De schreeuw

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Stichting Tijdschrift voor Psychotherapie 2017
10.1007/s12485-017-0180-1

Forum

De schreeuw
Column

Danielle OprelContact Information

(1)  Den Haag, Nederland

Contact Information Danielle Oprel
Email: doprel@gmail.com

: 15  2017


D. Oprel  
is klinisch psycholoog en psychotherapeut.

Als we in het therapiezitje plaatsnemen, houdt Nadine haar intakeformulieren als een schild voor haar borst. Doordat haar voeten de grond niet raken, maakt ze – ondanks de leesbril om haar nek, haar mantelpak, haar verzorgde make-up – een kleinemeisjesindruk.

Ik begin wat uit te leggen over de bedoeling van dit kennismakingsgesprek, maar Nadine onderbreekt me. ‘Ik heb iets op papier gezet, mag ik dat eerst voorlezen? Dan gaat het gesprek misschien makkelijker. Ik ben zo nerveus.’

Haperend begint ze. ‘Vandaag is het precies vijf jaar geleden dat mijn man me verliet. Vanaf dat moment heb ik geen nacht meer goed geslapen. Steeds zie ik die avond voor me. Het was tien uur en ik maakte mijn gezicht schoon, toen hij in de deuropening van de badkamer kwam staan. Ik wil scheiden, zei hij. Pats boem. Het gaat gewoon niet meer. Vannacht slaap ik op zolder. Morgen ben ik weg. Ik weet niet precies hoe lang ik met dat vieze make-upwatje voor de spiegel heb gestaan. Het was al uren later toen ik bij mijn positieven kwam. Ik zag mijn spiegelbeeld: spierwit, mijn lippenstift al verwijderd, mijn mascara nog op, mijn mond open. Ik leek op De Schreeuw van Munch. Alleen was het geluid blijven steken in mijn keel. Mijn hele léven is op dat moment blijven steken.’

Scherp: ‘Ik kon niet geloven wat ons overkwam. Ik was – ik bén – zijn grote liefde. Al sinds de zesde klas van de basisschool. Wat was er gebeurd waardoor hij verkeerd was gaan denken? Ik móest het weten. Daarom volgde ik hem. Vatte post bij zijn huis. Onderschepte zijn mail. Later noemden ze het stalking en kreeg ik een straatverbod. Natuurlijk had ik niet met een mes naar zijn huis moeten gaan. Zijn auto niet moeten bekrassen. Maar ik kon niet meer. Ik was op.’

Een stilte.

‘Mijn man – ik weiger hem mijn ex-man te noemen – was al een tijdje in therapie toen hij zomaar vertrok. Bij de intake kreeg hij het advies om te gaan scheiden. Weet u het nog?’ Nadine kijkt me vorsend aan.

Ik begrijp er niets van. ‘Ik?’

‘Ja. U was die intaker. U hebt tegen hem gezegd: ‘Als je zo’n last hebt van je relatie, waarom ga je dan niet weg?’

Dat klinkt als iets wat ik gezegd zou kunnen hebben. Ik kan het me alleen niet herinneren.

Maar terwijl Nadine verder uitweidt over haar huwelijk, sluipt de herinnering langzaam terug in mijn bewustzijn. Haar man meldde zich destijds aan voor therapie en had als hulpvraag dat hij de zorg voor – en de zorgen om – zijn grillige vrouw niet meer aankon. Eerdere relatietherapie en verschillende individuele therapieën verliepen moeizaam en hadden niet geholpen.

Nadine vervolgt: ‘U hebt hem naar klinische psychotherapie gestuurd. Daar leerde hij zijn huidige vrouw kennen. Ze zijn inmiddels getrouwd en hebben twee kleine klinische mormels op de wereld gezet.’

Ik vraag me nu wel af wat ze van me wil.

‘U vraagt zich vast af wat ik van u wil?’ Een stapel papier landt met een droge plof op tafel. ‘Ik stuur hem zo nu en dan een foto van ons samen, zodat hij nooit vergeet dat ik zijn enige echte vrouw ben. Nu heeft hij gezegd dat hij aangifte gaat doen als ik daar nog mee doorga.’

Ze lacht zenuwachtig: ‘Hij heeft gelijk. Dit moet stoppen. Mijn leven staat al vijf jaar stil. Ik kan niet meer werken van de spanning, al onze vrienden hebben voor hem gekozen, mijn geld is opgegaan aan cosmetische chirurgie. Ik wil dat u mij helpt. U hebt mijn leven stukgemaakt – maakt u het ook maar weer heel. U kent mijn man, onze geschiedenis. Daarom geef ik mezelf nog één kans. Met u. Dat durf ik aan, want ik ken uw achtergrond en ervaring door en door.’

