Groei in bijzonder ouderschap

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Stichting Tijdschrift voor Psychotherapie 2017
10.1007/s12485-017-0185-9

Artikel

Groei in bijzonder ouderschap
Adoptiesensitieve ouderbegeleiding

Sus WeytensContact Information Lieve Van Lier1

(1)  Leuven, België

Contact Information Sus Weytens
Email: sus.weytens@kuleuven.be

: 2  2017

Samenvatting  
Adoptiesensitieve ouderbegeleiding vormt een belangrijk onderdeel van het hulpverleningstraject voor adoptiekinderen met ernstige gedrags- en emotionele problemen. Uitgangspunt is dat wordt ingezet op erkenning en ondersteuning van het complexe en bijzondere ouderschap waarvoor adoptieouders gesteld worden. Daarbij wordt in gesprekken expliciet voor een mentaliserende focus gekozen en wordt samen gezocht naar de betekenis van en het hanteren van het moeilijke gedrag van het kind. Zowel reflectie als veerkracht wordt zo versterkt, terwijl ook psycho-educatie hierbij een hulpmiddel kan zijn. Adoptiespecifieke thema’s, zoals verlies en verworven ouderschap, komen gedurende de begeleiding aan bod, voor zover ze het ouderschap kleuren en soms ook in de weg staan.

Adoption competent parent guidance in extraordinary parenthood
Abstract  
Adoption competent parent guidance makes up an important part of the counseling programme for adoptive children with severe behavioural and emotional difficulties. The starting point is that one invests in recognition and support of the complex and extraordinary parenthood that adoption parents are facing. In conversations an explicit and mentalising focus is chosen. Together with the parents there is a search for the meaning of and the way to handle the difficult behaviour of their child. Reflection and resilience are strengthened in this way, while psycho-education can be a tool as well. Themes specific to adoption, such as loss and acquired parenthood, will be dealt with in the way they colour or hamper parenthood.
S. Weytens  
is master in de klinische psychologie en psychodynamisch kindertherapeut, werkzaam aan de Faculteit Psychologie en in het praktijkcentrum PraxisP van de KU Leuven. Ze is supervisor binnen de postgraduaatopleiding psychodynamische kinderpsychotherapie van de KU Leuven en bestuurslid van de Vlaamse Vereniging van Psychoanalytische Psychotherapie en van RINO Vlaanderen vzw.
L. Van Lier  
is master in de klinisch psychologie en psychodynamisch kindertherapeut, werkzaam aan de Faculteit Psychologie en in het praktijkcentrum PraxisP van de KU Leuven. Ze is staflid van de postgraduaatopleiding psychodynamische kinderpsychotherapie van de KU Leuven en bestuurslid van RINO Vlaanderen vzw.

Inleiding

Als de tocht niet meervoert naar de plaatswaar alles weergoed komt,wat houdt haar gaande?Anna Enquist

De komst van een kind brengt bij ouders heel wat teweeg. Ouder ben je niet meteen; ouderschap vergt tijd om te groeien en zich te ontwikkelen (Vliegen et al. 2006). Elke leeftijdsfase van een kind brengt met zich mee dat ouders opnieuw afstemming moeten zoeken ten aanzien van andere behoeften en ontwikkelingstaken. Kijken we naar adoptiemoeders en -vaders1, dan zien we hoe deze – los van de gewone uitdagingen – geconfronteerd worden met andersoortige en vaak moeilijkere aspecten. Adoptieouders worden plots ouder als ze hun adoptiekind gaan halen in het land van herkomst. Ze staan vaak snel voor bepaalde moeilijkheden en vragen omtrent de ontwikkeling van hun kind. Zo lijken ze al onmiddellijk erg goede ouders te moeten zijn en worden ze geconfronteerd met de complexiteit van een bijzonder ouderschap.

Als deze ouders hulp zoeken voor de moeilijkheden bij hun kind, dan nodigen wij hen uit om samen met ons als therapeut over dit ouderschap te denken en te praten. In het ambulant psychodynamisch kinderteam2 waarbinnen wij werken, is deze ouderbegeleiding een essentieel onderdeel van het therapeutisch aanbod en voorwaarde voor het slagen van de behandeling.

We belichten in deze bijdrage eerst welke aspecten het adoptieouderschap zo complex maken. Vervolgens omschrijven we uitgangspunten van een adoptiesensitieve ouderbegeleiding bij ouders die geconfronteerd worden met ernstige moeilijkheden bij hun adoptiekind. Belangrijk is de erkenning van en ondersteuning voor de blijvende inzet en vaardigheden van de adoptieouders, bij het zoeken naar hoe een goede ouder te zijn voor hun kind. We lichten toe hoe we bij onze gesprekken met hen een mentaliserende focus kiezen en zonodig psycho-educatie inzetten om adoptieouders te begeleiden in hun ouderschap.

