Van onbehandelbaar naar behandelbaar?

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Stichting Tijdschrift voor Psychotherapie 2016
10.1007/s12485-016-0118-z

Artikel

Van onbehandelbaar naar behandelbaar?
De toepassing van de combinatie FACT en MBT bij EPA-persoonlijkheidsstoornissen

Saskia KnapenContact Information, Marianne de Leeuw2, Rixt Meinderts3 Marjolein Fokkert3

(1)  Zeist, Nederland
(2)  Ermelo, Nederland
(3)  Utrecht, Nederland

Contact Information Saskia Knapen
Email: s.knapen@altrecht.nl

: 15  2016

Samenvatting  
De combinatie van Flexible Assertive Community Treatment (FACT) en Mentalization Based Treatment (MBT) biedt op verandering gerichte psychotherapeutische behandeling voor patiënten met EPA-persoonlijkheidsstoornissen die eerder ongeschikt waren bevonden voor behandeling. Voor patiënten met ernstige persoonlijkheidsstoornissen biedt psychotherapie alleen te weinig holding, waardoor zij vaak buiten de boot vallen bij behandelprogramma’s voor persoonlijkheidsstoornissen. Door een psychotherapeutische behandeling als MBT in te bedden in de ‘holding environment’ die FACT kan bieden, kunnen veel patiënten de psychotherapeutische behandeling beter volhouden. Bovendien geeft deze werkwijze behandelaren de handvatten die nodig zijn om deze groep patiënten te kunnen behandelen en in zorg te houden. In dit artikel bespreken we de eerste ervaringen met deze werkwijze. De uitkomsten zijn positief en wijzen erop dat klachten afnemen en het functioneren verbetert. Hoewel bescheidenheid op zijn plaats is, vanwege methodologische beperkingen, laat deze studie zien dat we voorzichtig moeten zijn met het bestempelen van patiënten als onbehandelbaar of te gemakkelijk overgaan op slechts steunende en structurerende behandeling, zonder dat er nog naar verandering wordt gestreefd.

Treating the untreatable: making change possible for SMI PD patients by combining FACT and Mentalization Based Treatment
Abstract  
The combination of Flexible Assertive Community Treatment (FACT) and Mentalization Based Treatment (MBT) offers change-oriented psychotherapeutic treatment for patients with Severe Mental Illness (SMI) personality disorders who were earlier found unsuitable for treatment. Psychotherapy alone offers not enough holding environment for these patients, which leads to large numbers of treatment drop-out. FACT offers an additional holding environment, which makes psychotherapy possible. In addition, this method gives caretakers the tools needed for adequate treatment and motivates patients to accept care. The first experiences with this combination of FACT and MBT are positive and indicate that complaints decrease and functioning improves. Although modesty is in place because of methodological limitations, this study shows that we have to be careful with judging our patients as untreatable or being too easy about indicating only for supportive and structuring treatments without aiming for change.
S. Knapen  
psychiater, is werkzaam bij Altrecht, FACT Persoonlijkheidsstoornissen.
M. de Leeuw  
is verpleegkundig specialist ggz bij GGz Centraal, FACT Ermelo.
R. Meinderts  
is psycholoog i.o. bij de Universiteit Utrecht.
M. Fokkert  
is psycholoog i.o. bij de Universiteit Utrecht.

Inleiding

Bij diverse psychotherapeutische modellen voor de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen is aangetoond dat deze werkzaam zijn bij het verbeteren van het functioneren van patiënten (Stoffers et al. 2012). Ook in de ‘Multidisciplinaire richtlijn persoonlijkheidsstoornissen’ (Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling 2008) wordt psychotherapeutische behandeling aanbevolen als eerste stap in de behandeling. Deze behandelingen zijn echter niet voor alle patiënten met een persoonlijkheidsstoornis toegankelijk. Uit een studie van Hermens et al. (2011) naar de Nederlandse situatie blijkt dat slechts 23 % van de patiënten met een borderlinepersoonlijkheidsstoornis een psychotherapeutische behandeling volgens de richtlijn krijgt.

