en heftigste angst van ouders en kinderen. Heel kleine kinderen beleven scheiding van de moeder als een totaal verloren zijn. Ook ouders kunnen de separatie als een verlies ervaren. Met het opgroeien van hun kind zijn ze steeds op een andere manier nodig.

In een ouder-kindbehandeling klaagde de moeder dat haar net lopende dochtertje zo groot werd. Waar was de baby die uit haar borst dronk? Terwijl haar nog wat wankel lopende kind langs haar liep, stak ze even haar been uit, zodat het viel. Toen ik haar vragend aankeek, kon ze verwoorden hoe pijnlijk ze het vond dat haar dochtertje groot werd, dat het haar eigenlijk boos maakte.

Novick en Novick (2010, 2011) beschrijven de individuatie-separatiefase vanuit de ouders. ‘Emotionele spieren’ noemen zij de capaciteiten die kinderen en hun ouders in de kindertijd ontwikkelen. Het oefenen van die spieren draagt bij aan de waardering die het kind voor zichzelf krijgt, aan zijn zelfvertrouwen. Ouders zijn daarbij nodig. Het is goed als ze niet meteen te hulp schieten als hun kind nog aan het uitvinden is hoe het iets kan oplossen. Belangrijk is dat ze kunnen verdragen dat een kind geleidelijk aan meer voor zichzelf houdt en zelf bepaalt of het wel of niet op vragen ingaat; zij moeten leren te luisteren naar wat hun kind meemaakt en wat het voor hem betekent. Want zo raak je in gesprek. Om hun kind goed te kunnen verstaan, is het nodig dat ouders zich hun eigen gevoelens van verdriet, angst, machteloze woede, opwinding, jaloezie, buitengesloten zijn en vooral het mengsel daarvan toe-eigenen. Daarmee maken zij het hun kinderen mogelijk met hun gevoelens om te gaan.

De uitdaging van de separatie-individuatiefase voor ouders is te erkennen dat het kind ‘iemand op zich is’, de individualiteit van hun kind te ondersteunen en het kind niet te zien als uitbreiding van henzelf. Separatie doet pijn, zowel voor ouders als voor kinderen.

Reclame voor het Ikea-gezinsbed is een signaal van het probleem van de individutie-
separatie. Onder het mom van een mooi ideaal wordt weggemoffeld dat ouders van een andere generatie zijn dan hun kinderen en een intimiteit hebben waar hun kinderen buiten staan.

Ik ga hier nog kort op door. Als kinderen niet leren alleen in slaap te komen, bijvoorbeeld met behulp van een troostdekentje of -doekje, wordt hen een aanzet tot verdragen van dat nare gevoel van alleen en machteloos zijn onthouden. Moeders hebben soms bezwaar tegen duimen en doekjes, omdat daaraan duidelijk wordt dat moeders niet langer de enige bron van troost en bevrediging zijn, wat verlies betekent. Kinderen ‘kiezen’ zelf hun knuffel. Het is eerder een toevallig ‘gevonden’ dekentje/doekje dan een nieuw, door de ouder aangereikt speelgoedbeertje.

Mijn zoon had een huilhond, een hond met een glazen oog en reparatielapjes op zijn kop. Die mocht nooit gewassen worden. De hond kon hem beter troosten dan ik dat kon. Zo vertelde hij me later.

Het is voor de verdere ontwikkeling van een kind belangrijk deze fase goed te doorlopen om zo tot een zelfstandig volwassen mens uit te groeien, iemand die nieuwsgierig kan zijn en frustratie kan verdragen. Die mogelijkheid verlies te verdragen, verandering te riskeren, nieuwsgierig te zijn, is geënt op de mate van begrip en veiligheid die een baby en jong kind ervaren heeft in zijn of haar vroegste relaties. Als er een betrouwbaar iemand is geweest (ouder, nanny, buurvrouw, grootouder, psychotherapeut) die zelf enigszins frustratie en angst kon verdragen, wordt die mogelijkheid bevorderd. Die vroege relaties functioneren als bronnen van steun. Zij helpen het nog kwetsbare kind bij uitdagingen en inspanningen zich niet hulpeloos en overweldigd te voelen maar om zijn ‘interne helpers’ aan te spreken.