Ten slotte bespreken we twee thema’s die eigen zijn aan het andersoortig ouderschap van deze ouders. Deze thema’s kleuren niet alleen het ouderschap, maar bemoeilijken het ook. We gaan in op het thema verlies dat sterk aanwezig is in het verhaal van ouders en kind, en bespreken het terugkerende thema bij adoptieouders omtrent een ‘echte en goede ouder’ te zijn voor hun bijzondere kind.


Krachten en kwetsbaarheden

Adoptieouders hebben vaak een hele weg afgelegd, voordat ze ouders konden worden. Het merendeel van hen werd eerst geconfronteerd met het feit dat biologisch ouderschap niet kon worden gerealiseerd. Meestal volgde hierna een emotioneel en fysiek veeleisende periode van vruchtbaarheidsbehandelingen, voor ze dachten aan en uiteindelijk de beslissing namen om een kindje te adopteren. Na een lange procedure en wachttijd werd hun een kind toegewezen, een kind met een onbekende voorgeschiedenis en uit een onbekend en ver land.

Het verwerken van al deze intense ervaringen komt bovenop de ontwikkelingstaken van het ‘gewone’ ouderschap. Het vergt, met andere woorden, heel wat veerkracht van hen als (ouder)paar om deze geschiedenis een plaats te geven in hun levensverhaal en in het ‘bijzondere’ adoptieouderschap te stappen. Het is niet alleen het eigen verhaal, maar ook de onbekende voorgeschiedenis van het kind die het adoptieouderschap tot een complexe opdracht maakt. Deze ouders staan namelijk voor de bijkomende taak te begrijpen hoe de adoptie-ervaring de ontwikkeling van hun kind beïnvloedt in elke ontwikkelingsfase, en dat vanaf de vroege kindertijd (Frank en Rowe 2013).

Een extra mate van geduld, empathie, sensitiviteit en kennis over kinderontwikkeling blijkt cruciaal te zijn voor het ondersteunen van de eerste pogingen van het kind tijdens de fase van met elkaar vertrouwd en aan elkaar gehecht te raken, evenals voor het accepteren van het temperament, de geschiedenis, de cultuur en het land van oorsprong van het kind (Frank en Rowe 2013; Kupfermann 2009).

Hij kan niet verdragen dat je boos bent op hem. Hij duikt in elkaar als we maar een klein beetje onze stem verheffen. Het is alsof we hem plots afwijzen, in de steek zouden laten. We weten weinig van het weeshuis waar hij verbleef … Misschien werd daar gedreigd en waren ze continu boos op hem. Hij vraagt nochtans nooit iets. Als ik iets voorstel is het altijd goed, alsof hij niet weet of hij iets wil of niet wil. Hij lijkt er zelfs niet over na te denken – bang om ons teleur te stellen? (moeder van Arnaud, 14 jaar)

Adoptieouders worden voorts geconfronteerd met mogelijke verschillen tussen de chronologische leeftijd en de ontwikkelingsfase van hun adoptiekind. Dit houdt in dat ze moeten zoeken naar hoe ze kunnen omgaan met deze discrepantie en hoe ze kunnen inspelen op de ontwikkeling van hun kind. Hoe bijvoorbeeld om te gaan met een veertienjarige dochter die extreem angstig blijft over dieven die zouden kunnen binnendringen in het huis en elke avond dwangmatig alle ramen en deuren controleert, om te zien of deze wel op slot zijn?

Adoptieouders gaan deze uitdaging weliswaar aan met heel wat ‘bagage’; vaak zijn het zeer gemotiveerde ouders, met veel reflectieve capaciteiten en de nodige opvoedingsexpertise. Het zijn dikwijls hoogopgeleide mensen die gemiddeld iets ouder zijn, wat vaak met zich meebrengt dat ze een zekere maturiteit hebben ontwikkeld op diverse levensterreinen (Tang et al. 2011). Adoptieouders beschikken vaak over meer adaptieve copingstrategieën, ervaren kwalitatief betere steun vanwege hun partner en het ruimere sociaal netwerk, en ze hebben meer financiële zekerheid (Tang et al. 2011).

Deze ouders zijn dikwijls erg veerkrachtig wat betreft de verlies- en traumatische ervaringen (Steele et al. 2007). Enerzijds kunnen de eigen ervaringen verbindend werken met een adoptiekind dat in zijn geschiedenis ook breuken of verliezen heeft meegemaakt, en kunnen ze een basis vormen voor wederzijdse identificatie (Tang et al. 2012). Anderzijds vormen deze ervaringen ook een grote kwetsbaarheid en kan het hun ouderschap erg compliceren, als ze geconfronteerd worden met moeilijk gedrag bij hun adoptiekind.