Ook blijkt uit diverse onderzoeken dat patiënten met complexe persoonlijkheidsstoornissen vaker uitvallen uit behandeling en deze moeilijker volhouden, terwijl ze wel meer problemen hebben op diverse levensgebieden. Zo vonden Webb en McMurran (2009) dat patiënten met een complexe persoonlijkheidsstoornis die niet gemotiveerd zijn voor behandeling, juist grote problemen hebben met dagelijks functioneren en in hogere mate verward of overstuur zijn. Zij bepleiten dan ook specifieke aandacht voor deze groep, om te bekijken wat kan helpen om hen in behandeling te krijgen.

Ten Kate et al. (2007) vonden dat met de ernst van de persoonlijkheidsstoornis (gemeten met de International Personality Disorder Examination ofwel IPDE) ook het aantal klachten (gemeten met onder andere de SCL-90, een klachtenvragenlijst) toeneemt. Zij stellen onder andere dat patiënten met persoonlijkheidsstoornissen een langere behandelgeschiedenis, een hogere kans op drop-out en meer en ernstiger klachten hebben, dan patiënten met een andere stoornis.

Het lijkt erop dat patiënten met een persoonlijkheidsstoornis en complexe problematiek het minst kunnen profiteren van de beschikbare werkzame behandelingen. Zij komen niet op afspraken of verschijnen juist als ze geen afspraak hebben, zijn veelvuldig in crisis en vallen vaak uit bij reguliere behandelprogramma’s. Zij worden nogal eens onbehandelbaar verklaard en aangemeld voor steunende en structurerende behandeling.

Het FACT-team voor persoonlijkheidsstoornissen (PS) van Altrecht richt zich juist op deze groep patiënten en biedt sociaalpsychiatrische begeleiding in combinatie met psychotherapeutische behandeling gebaseerd op Mentalization Based Treatment (MBT; Allen et al. 2008). In dit artikel wordt ingegaan op de wijze waarop we deze patiënten met het FACT-team een psychotherapeutische behandeling bieden, in combinatie met een sociaalpsychiatrische behandeling. De resultaten van deze behandeling illustreren we met casuïstiek en de resultaten die we vonden op basis van ROM-metingen.


Doelgroep FACT-persoonlijkheidsstoornissen

Patiënten met ernstige persoonlijkheidsstoornissen die binnen een regulier programma behandeld worden, lopen daar regelmatig vast. Ze zijn veelvuldig in crisis, zijn niet gemotiveerd of vertonen onvoldoende progressie. Vaak zien we een gebroken hulpverleningsgeschiedenis met vele niet afgemaakte behandelingen. Comorbiditeit is eerder regel dan uitzondering en vaak er zijn problemen op meerdere levensgebieden, zoals slechte huisvesting, financiële problemen, een beperkt of onvoldoende steunend sociaal netwerk en het ontbreken van werk of dagbesteding. Deze problemen interacteren voortdurend met elkaar en met de persoonlijkheidsstoornis.

Regelmatig wordt vastgesteld dat deze groep patiënten niet geschikt is voor curatieve behandeling, omdat ze niet in staat zouden zijn deze vol te houden en andere problemen te veel interfereren met de behandeling, waardoor deze niet goed op gang kan komen. Het betreft hier de doelgroep die ook wel aangeduid wordt met ernstige psychiatrische aandoeningen ofwel EPA-persoonlijkheidsstoornissen (Delespaul en Consensusgroep EPA 2013, Kenniscentrum Persoonlijkheidsstoornissen 2014).

Omdat deze groep patiënten regelmatig vastloopt in reguliere behandelingen, worden zij nogal eens ongeschikt bevonden voor behandeling en in plaats daarvan aangemeld voor steunende en structurerende begeleiding. Deze zou zich dan moeten richten op het leren omgaan met beperkingen als gevolg van de stoornis, omdat de verwachting is dat de stoornis niet te behandelen is. Een voorbeeld van zo’n patiënt is Hilda.

Hilda is een 51-jarige vrouw als zij in 2009 in behandeling komt bij FACT Persoonlijkheidsstoornissen. Haar psychiatrische voorgeschiedenis begint in 1994, wanneer zij voor het eerst opgenomen wordt vanwege suïcidaliteit. Tot 2009 zullen er vele opnames volgen, waarvan verschillende gedwongen, zeer langdurig en met dwangmaatregelen (separatie en dwangmedicatie). Er is sprake van een borderlinepersoonlijkheidsstoornis (hoofddiagnose), een bipolaire as-II-stoornis met vooral langdurige depressieve episoden en een dissociatieve stoornis. Antidepressiva en stemmingsstabilisatoren hebben onvoldoende effect. In 2008 wordt zij behandeld met ECT, zonder positief effect maar met ernstige persisterende geheugenproblemen tot gevolg.

