Schematherapie en gezonde volwassenen

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Stichting Tijdschrift voor Psychotherapie 2017
10.1007/s12485-017-0179-7

Gelezen

Schematherapie en gezonde volwassenen

Eelco MusteContact Information

(1)  Rotterdam, Nederland

Contact Information Eelco Muste
Email: eelco.muste@deviersprong.nl

: 9  2017


E. Muste  
is klinisch psycholoog en psychotherapeut, en is als trainer en supervisor (groeps)schematherapie werkzaam bij De Viersprong te Rotterdam.

Anne-Marie Claassen & Silvia Pol (red.) (2015). Schematherapie en de gezonde volwassene. Positieve technieken uit de praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. 196 p ., € 31,60

Wat een leuk initiatief van Anne-Marie Claassen en Silvia Pol om een boek over een specifieke modus van schematherapie te schrijven en dan ook nog over de gezonde volwassene; een modus die een sleutelrol speelt in de behandeling. Een generiek doel binnen de behandeling is verbinding te maken tussen de kwetsbare-kindmodus en de gezonde-volwassenemodus, en de gezonde-volwassenemodus te versterken. Deze modus, of kant in iemand, draagt zorg voor de integratie van de andere kanten in de persoon en geeft sturing aan innerlijke processen en het contact met de omgeving. Of, zoals de auteurs in het eerste hoofdstuk stellen: ‘De gezonde volwassene zet zijn psychische vermogens in om zichzelf vrij te maken van oude destructieve patronen om zo in voldoende mate te kunnen streven naar bevrediging van zijn basisbehoeften als zelfstandig en verantwoordelijk functionerend persoon in een positieve verbondenheid met zichzelf en zijn omgeving.’

Door toevoeging van de term ‘positieve’ in deze definitie maken de auteurs ruimte om aspecten vanuit de positieve psychologie te integreren. In het ‘woord van de redactie’ wordt gesuggereerd dat de gezonde volwassene staat voor de mens als geheel; zo ontstaat er in dit boek een podium voor verschillende auteurs om vanuit een eigen invalshoek iets te zeggen over hun vakgebied of expertise.

Het nadeel van deze aanpak is dat het boek rommelig overkomt. De bekendheid met schematherapie verschilt merkbaar en de hoofdstukken verschillen in het vertalen van het beschrevene naar de (modus) gezonde volwassene. De gebruikte termen in de verschillende hoofdstukken worden niet altijd hetzelfde (of ‘correct’ volgens schematherapie) gebruikt. Er komen veel toepasbare ideeën en technieken aan bod, maar deze worden niet consequent vertaald in termen die binnen schematherapie passen. De hoofdstukken staan zo los van elkaar, wat wel als voordeel heeft dat lezers een selectie kunnen maken.

De gezonde volwassene wordt in dit boek dus breed gedefinieerd, breder dan de term ‘modus’ of ‘kant’ inhoudt. Deze brede definitie van de gezonde volwassene maakt het mogelijk om andere therapeutische stromingen te onderzoeken. In het tweede hoofdstuk worden elementen uit andere referentiekaders besproken die behulpzaam zijn voor het begrijpen en versterken van de gezonde volwassene. De ‘wijze geest’ uit de dialectische gedragstherapie komt aan bod. Het mentaliseren uit Mentalization Based Treatment wordt genoemd en de hexaflex vanuit de Acceptance and Commitment Therapy. Ook Rogers wordt genoemd, met zijn onvoorwaardelijke acceptatie en nadruk op beleven en de fully functioning person. Deze stromingen geven allemaal handvatten voor het versterken van de gezonde volwassene. De therapeutische relatie binnen schematherapie en limited reparenting wordt gekoppeld aan stijlen van gehechtheid. Het empathisch vermogen van de therapeut is nodig om aan te sluiten bij de basisbehoeften van de cliënt en helpt bij het versterken van empathie bij de cliënt.

Dit stukje sluit eigenlijk mooi aan bij het hoofdstuk over zelfcompassie. Wat blijkt is dat meer zelfcompassie tot minder symptomen van angst en depressie leidt en dat trainingen in zelfcompassie bijdragen aan het effect van behandeling. Zelfcompassie wordt gedefinieerd aan de hand van de componenten vriendelijkheid, gedeelde menselijkheid en mindfulness. Het was hier passend geweest een link te leggen naar de goede-oudermodus, een modus die vaak in relatie met de gezonde-volwassenemodus genoemd wordt en terugkomt in de behandeling, als cliënten geleerd wordt met zichzelf om te gaan op de manier ‘waarop een goede ouder dit zou doen’. Het introduceren van een goede-oudermodus is een tussenstap naar de gezonde volwassene. In het hoofdstuk over zelfcompassie wordt deze link niet gelegd, maar integratie van de handvatten uit bijvoorbeeld trainingen in zelfcompassie ligt eigenlijk klaar.

In het laatste hoofdstuk van het boek, over groepsschematherapie naar het model van Farrell en Shaw, wordt wel de goede-oudermodus genoemd. De therapeut (of de groep) is in eerste instantie rolmodel. Mooi in dit hoofdstuk is het onderstrepen van de fases in dit proces. Het werken aan de gezonde volwassene gaat stapsgewijs en loopt synchroon met de afbouw van de intensiteit van de behandeling. Er worden oefeningen beschreven hoe de gezonde volwassene ingezet kan worden om andere modi te leren managen en reguleren. Ook hier, zoals in het hoofdstuk over zelfcompassie, wordt genoemd dat acceptatie een onderdeel is van de gezonde volwassene, omdat niet alles perfect te verhelpen is. Er is overigens nog een hoofdstuk over groepsschematherapie, ook naar het model van Farrell en Shaw: hoofdstuk 6. Beide hoofdstukken noemen specifieke voorbeelden die binnen deze behandeling passen en een goed beeld geven van hoe gewerkt wordt. Ze hadden wat mij betreft prima samengevoegd kunnen worden.