Uitgangspunten van adoptiesensitieve ouderbegeleiding

Vlaamse adoptieouders blijken zich relatief gemakkelijk tot professionele hulpverleners te wenden in geval van moeilijkheden, maar ze zijn ook vragende partij naar meer ‘adoptiesensitieve’ therapeuten (Tang et al. 2011). Volgens Buysse en Vandebroeck (2009) kunnen we hieronder het volgende verstaan: professionelen die gepaste hulp kunnen bieden, vanuit het besef dat adoptie altijd aanwezig is maar niet altijd relevant. Of, zoals een adoptieouder het formuleerde: iemand die met hen uitzoekt wat eigen is aan adoptie en wat deel uitmaakt van een normale kinderontwikkeling (Becker et al. 2002). Heel wat ouders komen namelijk de spreekkamer van de therapeut binnen met de vraag of ‘dit dan allemaal met de adoptie te maken heeft’. Daarnaast is er de bijkomende (maar niet altijd uitgesproken) vraag of zij als ouder gefaald hebben. Het gedrag van hun kind is veelal ook erg complex en nauwelijks te vatten, laat staan te hanteren. Het zet hun reflectieve capaciteiten en veerkracht sterk onder druk en ze zijn vaak mentaal en fysiek moe als ze (uiteindelijk) de stap naar hulpverlening zetten.

Hierna werken we drie centrale aspecten binnen de begeleiding van adoptieouders uit.

Erkenning en ondersteuning bieden

Het verhaal waarmee adoptieouders komen, wordt gekenmerkt door een proces van zoeken en vinden, vallen en opstaan. Soms werd eerder bij opvoedkundige of ontwikkelingsvragen hulp gezocht en konden ouders en kind nadien weer verder. Soms blijven gedrags- en emotionele problemen jarenlang aanwezig, wisselend in intensiteit, tot ouders het gevoel hebben dat ‘er echt iets aan gedaan moet worden, dat er iets fundamenteel moet veranderen’. Vaak is de angst voor de komst van de adolescentie (‘We willen er nu iets aan doen, want wat als hij/zij puber wordt?’) aanleiding tot het zoeken van therapeutische hulp. Of er is een hulpvraag naar aanleiding van een crisis op school of in de gezinscontext, waarbij zoon of dochter gedrag vertoont dat voor de ouders niet meer te dragen is.

De focus ligt op het moeilijke gedrag van het kind, op wat ouders allemaal tevergeefs probeerden, op kritische bedenkingen bij adviezen van familie of eerdere hulpverlening (het heeft allemaal niet geholpen). Soms klinkt tussen de regels door ook de twijfel over de eigen vaardigheden als ouder (‘Zijn we wel goed bezig?’). En er is ook de vermoeidheid en uitputting bij ouders die zich soms al jarenlang overvraagd voelen, door een kind dat chronisch voor veel onrust en stress zorgt.

Er wordt tijdens de eerste gesprekken ruimte gegeven om de moeilijkheden te bespreken, om de angsten, de zorgen, vertwijfeling en het voortdurend onder stress staan onder woorden te brengen. We zullen hierbij expliciet erkenning geven aan de niet-aflatende inzet van deze ouders, aan hun ‘blijven zoeken’ om een goede ouder te zijn in vaak moeilijke situaties.

We bespreken en benadrukken de complexiteit van adoptieouderschap en het belang van hulp zoeken, wanneer moeilijkheden zich voordoen. We maken in ons spreken en handelen duidelijk dat we als therapeut vanuit een ondersteunende, niet-veroordelende houding samen met hen willen zoeken naar een begrijpen en hanteren van de moeilijkheden. Door het aanbieden van erkenning en steun, het mee dragen van angsten en stress, proberen we de interne krachtbronnen van het ouderpaar te verstevigen. Op die manier hopen we ook ondersteuning te bieden voor het gezinssysteem (Ludlam 2008). Want het is duidelijk dat niet alleen ouders onder hoge druk staan, maar ook de broers en/of zussen van het adoptiekind. Er leeft namelijk voortdurend onrust, vaak angst en woede in het gezin.

Voor veel adoptieouders is er, naast de zorg voor hun adoptiekind en mogelijk andere kinderen en de praktische organisatie binnen het gezin, ook nog een baan buitenshuis, met alle verantwoordelijkheden die dit met zich meebrengt. Sommige ouders moeten ondersteund worden in het zich afgrenzen, in het waken over de eigen ruimte, tijd en beschikbare energie.

Dit betekent dat we soms met ouders heel concreet de organisatie van hun dagelijkse leven bespreken. We vragen wie hen helpt met welke taken en wie op de hoogte is van de moeilijkheden. We bespreken noodzaak en mogelijkheid van het inschakelen van een netwerk (familie, vrienden) en van eventuele bijkomende professionele hulp om de eigen draagkracht minder te belasten. Het betekent ook dat ouders de zorg voor hun adoptiekind moeten kunnen delen met en toevertrouwen aan anderen, wat voor velen een proces van loslaten inhoudt.

We verwijzen tevens naar het appel dat veel adoptieouders ervaren vanuit de schoolse context. Ze hebben in het verleden vaak contacten gehad met school (leerkrachten, zorgcoördinator) en het (Vlaamse) Centrum voor leerlingenbegeleiding, vanwege het moeilijke gedrag van hun kind. Ook hier is een taak weggelegd voor de ouderbegeleider: ondersteuning bieden aan alle betrokkenen en mee helpen zoeken naar de afstemming tussen de behoeften van het kind en de realiteit van de school, de klas en de leerkracht.