Bij de start bij FACT PS is er sprake van ernstige chronische suïcidaliteit, depressieve klachten en misbruik van alcohol; patiënte leeft in dissociatieve toestand op straat. Hilda gebruikt vele psychofarmaca, waaronder antipsychotica in hoge doseringen en verschillende hoog gedoseerde benzodiazepinen. Er zijn ernstige slaapproblemen, waarvoor alle mogelijke medicatie is geprobeerd, echter zonder resultaat.

Hilda is gescheiden en heeft drie volwassen kinderen die ze niet bij de behandeling wil betrekken, omdat ze bang is hen te belasten.


Behandeling bij FACT Persoonlijkheidsstoornissen

De sociaalpsychiatrische behandeling van persoonlijkheidsstoornissen was bij de start van FACT PS Altrecht in 2008 een nog vrijwel onbekend terrein. De meeste ambulante sociaalpsychiatrische teams waren meer ingericht op de behandeling en begeleiding van EPA-patiënten met psychotische stoornissen. Bij vrijwel alle ambulante teams zijn er echter meestal veel patiënten met comorbide persoonlijkheidsstoornissen of met een persoonlijkheidsstoornis als hoofddiagnose.

Vaak ontbreekt het in deze teams aan specifieke kennis en ervaring met persoonlijkheidsstoornissen. Ook ontbreekt regelmatig een samenhangend (psycho)therapeutisch kader, terwijl de multidisciplinaire richtlijn psychotherapie adviseert als de eerste keus van behandeling voor deze groep. Dat leidt ertoe dat de behandeling voor deze patiënten onvoldoende van de grond komt.

Het werken met deze patiëntengroep vraagt veel flexibiliteit, geduld en deskundigheid van de hulpverleners. Gebrek aan kennis en houvast in het werken met deze patiënten kan leiden tot weerstand, uitageren van tegenoverdracht of een benadering die niet effectief is en mogelijk zelfs leidt tot iatrogene schade.

Steunende en structurerende behandeling levert nogal eens het gevaar op van een glijdende schaal van overname van de verantwoordelijkheid, waardoor de patiënt steeds afhankelijker van de hulpverlening wordt en destructief gedrag ongewild bekrachtigd wordt. Vooral overname van de verantwoordelijkheid en bescherming bij destructief gedrag leiden vaak slechts tot een toename van de ernst van het gedrag.

Wanneer een behandelaar zich meer verantwoordelijk gaat voelen voor de overleving van een patiënt dan de patiënt zelf, ontstaat er nogal eens een patroon van zich steeds sneller herhalende dreiging en agressiever wordend destructief gedrag. De therapeut kan de neiging krijgen de patiënt te gaan redden. Dit leidt dan tot een neerwaartse spiraal van steeds meer restrictieve maatregelen en bescherming door de therapeut, totdat niemand meer een kant uit kan. Dit tegenoverdrachtsfenomeen is beschreven als coercive bonding (Hendin 1981) en zien we regelmatig gebeuren op afdelingen voor acute opname. Als hier sprake van is, is een opname niet meer werkzaam en kan deze beter gestopt worden. Dit is ook de reden dat terughoudendheid geboden is bij opnames, hoewel deze niet ‘verboden’ zijn.

Uit een recente review (Helleman et al. 2014) komt naar voren dat een korte (time-out)opname van drie tot veertien dagen een effectieve interventie kan zijn bij patiënten met een borderlinepersoonlijkheidsstoornis, vooral wanneer de patiënt zelf kan kiezen voor de opname. Het is hierbij van belang om vooraf de behandeldoelen, duur van de opname en interventies af te spreken.

Bij voorkeur vindt de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen ambulant plaats, maar dan moet het ambulante veld daarvoor wel toegerust zijn. Er moet niet alleen structuur en steun worden geboden, maar er dient ook behandeling van de persoonlijkheidsstoornis plaats te vinden.