Als een kind te weinig betrouwbare mensen in de buurt heeft, te vaak wordt overvallen door hulpeloosheid en onmacht en te angstig wordt, kan het uit zelfbescherming zijn toevlucht nemen tot het verdelen van de wereld en de mensen in goed en slecht (splitsen). Het slechte wordt dan aan de buitenwereld toegeschreven. Maar het kind wordt vervolgens angstig van zo’n zelfgemaakte boze buitenwereld.

Er is nog een tweede individuatie-separatiefase: de puberteit (Blos, 1967). Dan komt de angst terug, namelijk de angst er alleen voor te staan, ook al bestaat de groeiende behoefte het zelf te kunnen. Het is de angst dat als je je eigen gang gaat, je de steun van je ouders verliest of dat zij het niet overleven. Dat wordt niet altijd verdragen. Je ziet dan bijvoorbeeld groepen ontstaan, ‘gangs’, die angst en het zich klein voelen afwijzen, overschreeuwen. In de film ‘So long, my son’ zijn de pubers, de enige kinderen van ouders in het China van de eenkindpolitiek, zo geërgerd over een bange jongen die niet wil zwemmen, dat ze hem de rivier induwen, waarna hij verdrinkt. Hij kon niet zwemmen. Zo komt de enige zoon om het leven die de ouders nog was vergund, na door de overheid afgedwongen abortussen. Hier is de invloed van een beangstigend totalitair systeem op het reguleren van angst in familieverband goed te zien.

Wat betekent immigratie of vlucht voor kinderen?

Voor ouders betekent een vlucht of migratie dat een vertrouwde omgeving en vertrouwde relaties worden achtergelaten. Het geeft verdriet, angst en een andere, nieuwe identiteit.

Een Syrische vluchteling, die Nederlandse les krijgt van een vrijwilliger, vertelt dat hij een Nederlands paspoort gaat aanvragen. Hij voldoet aan de voorwaarden, en dan heeft hij met zijn gezin meer bewegingsvrijheid. Als de vrijwilliger zegt: “Wat een stap”, en vraagt of dat niet moeilijk is, schieten zijn ogen vol. Ja, dat is het. Hij durft niet naar het Syrische consulaat te gaan om daar een Syrisch paspoort voor hem en zijn gezin aan te vragen, omdat alle gegevens zullen worden doorgestuurd naar Damascus, en dat is gevaarlijk. Maar zijn kinderen moeten een nationaliteit hebben, voor hun toekomst. Hij maakt zich zorgen over hoe het later zal zijn als er een ander regime is in Syrië, of hij dan terug kan, maar ook hoe dat dan met zijn kinderen moet.

Dat geldt ook voor hun kinderen. Maar kinderen van immigranten of vluchtelingen hebben niet zelf besloten te emigreren of te vluchten. Ze zijn bannelingen. Niet alleen hebben ze hun vertrouwde omgeving verloren, ook hebben ze met de (soms gestagneerde) rouw van hun ouders te maken. Als het hun ouders niet lukt een gevoel van thuis horen in het nieuwe land te scheppen, voelen de kinderen zich ontheemd, onbegrepen. Dat uit zich in allerlei verschijnselen, zoals niet praten, niet leren, geen vriendjes maken, zich vijandig voelen tegenover het nieuwe land en zijn bewoners. Kinderen en volwassenen die zich niet kunnen hechten aan wat ze toebehoort, maar het verliezen of zoek maken, of zich het makkelijk laten afpakken, kampen met het gevoel er zelf niet toe te doen, omdat er niet in ze geïnvesteerd is. Ze verliezen hun gevoel van eigenwaarde.