Ze ziet mijn verbaasde gezicht. ‘Ik volg u al vijf jaar. U bent zó makkelijk te traceren. Vele malen heb ik uw YouTube-filmpje bekeken, ik volg uw Facebook-pagina over psychotherapie, ik check de uitjes met uw vrienden op Instagram. Ik volg ook graag wat u met uw zoontje allemaal doet hier in de stad.’

Een paar weken gingen voorbij. In die weken ging Nadine onder mijn huid zitten. Toen ik met haar huisarts belde, om uit te leggen waarom ik zijn patiënt niet in behandeling nam, bleek dat Nadine de verwijzing zelf gefabriceerd had. Hierdoor ging ik nog meer twijfelen: waar kwam ze voor? Therapie? Wraak? Volgde ze me echt op alle sociale media? En hoe wist ze over mijn gezinsactiviteiten?

Ik begon me zorgen te maken over mijn veiligheid en die van mijn gezin, vanaf het moment dat Nadine me veelvuldig begon te mailen. En toen ze ook nog een klacht indiende, liet ik me leiden door angst en boosheid, in plaats van door juridisch advies. Uiteindelijk kwam het tot een schikking van de klacht en hoorde ik niets meer van haar.

In alle eerlijkheid: toen ik vorig jaar op een congres drie collegae hoorde spreken over patiënten die hen gestalkt hadden, kreeg ik het gevoel dat ik met Nadine door het oog van de naald was gekropen. Als onderdeel van dezelfde presentatie vertelde een stalkingsdeskundige van de politie hoe psychotherapeuten een makkelijke prooi voor stalking zijn, en waarom.

Op nummer één van het lijstje oorzaken stond de aard van ons werk: juist doordat we therapeuten zijn, horen we eerder een hulpvraag dan gevaar. Op twee ons narcisme: ook al ging het bij een collega mis, wij zullen dat varkentje wel eens even wassen. Op drie: onze neiging om bij interactionele problemen te denken dat we deze therapeutisch kunnen oplossen. Terwijl we in een dreigende situatie slachtoffer zijn en per definitie niet meer als therapeut kunnen reageren. Maar misschien vooral, op vier: ons gevoel dat we dit aan moeten kunnen. De patiënt heeft immers een stoornis – en werken met stoornissen is ons vak. De interactieproblemen zijn een gevolg van die stoornis. En daardoor ontstaat het fnuikende idee dat, als je dit niet aankunt, je ook geen goede therapeut bent.

Terwijl ik op het congres luisterde naar de lezingen van onze collegae, kreeg ik het schaamrood op de kaken. Ik herinner me heel wat collegae die worstelden met patiënten die op een grensoverschrijdende manier contact zochten. Patiënten die dagelijks mailden, hun therapeut buiten de instelling opwachtten, de wachtkamer niet wilden verlaten. Hoe vaak had ik zelf in die situaties ‘therapeutisch’ meegedacht? Had ik mijn collegae (onbedoeld) het gevoel gegeven geen goede therapeut te zijn, als ze deze ‘interactieproblemen’ niet konden oplossen?

De stalkingsdeskundige had gelukkig een aantal klip-en-klare adviezen. Allereerst: stel grenzen. Beëindig de therapie en bescherm jezelf. Want hoewel je je misschien schuldig voelt, is het niet jouw schuld. Informeer belangrijke mensen in je omgeving, zoals je baas, en zorg dat je organisatie je ondersteunt. Vermijd verder alle contact met de stalker: informeer hem of haar niet zelf, maar altijd via een derde partij. Zoek professionele begeleiding, gebruik alle wettelijke mogelijkheden – desnoods ook het strafrecht – om het stalken te stoppen, en kom regelmatig bij elkaar met alle betrokken partijen.

Uit de verhalen werd mij ook duidelijk dat je niet kunt voorkomen dat stalking je overkomt. Als therapeut wil ik blijven openstaan voor het verhaal van mijn patiënten; daardoor tuin ik er bij een nieuwe Nadine misschien ook weer in. Hier zie ik een rol voor onze beroepsvereniging: wat zou het fijn zijn in zo’n moeilijke situatie met ervaringsdeskundige collegae in contact te kunnen komen.

Verder kan ik zélf zorgen dat ik de eerste beveiligingsstap zet: op tijd met collegae praten, als ik een nietpluisgevoel heb. En degenen die datzelfde doen, serieus nemen. Mijn deur staat in elk geval open.

Naar boven