In diverse richtlijnen wordt gesteld dat ook voor deze complexe patiënten geldt dat psychotherapeutische behandeling effectief kan zijn en wordt psychotherapie aanbevolen, in plaats van farmacotherapeutische behandeling (Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling 2008, Kenniscentrum Persoonlijkheidsstoornissen 2013). Het probleem met deze groep is echter dat zij moeilijk in behandeling te krijgen zijn en deze moeilijk kunnen volhouden (Van Meekeren et al. 2014). Door een juiste combinatie van sociaalpsychiatrische begeleiding en een psychotherapeutische behandeling kan de behandeling ook voor deze complexe groep patiënten zijn vruchten afwerpen. Door de combinatie van FACT en MBT wordt een aanvullende holding environment geboden. Het bieden van structuur, maar vooral van een laagdrempelige plek, die ingericht is op containing van acting out-gedrag, biedt dan een solide basis voor het ontwikkelen van een behandelrelatie, waardoor psychotherapeutische behandeling en verandering mogelijk wordt (Knapen 2013).


FACT-werkwijze

FACT staat voor Flexible Assertive Community Treatment (Van Veldhuizen et al. 2015). Het is een model dat inmiddels in Nederland veel wordt toegepast bij de EPA-doelgroep. FACT behelst een proactieve assertieve houding, waarbij de patiënt actief wordt opgezocht en niet wordt afgewacht tot deze zelf de hulpverlening opzoekt. De behandeling vindt thuis, op straat en in de maatschappij plaats. De nadruk van FACT ligt op behandeling en management van ziekte en symptomen en praktische hulp bij het dagelijkse leven, rehabilitatie en ondersteuning bij herstel. De doelen liggen dus op een breed biopsychosociaal vlak.

FACT beoogt dat langdurige zorgpatiënten zo weinig mogelijk in een psychiatrisch ziekenhuis worden opgenomen en dat zij kunnen participeren in de maatschappij. De zorg wordt geleverd door een breed samengesteld multidisciplinair team dat bestaat uit onder meer een psychiater, verpleegkundigen, SPV, psycholoog, arbeidsspecialist, verslavingsdeskundige en ervaringswerker.

Een FACT-team biedt individueel casemanagement binnen het multidisciplinaire team, maar biedt ook intensieve teamzorg op indicatie. Als de patiënt (om wat voor reden dan ook) meer zorg nodig heeft, wordt de zorg opgeschaald door meer en intensiever teamleden te betrekken. Om de activiteiten van de verschillende hulpverleners goed af te stemmen, is er een dagelijks overleg over de patiënten die op dat moment intensievere zorg nodig hebben (FACT-bordbespreking).

Vooral het concept van shared caseload, zoals toegepast bij FACT, blijkt van belang voor de behandeling van ernstige persoonlijkheidsstoornissen. Het heeft overeenkomsten met het begrip split treatment van Gunderson en Links (2008). Patiënten met persoonlijkheidsstoornissen hebben meestal handicaps en behoeften die verder gaan dan de beschikbare tijd en vaardigheden van een enkele hulpverlener. Door therapeutische vaardigheden te bundelen met die van andere hulpverleners, wordt de last gedeeld en is deze beter te dragen, mits dit gestructureerd en met duidelijke onderlinge afspraken plaatsvindt (Gunderson en Links 2008).

Mensen met persoonlijkheidsstoornissen hebben vaak ook ernstige hechtingsproblematiek, waardoor het aangaan van een (behandel)relatie veel angst kan oproepen. Soms helpt het dan om de relatie te spreiden over verschillende hulpverleners.

Terugkerende crisissen, acting out en heftige tegenoverdrachtsgevoelens zijn veel beter te verdragen als je ze kunt delen met je team. Een team is beter in staat heftige affecten te beheersen, doordat er altijd wel iemand is die voldoende afstand kan bewaren (Gabbard en Wilkinson 1994). Verder biedt shared case load een veel grotere beschikbaarheid van hulpverleners en op die manier veel meer holding door grotere beschikbaarheid, dan een individueel contact. Vakantie, studieverlof of ziekte van hulpverleners is minder storend. Op die manier wordt zowel voor de patiënt als de hulpverleners de last verdeeld en is het contact beter vol te houden.