Amor, acht jaar oud, had een vader die als Marokkaanse puber in militaire dienst wreedheden in Algerije had meegemaakt. Daar was nooit over gesproken, niet door vader zelf, niet door zijn naasten. Amors vader had nachtmerries over die oorlog. Amor durfde niet alleen te gaan slapen. Hij voelde zich weggedaan en verloren. Op school kon hij zich niet concentreren. Hij viel daar in slaap, sloot zich af. Als de hulpeloosheid niet bevat wordt, kan een kind de onmacht dat er zoveel is wat het nog niet weet, er niet bij hebben, kan het niet leren. De school drong aan op een autismediagnose. Maar Amor hield van tekenen. En zijn ouders zochten hulp. Hij tekende zichzelf als Mr. Bean, altijd vrolijk, grappig maar ook vreemd. Nadat Amor in zijn psychotherapie zijn afpakkende en stukmakende monsters had getekend en het aan de hand daarvan over zijn angst, woede en verdriet kon gaan, tekende hij zichzelf met de tranen over zijn wangen. Tegelijkertijd kwamen in de ouderbegeleiding de traumatische ervaringen van zijn ouders ter sprake. De ouders hoefden Amors pijn, angst en verdriet niet langer af te doen als van geen betekenis. Amor tekende vrijplaatsen waar zijn huis – dat zag ik in de behandeling als zijn beeld van zichzelf – niet meer stuk ging. Hij maakte in de therapie lange lijsten met wat hij lekker vond: soep met gehaktballetjes, taaie biefstuk, vis op brood, Marokkaans eten met een sausje. En waar hij voor de behandeling met tegenzin at en leerde, ging hij met plezier eten en leren.

Een Soedanees jongetje van zes jaar dat met zijn ouders uit Soedan was gevlucht, sprak buitenshuis niet. Op school mocht hij zijn moedertaal niet gebruiken. Hij bleek verwikkeld in loyaliteitsconflicten tussen zijn ouders, die elkaar bestreden in een vechtscheiding. Zijn moeder probeerde hem te ontvoeren naar Soedan. Zijn vader wilde hem bij zijn broertjes in Nederland houden. Nederlands praten betekende ontrouw aan zijn moeder, haar verliezen. Hij ging tijdens de behandeling praten, niet met mij, maar wel op school.

Ik maak nog kort een stap naar de behandeling zelf. Verlies, verdriet en vijandigheid worden vaak uitbesteed. Het bevatten, luisteren naar de geschiedenis, het verdragen van het niet te verdragen gevoel, helpt om het onverteerbare van deze gekwetste patiëntjes en hun ouders te helpen verteren. Als behandelaar leer je dat door zelf in psychoanalyse of psychotherapie te zijn en de functie van je leeranalyticus/therapeut te verinnerlijken. De erkenning dat je, als behandelaar of als ouder, het onverteerbare vaak ook niet kunt verteren, dat het geen schande is dat (nog) niet te kunnen, kan ook helpen.

Diagnostische problemen bij migrantenkinderen

Het is duidelijk dat vlucht en/of migratie ontwrichtende ervaringen zijn en voor psychische problemen in het nieuwe land kunnen zorgen. Een psychotherapie of psychoanalyse hoort dan tot de behandelingsmogelijkheden. Voor het begin van de behandeling van kinderen is een onderzoek nodig op grond waarvan de aard van de problematiek en de soort van behandeling worden vastgesteld. In de goede psychoanalytische traditie is daarbij het opnemen van de anamnese gewoonte, waarbij er gevraagd en geluisterd wordt naar verhalen over plaats van herkomst, grootouders, ouders, familie- en gezinssamenstelling van het gezin van herkomst, vernoeming, sfeer in dat gezin en de invloed van de ervaringen in militaire conflictgebieden en de Tweede Wereldoorlog (in Europa én in Azië).

Een jongen werd jaren geleden aangemeld met forse dwangsymptomen. Dankzij de anamnese was in de ouderbegeleiding beter te begrijpen dat zijn moeder, als dochter van een Indische soldaat die altijd ‘mataglap’ (vert: door het dolle heen) werd in de lente door de wreedheden die hij in Indië had meegemaakt, zo angstig was dat ze de gewone kinder­angsten van haar zoon niet kon reguleren. Het luisteren naar, meebeleven en begrijpen van moeders verhalen bracht een beetje meer evenwicht in het gezin. Terwijl de Nederlandse overheid volhield dat dit ‘niet in en door de dienst’ kwam, werd de relatie met het getraumatiseerd zijn uiteindelijk wel erkend bij het aanvragen van een uitkering bij de pensioenraad.