Mentaliserende focus als hefboom

De crisissituatie, de duur of de intensiteit van de moeilijkheden zorgen ervoor dat deze ouders in de eerste gesprekken vooral hun verhaal kwijt willen en soms de indruk geven weinig te kunnen mentaliseren. Er is geen ruimte om te (over)denken, om te zoeken naar betekenis, naar nieuwe wijzen van in relatie gaan of hanteren van gedrag. Ze voelen zich afgewezen door hun kind dat hen van zich afduwt, en lijken te willen opgeven. Ze zijn moegestreden. Dit heeft een direct effect op het gevoel van verbondenheid bij ouders en kind; de ouders begrijpen niet wat er speelt, de kinderen zijn ontredderd en voelen zich niet begrepen.

Mentaliseren is de bekwaamheid om mentale representaties te maken en gebruiken van de emotionele toestand van zichzelf en van andere mensen (Fonagy et al. 2002). Ouders spelen een belangrijke rol in het ontwikkelingsproces waarbij het kind leert zichzelf te begrijpen, alsook de gevoelens, gedachten en verlangens van anderen. Cruciaal hierbij is dat de ouder in de vroege ontwikkeling in staat is om de gevoelens en gedragingen van het kind contingent en gemarkeerd te spiegelen.

Als ouders niet in staat zijn te mentaliseren, dan raken ze zelf overspoeld door de angst en stress van hun kind en kunnen ze geen onderscheid maken tussen eigen gevoelens en die van hun kind. Een mentaliserende ouder kan zijn kind zien als iemand met eigen behoeften, verlangens en intenties die anders zijn dan die van hen, en kan deze scheiden van eigen projecties (Sadler et al. 2006; Slade 2010).

Adoptiekinderen werden in hun voorgeschiedenis vaak geconfronteerd met zorgfiguren die niet in staat waren om te mentaliseren, waarbij het mentaliseren snel onder druk kwam te staan of wegviel. Sommige zorgfiguren kenden zelf een traumatische voorgeschiedenis, konden zich nauwelijks afstemmen op de binnenwereld van het kind, en projecteerden eigen kwetsbaarheden op het kind. Dit zorgt ervoor dat deze adoptiekinderen onjuiste representaties ontwikkelden over zichzelf, over wie ze zijn en over wat ze waard zijn.

Adoptieouders zijn meestal in staat om te reflecteren en mentaliseren, maar ze worden geconfronteerd met een kind dat, vanwege een traumatiserende voorgeschiedenis, dit mentaliseren erg op de proef stelt. De intense affecten en stress die het kind toont en het ‘extreme’ gedrag zorgen ervoor dat de ouders erg uitgedaagd worden in hun bekwaamheid om het kind te begrijpen, te ondersteunen en zijn emoties te reguleren. Zo zal de adoptieouder, zoals blijkt uit het volgende voorbeeld, bij stress veel minder breed en genuanceerd over het kind denken en vervolgens handelen, dan wanneer hij of zij in alle rust kan stilstaan bij wat er nu precies aan de hand is.

De zus van Mathieu, een tienjarige adoptiejongen, is tijdens een uitstapje met het gehele gezin van een klimtouw gevallen. Hij had zich erg op het dagje uit verheugd en het wordt met de val van de zus plots onderbroken. Tijdens de rit naar het ziekenhuis heeft hij een vreselijke woedebui. Hij krijst dat hij er niet meer wil zijn, dat hij dood wil.

Moeder: ‘We proberen dan met hem te spreken, maar je kan nog zoveel uitleggen, het lukt niet om hem te bereiken. Hij krijgt zichzelf dan niet meer naar beneden en wij ook niet. Ik ben dan kwaad, omdat hij zo vlug over zijn toeren raakt en ik op dat moment niets kan doen. Anderzijds, als ik achteraf denk, kan ik wel zeggen dat de aandacht die op dat moment naar de zus gaat hem zo bang maakt, dat deze angsten hem op dat moment helemaal overnemen. Hij voelt zich dan waarschijnlijk zo eenzaam, zo fundamenteel eenzaam. En ik voel me dan zo machteloos dat ik net dan hem niet meer bereik, dat hij zich helemaal heeft afgesloten.’

We denken na met ouders over welke stressvolle situaties dergelijk gedrag uitlokken, wat maakt dat het uit de hand loopt, welke situaties ervoor zorgen dat ouders en kind het contact verliezen en elkaar niet vinden. We zoomen in op sequensen van gedrag tussen ouder en kind, op verbale interacties die plaatsvinden zonder dat deze bijdragen aan het elkaar echt begrijpen. Op die manier bieden we in onze begeleiding momenten aan van vertragen en verdiepen, om adoptieouders te helpen zichzelf als ouder en hun kind beter te verstaan en verder als ouder te groeien.