Els Loeb beschrijft een integratief model voor casusconceptualisatie. Het is een leuk hoofdstuk; de lezer wordt stap voor stap meegenomen in een conceptualisatie, waarbij naast de klachten ook de krachten een plek hebben. Behalve ingrijpende ervaringen worden ook bemoedigende levenservaringen genoemd, en behalve tekorten in basisbehoeften ook positieve ervaringen. De auteur laat de ontstaansgeschiedenis en de daaruit voortgekomen schema’s mooi overgaan in het modusmodel, en de secundaire schema’s worden verbonden aan de copingmodi. Het enige wat mijns inziens ontbreekt is het benoemen van de primaire schema’s bij de kwetsbare-kindmodus.

Het tweede hoofdstuk van deze auteur sluit aan bij het behandelplan, waar een poging wordt gedaan om doelen van de behandeling te koppelen aan waarden die verbonden zijn met levensdoelen. Het goed formuleren van doelen blijft toch ingewikkeld, mede omdat schematherapie vrij goed gedefinieerde generieke doelen (per modus) kent. Inspirerend is wel de cognitieve triade die benoemd wordt in het kader van een witboek ofwel een boek waarin ervaringen bijgehouden worden. Wat mij betreft kunnen de thema’s in zo’n witboek verbonden worden aan schema’s.

Er volgen nog twee hoofdstukken van de redactie: een hoofdstuk over reeds bekende interventies bij de gezonde-volwassenemodus en een hoofdstuk over samenhangend behandelen.

Daarnaast zijn er twee hoofdstukken over specifieke vakgebieden, respectievelijk relatietherapie en sociotherapie, waarbij de relatie met schematherapie of de gezonde volwassene niet direct duidelijk is. Het hoofdstuk over relatietherapie is meer op Emotionally Focused Therapy gebaseerd en ik krijg de indruk dat de auteur weinig kennis heeft van schematherapie. Er zou vrij gemakkelijk een vertaling te maken zijn naar schematherapie, zeker als het gaat over onderliggende behoeften; jammer dat de redactie hier niet op gestuurd heeft.

Het hoofdstuk over sociotherapie is erg beschrijvend. De manier waarop de gezonde volwassene aangesproken en verstevigd wordt, had explicieter benoemd kunnen worden. Ook was het leuk geweest iets over de dilemma’s te lezen in het klinisch werken, bijvoorbeeld over de wijze waarop de gezonde volwassene aangesproken wordt bij regressieve tendensen.

De hoofstukken over vaktherapie verschillen in de mate waarin een relatie gelegd wordt met het werken met de gezonde volwassene. Suzanne Haeyen noemt in haar hoofdstuk over beeldende therapie als eerste het begrip ‘gezonde ik-functies’. Ik had verwacht dat dit begrip in de inleidende hoofdstukken benoemd zou worden, aangezien het dicht bij de betekenis van gezonde volwassene komt, zeker als het over regulatie gaat. Dit hoofdstuk over beeldende therapie is overigens prima. Soms wat langdradig, met veel uitleg over wat beeldende therapie is, maar wel vanuit schematherapie geschreven.

Bij het hoofdstuk over schemadrama is er veel minder modeltrouw. De auteurs komen met een eigen grondmodel, omdat zij met de termen uit schematherapie onvoldoende uit de voeten kunnen. Jammer, want de verandering in het model heeft mijns inziens geen meerwaarde. Het zou leuk zijn eens verder te ‘stoeien’ met de schrijvers om hun zinvolle experiëntiële werk beter te vertalen en daarmee sterker te integreren in de methodiek van schematherapie.

Het hoofdstuk over muziektherapie maakt weer eens duidelijk waarom vaktherapieën zoveel waarde hebben. De beleving staat centraal, zowel door te luisteren als door het maken van muziek. Ook in dit hoofdstuk zou de link naar schematherapie echter explicieter gemaakt kunnen worden, zoals in het boekje van Jack Verburgt (2010) over schema en muziek.

Het expliciteren van de link naar schematherapie en de gezonde volwassene kan in veel hoofdstukken van dit boek dus beter. In het hoofdstuk over psychomotorische therapie wordt dit wel mooi gedaan: eerst wordt uitleg gegeven over het vakgebied en vervolgens wordt de vertaalslag gemaakt naar schematherapie. Mensen uit hetzelfde vakgebied en werkzaam binnen schematherapie kunnen hiermee uit de voeten; een dergelijke concretisering lokt ook weer uit tot gesprek en verdere ontwikkeling. Het was mooi geweest, als de redactie van het boek hier meer op gestuurd had, ook in de andere hoofdstukken. Nu is er te weinig integratie en staan veel hoofdstukken te los van elkaar. De ondertitel van het boek (‘Positieve technieken uit de praktijk’) rechtvaardigt dit wellicht, maar ik sluit me toch graag aan bij Arnoud Arntz, die in het voorwoord het belang van integratie van methoden en technieken in (het model van) schematherapie onderstreept.


Literatuur

Verburgt, J. (2010). Muziek en schema - schema en muziek. Wat kunnen muziektherapie en schematherapie voor elkaar betekenen? Nijmegen: Hogeschool Arnhem en Nijmegen.
 
Naar boven