Het belang van de anamnese bleek ook in een ouderbegeleiding/therapie van een van oorsprong Duitse moeder. In het naoorlogse Nederland voelde zij zich gediscrimineerd, gepest en onveilig. Dat speelde zo sterk, omdat haar geschiedenis een geschiedenis was van verlies en rouw. Haar oom was als soldaat in de Tweede Wereldoorlog gestorven, haar broer was verongelukt, zij miste het destijds in Nederland gehate Duitsland, dat zij zo liefhad. Haar dochter van negen jaar werd aangemeld met heftige driftbuien en oppositioneel gedrag. Ze was bang voor haar speltherapeute. Toen de moeder zich haar eigen verdriet en onmacht toe kon eigenen, kon ze de hulpeloze woede van haar dochter beter begrijpen en begrenzen.

Het is bij het onderzoek van belang op de betekenis van de symptomen in de ontwikkeling van de kinderen te letten. Het is zaak niet op grond van een aantal symptomen snelle conclusies te trekken over een diagnose, omdat gedrag dat in Nederland als symptoom van een probleem geldt in een andere cultuur juist gewaardeerd gedrag kan zijn. De door de dsm-5 bevorderde ‘diagnosedrift’ (Bloemink, 2018), waardoor het aantal psychiatrische diagnosen bij kinderen blijft stijgen, is zeker ook bij migrantenkinderen schadelijk. Een meer beschrijvende diagnose is op haar plaats. Het inlevend luisteren naar het verhaal over land van herkomst, grootouders, vrienden, de macro- en microgeschiedenis en de wederwaardigheden, geeft inzicht in de ontwikkeling van een klachtenpatroon of van een symptoom, in wat er kan spelen. Bovendien betekent het luisteren daarnaar op zich al een vorm van veiligheid bieden. Het is belangrijk de beschermende en belemmerende factoren die bij de kinderen een rol spelen in kaart te brengen.

De Franse psychotherapeute Justine Duplessis Nelson (2015) zag Agnon, een Afrikaans jongetje van zes jaar: innemend, slim, ondernemend, druk, dwingend, nietsontziend tegenover andere kinderen, met gedragsproblemen op school. Met tegenzin stelde ze de diagnose adhd om hem toegang te geven tot de hulp die voor kinderen met adhd openstaat, zoals medicatie en extra hulp bij het leren. Ze deed het met tegenzin, omdat ze dacht dat de armoede in zijn gezin van herkomst en de vele wisselingen van taal en verzorgers een grote rol speelden bij zijn symptomen. Hij had sinds de dood van zijn ouders, toen hij twee jaar was, in een kinderhuis gezeten. In Agnons cultuur van herkomst was zijn drukke bazige gedrag aangemoedigd en gewaardeerd. Zijn Ierse moeder, die hem geadopteerd had toen hij vijf jaar was, wilde noch de diagnose noch de medicatie. De psychotherapeute zag Agnon terug toen hij elf jaar was. Hij had geen medicatie gekregen. Het ging beter met hem. Het hoofd van zijn school had zich erbij neergelegd dat Agnons moeder geen medicatie wilde en zijn onderwijzers hadden met hem gepraat, van hem gehouden en hem tijd gegeven.

De betekenis van gestagneerde rouw van de ouders voor kinderen

Als ouders het verdriet en de boosheid over het verlies van hun familie en land niet bevatten, zullen de kinderen doen of het verlies niets te betekenen heeft. Ze moeten wel, want zij stuiten op de afweer van hun ouders. Die afweer kan bestaan uit afkeer van het nieuwe land, vasthouden aan de terugkeer naar en idealisering van het moederland, en kan zich manifesteren in weerstand of weerzin de taal van het nieuwe land te leren. Als er al zoveel verlies moet worden weggemaakt, houden ouders de losmaking van hun kinderen en hun ontwikkeling tot zelfstandigheid soms onbewust en ongewild tegen, omdat die pijn erbij niet te verdragen is.