Wanneer adoptiekinderen zich gedragen op een manier die op het eerste gezicht moeilijk te begrijpen is, is het namelijk erg cruciaal dat adoptieouders blijven mentaliseren. Gedrag dat op het eerste gezicht ‘ongepast’ of ‘vervelend’ is, brengt vaak een moeilijk gevoel tot uiting (Vliegen en Nijssens 2010). We moedigen ouders aan om over hun kind na te denken in termen van interne ervaringen, in plaats van in termen van gedrag. We zoeken samen met hen naar wat zou kunnen worden gevoeld en gedacht door het kind en op welke wijze dat mogelijk wordt uitgedrukt in bepaalde gedragingen.

In het denken en spreken met adoptieouders over hun kind kiezen we dus expliciet een mentaliserende focus. We doen een beroep op de mentaliserende capaciteiten van de ouders om hen te helpen bij het ‘decoderen van’ of ‘reflecteren’ over het gedrag van hun kind (Muller et al. 2012). Dit zorgt er vaak voor dat het gedrag beter gedragen en verdragen wordt.

Psycho-educatie

Het gedrag van het adoptiekind laat zich soms moeilijk begrijpen, zelfs voor de meest reflectieve ouder. Erkennen en bespreken van de complexiteit van de opdracht waarvoor zij als adoptieouders staan, is belangrijk. Soms is het noodzakelijk dat de therapeut toelicht, uitlegt en kennis doorgeeft over bepaalde thema’s. We zullen, waar nodig en helpend, theoretische inzichten omtrent ontwikkeling, gehechtheid, reguleren van emoties, enzovoort, aan bod laten komen. We laten deze aansluiten bij het verhaal dat adoptieouders vertellen over hun kind en pogen op die manier het moeilijke gedrag meer begrijpelijk te maken.

Zo kan het helpend zijn te weten dat adoptiekinderen in hun eerste levensmaanden/jaren vaak niet in contact zijn gekomen met zorgfiguren die betekenis kunnen geven aan eerste (lichamelijke) ervaringen. En dat dit ervoor zorgt dat het ontwikkelingsproces, waarin het kind leert dat er andere personen zijn met een eigen psyche en mogelijk andere intenties dan hemzelf, onder druk komt te staan. Als ouders weten dat dit de bekwaamheid van kinderen om zich begrepen te voelen belemmert (Muller et al. 2012), kan dit ervoor zorgen dat ze zich minder schuldig voelen over wat er gebeurt. Dergelijke kennis biedt ouders vaak steun en houvast of, zoals een ouder het verwoordde: ‘Ik begrijp zo tenminste een beetje met mijn hoofd wat er zich afspeelt, ook al blijft het moeilijk.’

Zo was ook de machteloosheid ten aanzien van Lisa’s bizarre gedrag veel beter te dragen voor haar ouders, toen de therapeut het gedrag kon plaatsen binnen een theoretisch kader over reacties na chronisch trauma.

De zesjarige Lisa verblijft sinds drie jaar bij haar adoptieouders. Het is bekend dat ze fysiek en emotioneel verwaarloosd werd in haar eerste levensjaren. Ondanks de rust en voorspelbaarheid die de ouders haar proberen te bieden, komen crises in het gezin dagelijks verschillende keren voor. Kleine wijzigingen in het dagschema of bijvoorbeeld een situatie op het speelplein kunnen haar helemaal overstuur maken. Ze blijft dan plots ineengedoken, met de handen tegen haar oren, ‘afgesloten’ staan.

De therapeut legde de ouders uit dat Lisa zich dan mogelijk in een toestand van bevriezen (‛freeze’) bevindt, zoals Struik (2010) die beschrijft. Dit is een soort verlamming van het lichaam als verdedigingsreactie op ‘gevaar’. Het brein verliest dan het vermogen om na te denken en problemen op te lossen, en lichamelijk bewegen is moeilijk. Het toont dat het niveau van stress buiten Lisa’s ‘window of tolerance’ (Struik 2010) is gegaan. Kinderen die chronisch getraumatiseerd zijn hebben vaak een ‘klein raampje’ en kunnen geen onderscheid maken tussen wat gevaarlijk is en wat niet. Ze worden snel getriggerd door iets wat hen aan het trauma herinnert, maar in werkelijkheid niet echt gevaarlijk is.


Specifieke thema’s bij adoptiesensitieve ouderbegeleiding

Naast onze uitgangspunten bij het werken met adoptieouders zijn er ook enkele unieke thema’s die aan bod komen in de begeleiding. Het zijn thema’s die eigen zijn aan het adoptieouderschap, aspecten die het ‘onderscheiden’ van het gewone ouderschap. We bespreken hierna het thema van verlies, en het goed en echt ouder kunnen en mogen zijn van het adoptiekind.

Verliezen en vinden

Reeds van bij aanvang van de begeleiding is het thema ‘verlies’ aanwezig in de gesprekken met deze ouders. Als ze vertellen over hun kind, dan hoort men heel wat verdriet en rouw om wat niet is gelukt, wat anders is dan verwacht, zowel bij henzelf als bij hun kind.