Bij FACT Persoonlijkheidsstoornissen betekent dit dat moeilijke patiënten die veel aandacht vragen al bij aanvang meerdere behandelaren toegewezen krijgen. Regelmatig worden zij ook gezamenlijk gezien en worden ze door het hele team gedragen en gekend. Op deze wijze zijn crisissen veel beter op te vangen en wordt de betrouwbaarheid van het team voor de patiënt vergroot. Deze werkwijze wordt steeds uitgelegd aan patiënten, die dat over het algemeen goed verdragen.

De dagelijkse FACT-bordbespreking biedt een goede structuur om het proces te bewaken en in het oog te houden dat niet van het beoogde plan wordt afgeweken. Dit is van groot belang, aangezien er bij deze patiënten een groot risico bestaat dat er steeds ad hoc wordt gereageerd, in plaats van dat er vastgehouden wordt aan een gestructureerd plan.

Specifiek voor het FACT-team Persoonlijkheidsstoornissen is dat daarbij de voor MBT kenmerkende niet-wetende houding aangenomen wordt. Dat betekent dat we ons niet opstellen als de expert, zo min mogelijk invullen of adviseren en de patiënt vooral stimuleren problemen zelf op te lossen. Er wordt bij spanning of ontregeling dus wel steun geboden, bijvoorbeeld door het intensiveren van zorg (holding), maar de patiënt wordt zoveel mogelijk gestimuleerd zelf verantwoordelijkheid te dragen (empowerment). Dat betekent dat bij iedere interventie steeds afgewogen wordt wat een patiënt zelf kan of wat van hem verwacht kan worden.

Voor patiënten kan het heel moeilijk zijn om in zo’n situatie te ervaren dat er niet direct een oplossing wordt geboden, als zij zich in crisis voelen. Dit kan boosheid en angst oproepen en acties om de behandelaar te bewegen verantwoordelijkheid over te nemen. In deze fase is het belangrijk grenzen te stellen en deze vast te houden, zonder de patiënt af te wijzen en juist te blijven steunen. Het vraagt van de behandelaar om de woede en druk die dit oproept te verdragen. Door de wijze van samenwerking in een FACT-team is het mogelijk dit vol te houden, omdat collega’s elkaar ondersteunen.

Om dit alles mogelijk te maken, is het nodig een behandelrelatie met de patiënt te ontwikkelen waarin er ruimte is voor steun (bij oplopende emoties), maar ook voor het stellen van grenzen. Dit vraagt flexibiliteit, omdat soms het steunen voorop moet staan, waarbij grenzen soms even moeten wijken, en soms het grenzen stellen voorop staat, waarbij het nodig is daarover voortdurend in gesprek te blijven.


Mentalization Based Treatment

FACT Persoonlijkheidsstoornissen biedt psychotherapeutische behandeling door middel van Mentalization Based Treatment (MBT; Allen et al. 2008). MBT is een van de evidence-based behandelingen voor persoonlijkheidsstoornissen (Stoffers et al. 2012) en is breed toepasbaar bij ernstige persoonlijkheidsstoornissen. Er zijn nauwelijks exclusiecriteria, waardoor het ook toepasbaar is bij patiënten met low level-borderline en zelfs die met een psychotische persoonlijkheidsorganisatie. MBT is relatief gemakkelijk uitvoerbaar door diverse disciplines (ook door verpleegkundigen), waarmee ook verpleegkundigen psychotherapeutische tools in handen krijgen die hen houvast en steun geven bij de behandeling.

In de MBT-behandeling worden patiënten ondersteund, uitgedaagd en aangemoedigd hun mentaliserend vermogen te ontwikkelen. Wanneer een patiënt beter kan mentaliseren, lukt het ook beter om hoog oplopende, sterk wisselende emoties te reguleren. Mentaliseren is het actieve proces van begrijpen van gedrag van jezelf en de ander, in relatie tot mentale toestanden zoals gedachten en gevoelens, wensen, motivatie en verwachtingen. Het is als ‘having a mind of one’s own and holding the other in mind’ ofwel jezelf van buitenaf zien en de ander van binnenuit zien (Coates en Target 1998). Het is zowel denken als voelen over denken en voelen.