Die afweer van ouders kan ook juist omgekeerd zijn. Traumatische ervaringen kunnen zich uiten in het willen vergeten van het moederland en zelfs de moedertaal. Dit laatste gebeurde bij Yiyun Li, een gevluchte Chinese immunologe, die besloot een Amerikaanse schrijfster te worden. Ze wilde niet in haar moedertaal schrijven, omdat de herinneringen daarin te pijnlijk waren. Ze wilde zich aan niets of niemand meer hechten (Cusk, 2019).

Ruth was bij aanmelding een negenjarig meisje. Ze kwam uit Amerika. Ze woonde al een paar jaar in Nederland, maar hechtte zich er niet. Haar ouders wilden niet door de huisarts verwezen worden, omdat ze hem niet vertrouwden. Ruth speelde niet op school, nam nooit een vriendinnetje mee naar huis. Ze kon niet bij anderen spelen, want alleen de wc thuis was veilig genoeg om op te poepen. En dan alleen als ze er op haar hurken op zat. Ze wilde niet leren wat ze vreesde niet te kunnen begrijpen. Ze had thuis Ruthland gebouwd, heel groot, van Lego. Haar moeder begon het onderzoek in mijn praktijk met het afkeuren van de ouderbegeleidster. Nederlandse vrouwen werkten parttime en stelden niets voor. Haar afkeer van Nederland betrof ook het weer. Het klimaat in de vs was warmer en beter dan het Nederlandse. Daar was Ruth minder vaak ziek.

De gestagneerde rouw van Ruths moeder om het verlies van haar land van herkomst maakte Ruth het verdriet over de emigratie onmogelijk. Zij bouwde in haar psychotherapie bij mij een huis van kapla (houten blokjes) en verstevigde de constructie met plakband. Toen ik vroeg of ze dit huis tegen verlies beveiligde en ik verband legde met haar verloren huis en land, noemde ze het kwijtraken van haar huis en haar vriendje in Amerika “helemaal niet erg.” Ik zei dat ik al moest huilen toen ik van Amsterdam naar Leiden verhuisde. Die avond huilde ze bij haar vader een half uur over haar bij de verhuizing verloren blauwe dekentje.

Ruth had een grootvader met veel begrip en inlevingsvermogen, die haar behandeling mogelijk maakte.

Micro en macro

Vlucht of migratie betekent verlies. Zoals uit het voorgaande duidelijk werd, zijn er diverse factoren in de ontwikkeling die de omgang met dat verlies en de mogelijkheid van rouw beïnvloeden, zowel positief als negatief. Toch zijn dat niet de enige factoren die de verdere ontwikkeling bepalen. Zo zal het zich thuis voelen in een nieuw land, bijvoorbeeld Nederland, worden bemoeilijkt als er daar geen ruimte blijkt te zijn voor rouw over het verloren land en men er zich niet welkom weet. Het gevoel buitengesloten te zijn (buiten de relatie van je ouders, buiten de gemeenschap van de anderen) is een voor iedereen moeilijk te verdragen gevoel. Dat gevoel van buitengesloten zijn, is zeker ook voor nieuwkomers in Nederland moeilijk te verteren. Ze zijn met hun verhalen over verlies, verdriet en vlucht veelal niet welkom, leert de ervaring. Ze stuiten op onze afweer en angst. Wij zijn bang met hun komst onze identiteit en plek te verliezen en wij verwarren delen met verliezen.

Op een taalcursus ‘Nederlands leren aan immigranten’ werd met zoveel woorden gezegd dat men als docent niet moest ingaan op verhalen over vlucht en verlies. Toen een van de deelnemers dat betwistte, was de reactie alom negatief en werd hem toegevoegd: “We zijn toch geen psycholoog.” “Nee”, zei hij, “wel mens.”