Dit betekent echter niet dat de therapeut het onmiddellijk als thema naar voren zal halen. Het vergt namelijk heel wat tijd voordat ouders hun kwetsbaarheid hieromtrent durven en kunnen tonen in de gesprekskamer. Geleidelijk aan kunnen moeilijke, meer persoonlijke verlieservaringen aan bod komen, die hun ouderschap mede vormgeven en het soms erg bemoeilijken.

Over welke verlieservaringen spreken we dan? Bij adoptieouders staat het gedeelde verlies van man en vrouw op de voorgrond. Het merendeel van de adoptieouders kreeg namelijk te maken met onvruchtbaarheid. Op een bepaald moment moet het biologisch ouderschap als identiteit losgelaten worden en moet dit plaatsmaken voor een nieuwe identiteit (Tang et al. 2012). Adoptie vormt hier een tweede kans, als alle behandelingen falen (Cudmore 2005). De beslissing een kind te adopteren impliceert echter ook een verlieservaring, namelijk het verlies van het beeld, de droom, het verlangen een gewoon gezin te vormen met een eigen biologisch kind.

De overgang naar het ouderschap gebeurt dus voor adoptieouders in een context van verlies en rouw. Als ze dan eindelijk het kindje in hun armen kunnen sluiten, start het gedeelde verhaal van adoptieouders en kind. Maar ook hierin zit een verlies vervat: door de onbekende start die het kindje had, met één of meer andere zorgfiguren die in mindere of meerdere mate emotioneel beschikbaar waren. Adoptieouders spreken vaak hun frustratie uit over de weinige informatie waarover ze beschikken in verband met die eerste levensmaanden of -jaren. Er is behoefte om een verhaal te construeren over de grote leegte die het verleden van het kind representeert (Hushion et al. 2006).

We zijn hem niet mogen halen in het tehuis waar hij een aantal maanden heeft verbleven. Ons eerste contact was op de luchthaven van Zaventem. Hij was twee jaar, had schurft en diarree. Zo klein en tenger … Hij kwam uit een groot weeshuis met weinig zorgfiguren. We weten niet hoe hij is omgegaan met het feit dat er weinig zorg was. Was hij toen als zo bang om afgewezen te worden? Kroop hij daar ook in een hoekje, om geen last te zijn? We weten het niet. (moeder van Laurent, 15 jaar)

Volgens Cudmore (2005) is het kunnen nadenken van ouders over wat ze denken en voelen in verband met deze verlieservaringen, zowel van zichzelf als van hun kind, een cruciale factor voor de kwaliteit van de relaties die ouders vormen ten aanzien van hun geadopteerd kind. Het vergt echter veel moed van hen om hierover te spreken. Vaak brengt dit intens verdriet naar boven, dat al jaren aanwezig is maar nooit werd uitgesproken.

De therapeut moet zich bewust zijn van het belang van het paar om te rouwen. Calvocoressi en Ludlam (2008) stellen dat, pas als ouders voldoende hebben kunnen rouwen met betrekking tot eigen verlies, ze een ondersteunende omgeving kunnen creëren waarin het kind uitdrukking kan geven aan zijn verlies. Onverwerkte rouw bij adoptieouders kan ervoor zorgen dat ze het verlies en het verdriet bij hun adoptiekind ontkennen of zich ervoor gaan afsluiten (Tang et al. 2012).

Goede en echte ouders zijn

Ik kan er niet tegen dat ze liegt. Ze weet dat ze tegen ons alles mag zeggen, alles mag vragen. Maar toch doet ze van alles stiekem, achter onze rug, alsof wij de grote boemannen zijn. Ik vind het zo erg, omdat ik zelf als kind voortdurend moest liegen tegen mijn ouders, want ik mocht nooit iets. Ik heb me naar de vrijheid gelogen. Ik wil dat ze mij kan vertrouwen … Ik vind het zo erg dat ze dat precies niet kan. (moeder van Anais, 11 jaar)

Deze moeder wil zich openstellen voor haar dochter, wil zorgen dat deze ‘met alles’ bij haar terecht kan, en toch lukt dit niet. ‘Wat maakt dat mijn dochter dat niet kan?’, vraagt ze zich af. Maar evenzeer werpt ze vervolgens op: ‘Wat doe ik verkeerd, moet ik het anders aanpakken?’

Intens moeilijk gedrag bij het adoptiekind doet moeders en vaders erg twijfelen over hun bekwaamheid als ouders. Ze voelen zich onvoldoende erkend in hun inspanningen en goede bedoelingen. Ze ervaren zichzelf als incompetent en falend.

Aanvankelijk hebben heel wat onder hen hoge verwachtingen over het ouder-zijn of hebben ze een geïdealiseerd beeld van adoptie. Net als elke toekomstige vader of moeder hebben ze gedroomd over hun toekomstig kind en nagedacht over hoe ze dit ouderschap willen invullen en welke waarden ze hierbij op de voorgrond willen plaatsen.

Kiezen voor adoptie betekent echter ook een ‘extra’ engagement ten aanzien van een kind en diens voorgeschiedenis; een opdracht die ze met volle overgave willen volbrengen. Dit zorgt ervoor dat er bij velen ook vragen rijzen over hun vaardigheden: kunnen ze de moeilijke taak die hen te wachten staat wel aan? Het succesvol doorlopen van de adoptieprocedure geeft hen mogelijk het idee dat ze als ouders ‘goedgekeurd’ zijn: ze kregen een ‘geschiktheidsvonnis’, een eerder evaluerende, gerechtelijke kwalificatie die aangeeft dat ze goede ouders zullen zijn.

Maar wat als dit kind getraumatiseerd is door vroege levenservaringen en niet ‘aardt’ in dit gezin dat zich heeft opengesteld voor hem? Wat als het kind zegt: ‘Ik luister niet naar jou, want jij bent toch mijn echte moeder niet!’? Of als een tiener zegt: ‘Als ik achttien ben, ga ik terug naar daar. Want daar laten ze me tenminste met rust!’ Deze uitspraken geven soms uiting aan een gevoel van ‘niet thuis te horen in het adoptiegezin’, van een zoeken naar waar ze dit thuisgevoel wel kunnen ervaren (Tollemache 1998). Adoptieouders voelen zich dan afgewezen, zijn ontgoocheld en ervaren een grote machteloosheid in hoe ze hiermee kunnen omgaan. Zeker ook als hun kind spreekt over een zoektocht naar de biologische moeder of ouders lijkt het vaak alsof ze niet goed genoeg worden bevonden in de taak die ze met veel liefde op zich hebben genomen. Intense gevoelens van onmacht en van afgewezen zijn dreigen bij ouders soms omgezet te worden in actie, in afwijzen, in loslaten van het ouder zijn (‘Dan moet hij maar alleen gaan wonen. Ik zet zijn spullen wel op straat en ik ga niet meer vragen of hij hulp nodig heeft’). We zoomen met ouders in op wat er zich afspeelt en onderzoeken samen hoe ze hun ouderschap kunnen blijven vasthouden.

Vaak rijzen er tevens grote twijfels over het ‘verworven ouderschap’. In welke mate hebben wij recht op dit kind, zowel emotioneel als wettelijk? In welke mate zijn wij de ‘echte’ ouders van dit kind? Van der Pas (2006) stelt luidop de vraag die heel wat adoptieouders zich in stilte stellen: ‘Who are the real parents?’ Deze auteur definieert een ouder als diegene die zich bewust is van het feit verantwoordelijk te zijn voor een kind. Zodra deze verantwoordelijkheid erkend wordt, kan ze nooit meer ontkend worden.

Maar adoptieouders kunnen zich desondanks afvragen: ‘Hij is mijn zoon, maar is hij dat wel? Ik herken niets van hem in mezelf …’ Adoptieouders ervaren, met andere woorden, een grote ambiguïteit met betrekking tot hun ouderschap. Het is dan ook een complexe taak om een mentale constructie te maken van de aard van de verwantschap, waar zowel de adoptie- als de biologische ouders deel van uitmaken. Hoe kun je je een volwaardige ouder voelen met de gegevenheid dat ook andere ouders een rol spelen in het leven van je kind? Adoptieouders rouwen dan ook over het feit dat ze niet het alleenrecht hebben op het ouderschap van hun kind: dat ze ouders zijn, maar geen exclusieve ouders. Met andere woorden, er heerst onzekerheid over de ‘status’ van het ouderschap (Jones en Hackett 2012).

Het is belangrijk dat deze onzekerheid gevoeld en uitgesproken mag en kan worden, en dat we samen met ouders zoeken waar en wanneer deze onzekerheid de relatie met en opvoeding van hun kind niet alleen kleurt maar ook hindert.


Tot besluit

Adoptiesensitieve ouderbegeleiding vormt een belangrijk onderdeel van het hulpverleningstraject dat we uitzetten voor adoptiekinderen met ernstige gedrags- en emotionele problemen.

Adoptieouders erkennen en ondersteunen in het ‘buitengewone’ ouderschap waarvoor ze geplaatst zijn, is het uitgangspunt van de begeleiding. Ouders kunnen en durven zich meer open en kwetsbaar te tonen met betrekking tot hun ouderschap, als we als hulpverlener naast hen gaan staan. Pas dan kan de mentaliserende focus (die de rode draad is binnen de begeleiding) ingang vinden, en kan samen met de adoptieouders betekenis achter het moeilijke gedrag van hun kind gezocht en gevonden worden. Kennis over ontwikkeling en kwetsbaarheden van adoptiekinderen kan de nodige ondersteuning geven aan adoptieouders en wordt afgestemd op de specifieke behoeften en het unieke verhaal van deze ouders en dit kind.