De eigenheid, het anders-zijn, de eigen taal, de eigen identiteit zijn nodig om een stabiele plek in onze samenleving te vinden. Aandringen op snel assimileren en je eigenheid kwijtraken werkt averechts. Dat roept de vraag op hoe de veerkracht niet alleen bij migranten, maar ook bij thuisblijvers of ‘thuiszijnders’ kan worden bevorderd.

De gevallen die hier zijn beschreven, zijn individuele gevallen. Zij spelen zich af op het microniveau van menselijke relaties. Uit die beschrijving blijkt dat de houding van de mensen in het ontvangende land ertoe doet. Het menselijk vermogen tot empathie en mentaliseren2 wordt ontwikkeld in de kleine wereld van de gezinsinteracties, maar hangt ook samen met de machtsverhoudingen in de grote wereld. Vanaf de vroege kindertijd vormt de identiteit zich onder meer door hoe mensen over hun huidskleur en etniciteit voelen. Hoe de buitenwereld tegen vader en moeder aankijkt, dat geven immigranten door aan hun kinderen (Gomperts, in press).

De houding van de buitenwereld wordt beïnvloed door de sociale en politieke context waarin mensen zich bevinden. We hebben het dan over het macroniveau. Beleidsmaatregelen en signalen die door bewindslieden worden afgegeven, bepalen het klimaat waarin immigranten worden ontvangen (Veerman, 2013). Dat betreft in de eerste plaats de materiële voorzieningen. Men kan daarbij bijvoorbeeld denken aan snelle procedures voor de toegang tot Nederland versus langdurige onduidelijkheid over de status, aan een aanbod van redelijke huisvesting versus verblijf in kampen, aan taalcursussen of slechts tafeltennissen, aan de opvang van is-moeders tezamen met hun kinderen (0-6 jaar zijn die kinderen nu grotendeels) of apart, om enkele voorbeelden te noemen. De keuze is die tussen een menselijke en menswaardige behandeling óf een onwelwillende en minimale ontvangst.

In het boek van Thomas Rueb (2016) Het kalifaatmeisje uit Zoetermeer Laura H. wordt de opvang door een medewerker van Jeugdzorg van Laura H. en haar kinderen, een meisje van vier jaar (Tabwah) en een jongetje van veertien maanden dat nog aan de borst is (Hamidu), op Schiphol beschreven (p. 475-476). ‘“Het is voor hen beter als je er niet een te groot moment van maakt”, zei de vrouw. Laura had geknikt. Met tranen in haar ogen kuste Laura Hamidu op zijn krullen, snoof nog één keer diep Hamidu’s geur op, terwijl Tabwah door iemand anders werd afgeleid. De vrouw gebaarde. Ga maar gewoon. Laura droeg Hamidu aan haar over en liet zich door politiemensen naar buiten meevoeren, één keer keek ze over haar schouder, maar Tabwah had nog steeds niets in de gaten.’

Het is hier duidelijk dat het niet in het belang van Tabwah en Hamidu is dat hun moeder ongemerkt weggaat, maar dat deze procedure dient om het afscheid voor de medewerker van Jeugdzorg niet te pijnlijk te maken.

In de tweede plaats zijn immateriële aspecten van belang. Waar mensen, Nederlanders of immigranten, een gering gevoel van eigenwaarde hebben, bestaat de mogelijkheid dat dit gevoel wordt afgeweerd met zich superieur voelen en anderen als nietswaardig neerzetten. Die ‘nietswaardigen’ moeten het land uit, of Nederland is een land waar je niet moet willen wonen. Het beroep op een voorgaande eigen nationale identiteit met een groots verleden waar men deel van uitmaakt, moet het gevoelde gebrek aan eigenwaarde compenseren. Novick & Novick (2015) beschreven mensen met een dergelijk gesloten systeem van zelfregulering. Wanneer zij worden overmand door hulpeloosheid, pijn of wanhoop vluchten ze in zich superieur voelen. Als bewindslieden de pesterijen en vernederingen door politieke iconen niet bestrijden, maar stilzwijgend goedkeuren onder verwijzing naar de vrijheid van meningsuiting, geven zij een signaal af waar sommige Nederlanders zich gesterkt door kunnen voelen in hun afwijzing van nieuwkomers en waar nieuwkomers zich niet gerustgesteld door zullen voelen. Je wilt een beleid en wetgeving die het mogelijk maken dat de angst wordt bevat, tezamen wordt verdragen, in plaats van aangewakkerd. Er is nog veel te doen.