We hebben in de begeleiding bijzonder oog voor inhoudelijke adoptiespecifieke thema’s. Zo zal het thema verlies en hoe dit zich aandient en wat het oproept bij ouders en kind aan bod komen. Ook vragen en twijfels omtrent het verworven ouderschap (‛Zijn we echte en goede ouders voor ons kind?’) hebben hun plaats in de ouderbegeleiding en kunnen verder worden uitgediept en doorgewerkt.

Dankbetuiging  
Met dank aan prof. dr. N. Vliegen voor de kritische en constructieve feedback bij het schrijven van dit artikel.


Literatuur

Becker, K. W., Carson, D. K., Seto, A., & Becker, C. A. (2002). Negotiating the dance. Consulting with adoptive systems. Family Journal, 10, 80–86.
CrossRef
 
Buysse, A., & Vandenbroeck, M. (2009). Focusgroepenonderzoek ‘nazorg adoptie’. Ongepubliceerd onderzoeksrapport. Gent: Faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen, Universiteit Gent.
 
Calvocoressi, F., & Ludlam, M. (2008). Shared reflections on parallel collaborative work with adoptive families. In D. Hindle & D. Shulman (red.), The emotional experience of adoption. A psychoanalytic perspective. London New York: Routledge.
 
Cudmore, L. (2005). Becoming parents in the context of loss. Sexual and Relationship Therapy, 20, 299–308.
CrossRef
 
Fonagy, P., Gergely, G., Jurist, E., & Target, M. (2002). Affect regulation, mentalization, and the self. New York: Other Press.
 
Frank, E., & Rowe, D. (2013). Parenting the young child. In V. Brabender & A. Fallon (red.), Working with adoptive parents. New Jersey: Wiley.
 
Hushion, K., Sherman, S. B., & Siskind, D. (red.). (2006). Understanding adoption: clinical work with adults, children, and parents. New York: Jason Aronson.
 
Jones, C., & Hackett, S. (2012). Redefining Family Relationships following adoption: adoptive parents perspectives on the changing nature of kinship between adoptees and birth relatives. British Journal of Social Work, 42, 283–299.
CrossRef
 
Kupfermann, K. (2009). Will you be my mommy? A quest of a child to fill in the gaps in the process of bonding with her adoptive parents. Psychoanalytic Inquiry, 30, 41–53.
CrossRef
 
Ludlam, M. (2008). The longing to become a family. Support for the parental couple. In D. Hindle & D. Shulman (red.), The emotional experience of adoption. A psychoanalytic perspective. London New York: Routledge.
 
Muller, N., Gerits, L., & Siecker, I. (2012). Mentalization-based therapies with adopted children and their families. In N. Midley & I. Vrouva (red.), Minding the child. Mentalization-based interventions with children, young people and their families. London New York: Routledge.
 
Pas, A. van der (2006). Birth parents and adoptive parents: who are the ‘real’ parents? In K. Hushion, S. B. Sherman & S. Siskind (red.), Understanding adoption: clinical work with adults, children and parents. Lamham: Jason Aronson.
 
Sadler, L., Slade, A., & Mayes, L. (2006). Minding the baby: a mentalization-based parenting program. In J. G. Allen & P. Fonagy (red.), Handbook of mentalization-based treatment (pag. 271–288). Chichester: Wiley.
 
Slade, A. (2010). Reflecting parenting programs: theory and development. Psychoanalytic Inquiry, 26, 640–657.
CrossRef
 
Steele, M., Henderson, K., Hodges, J., Kaniuk, J., Hillman, S., & Steele, H. (2007). In the best interest of the late-placed child: a report from the attachment representations and adoption outcome study. In L. Mayes, P. Fonagy & M. Target (red.), Developmental science and psychoanalysis: integration and innovation (pag. 159–182). Londen: Karnac.
 
Struik, A. (2010). Slapende honden? Wakker maken! Amsterdam: Pearson.
 
Tang, E., Luyten, P., & Vliegen, N. (2011). Een verkennende studie naar kwetsbaarheid en veerkracht bij Vlaamse adoptiegezinnen. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, Kinderpsychiatrie en Klinische Kinderpsychologie, 36, 100–117.
 
Tang, E., Luyten, P., & Vliegen, N. (2012). De betekenis van onvruchtbaarheid in het kader van adoptie. Tijdschrift Klinische Psychologie, 42, 173–183.
 
Tollemache, L. (1998). The perspective of adoptive parents. Journal of Social Work Practice, 1, 27–30.
CrossRef
 
Vliegen, N., & Nijssens, L. (2010). Reflectief ouderschap als antwoord op een gehechtheidsontwikkeling met hindernissen. VAG Tijdschrift, 45, 14–15.
 
Vliegen, N., Leroy, C., & Meurs, P. (2006). Kleine baby’s, prille ouders. Samen in ontwikkeling. Leuven Leusden: Acco.
 

1 Dit artikel handelt specifiek over ouders die een kind hebben geadopteerd uit het buitenland.
2 Psychodynamisch kinderteam binnen PraxisP, praktijkcentrum faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van de KU Leuven.
Naar boven