In dat verband: in de nrc van 12 en 13 oktober schreef Rosanne Herzberger (2019): ‘Veerkracht is geen spier die je kan trainen. Uiteindelijk worden kinderen gewoon slachtoffer van de tijdgeest en zijn ze hopeloze kuddedieren die meehollen in de zwerm van hun leeftijdgenootjes. Ik vermoed dat wij opvoeders vooral toeschouwer zijn.’ Dat klopt dus niet. Novick en Novick (2010) laten in hun boek Emotional muscle strong parents strong children zien dat het op Alan Creek Preschool anders kan. Lees hun boek.

Noten

1 Ontleend aan Anna Freud (1967), On losing and being lost, The Psychoanalytic Study of the Child, 22, 9-19.

2 ‘Mentaliseren’ is te omschrijven als: voelen over wat je denkt en denken over wat je voelt.

Literatuur

Akhtar, A. (1995). A third individuation, immigration, identity and the psychoanalytic process. Journal of the American Psychoanalytic Association, 43, 1051-1084.

Bloemink, S. (2018). Diagnosedrift – Hoe onze labelcultuur kinderen tekort doet. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Blos, P. (1967). The second individuation process of adolescence. The Psychoanalytic Study of the Child, 22, 162-187.

Cusk, R. (2019). The case of Yiyun Li. The New York Review of Books, 12, 4-6.

Duplessis Nelson, J. (2015). How do you solve a problem like Agbon? The trials and tribulations of applying a diagnosis to children of a foreign culture. Journal of Infant, Child and Adolescent Psychotherapy, 14, 423-433.

Freud, A. (1967). On losing and being lost. The Psychoanalytic Study of the Child, 22, 9-19.

Gomperts, W.J. (in press). Ethnocultural diversity in the mind. Psychodynamic psychotherapy for non-western immigrants in the Netherlands. In: M. Kastrup & M. Schouler-Ocak (Eds). Intercultural psychotherapy. For immigrants, refugees, asylum seekers and ethnic minority patient. Springer.

Heijne, B. (2018) Beknopte versie van de Deventer Jan Terlouw-lezing. NRC 22/23 december 2018.

Heijne, B., & Magendane K. (2018), Broederschap. Op zoek naar een verloren ideaal. Amsterdam: De Kring.

Herzberger, R. (2019). Bestaan curling ouders werkelijk? Ik zie ze niet. NRC 12/13 oktober 2019.

Mahler, M., Bergman, A., & Pine, F. (1975). The psychological birth of the human infant. Symbiosis and individuation. Londen: Huchinson & Co (Publishers) Ltd.

Novick, K.K., & Novick, J. (2010). Emotional muscle strong parents, strong children. UK: Xlibris.

Novick, K.K., & Novick, J. (2011). Building emotional muscle in children and parents. Psychoanalytic Study of the Child, 65, 131-151.

Novick, K.K., & Novick, J. (2015). Working with “out-of-control” children. A two-systems approach. Psychoanalytic Study of the Child, 69, 155-188.

Rueb, T. (2016). Het kalifaatmeisje uit Zoetermeer Laura H. Amsterdam: Das Mag.

Veerman, G.J. (2013). Een empathische wetgever. Den Haag: Sdu.

Drs. A.A. Veerman-Hoornstra is klinisch psycholoog, psychoanalytica voor volwassenen
en kinderen en Infant Mental Health Specialist en werkt in haar eigen praktijk in Leiden.
E-mail a.a.veerman@xs4all.nl.
Met dank aan dr. G.F. Bögels en drs. J. Vandeputte voor hun inspirerende commentaar.

Naar boven