Mentaliseren levert op zich geen oplossingen voor problemen of remedies voor stoornissen, maar geeft deelnemers mogelijkheden om die oplossing zelf te vinden. Het leert patiënten dat je, terwijl je lijdt onder een ondraaglijke gemoedstoestand, als het ware een pauzeknop kunt indrukken, door je bewust te worden van jezelf en zodoende je emotie kunt reguleren. Daarom is het belangrijk dat de therapeut het niet overneemt, anders wordt de patiënt de kans ontnomen om het zelf te leren en wordt deze afhankelijk van hulpverleners.


Programma FACT Persoonlijkheidsstoornissen

FACT Persoonlijkheidsstoornissen biedt MBT aan als groepspsychotherapie, maar mentaliseren is ook in alle individuele behandelcontacten het leidend principe. Er zijn voor deelname aan de MBT-groepspsychotherapie geen harde inclusie- of exclusiecriteria. In principe kan elke patiënt met een persoonlijkheidsstoornis aan de groep deelnemen, ondanks eventuele gevoeligheid voor psychose of middelengebruik. Wel is enige motivatie en vertrouwen noodzakelijk. Commitment aan de behandeling is aanvankelijk het voornaamste doel.

De MBT-behandeling bij FACT PS bestaat uit tweemaal per week vijf kwartier MBT-groepspsychotherapie en daarnaast individuele en sociaalpsychiatrische begeleiding (gemiddeld eenmaal per twee tot drie weken). Ook bij deze sociaalpsychiatrische begeleiding is het bevorderen van het mentaliseren nadrukkelijk leidend. Daarnaast is er eenmaal per week psychomotore therapie en eenmaal beeldende therapie aansluitend aan de groepspsychotherapie. Ook bij de vaktherapie is het bevorderen van het mentaliseren leidend. Individuele psychotherapie is er alleen op indicatie (bijvoorbeeld bij commitmentproblemen of trauma). Alle behandelingen binnen FACT PS, dus ook de individuele (sociaal psychiatrische) contacten, zijn gericht op het vergroten van het mentaliserend vermogen.

Voorafgaand aan deelname aan de MBT-groep vindt een intakegesprek plaats, waarin de doelen worden geformuleerd. Ieder half jaar wordt de voortgang geëvalueerd en de doelen zo nodig bijgesteld. Na gemiddeld twee jaar wordt de MBT-groepsbehandeling afgerond.

Hilda gaat vrij snel deelnemen aan de MBT-groep. Zij is erg ambivalent in haar motivatie en staat weinig open voor mentaliserende interventies; zij gaat gevoelens liever uit de weg, dan ze te onderzoeken. Ze neigt vast te houden aan externe oorzaken van haar klachten (bipolaire stoornis), waarover zij geen enkele controle zegt te ervaren. In de groep is zij meestal stil en vaak afwezig. Als haar klachten na een paar maanden ineens als sneeuw voor de zon verdwijnen, kondigt zij aan ‘beter’ te zijn en geen behandeling meer nodig te hebben. Zij stopt met de MBT-groep. Binnen enkele maanden is Hilda echter weer ernstig depressief en suïcidaal. Zij meldt zich opnieuw voor behandeling en blijkt ditmaal meer gemotiveerd voor een psychotherapeutische invalshoek. Hierop start zij weer met de MBT-groep.


Behandelrelatie en gehechtheid

De behandelrelatie is bij persoonlijkheidsstoornissen het belangrijkste vehikel tot verandering. Daarom hecht FACT PS sterk aan een veilige, warme en authentieke behandelrelatie. Dit wordt gesteund door (inter)nationale richtlijnen voor persoonlijkheidsstoornissen (NICE 2009, Bateman en Kravitz 2013, Kenniscentrum Persoonlijkheidsstoornissen 2016). Het vertrouwen van patiënten met persoonlijkheidsstoornissen is vaak vernietigd door aversieve ervaringen (trauma en verwaarlozing) in de kindertijd. Bij een meerderheid van de patiënten (zo’n 80 %) is er sprake van onveilige gehechtheid en van trauma in de voorgeschiedenis. Bij de doelgroep van FACT PS staat onveilige gehechtheid eigenlijk altijd centraal.

Aversieve ervaringen kunnen niet alleen in de jeugd optreden, maar ook binnen behandelingen bij de ggz, zoals bij veelvuldige doorverwijzing, wisseling van behandelaren, gedwongen opname en separatie. Deze ervaringen zijn vernietigend voor het vertrouwen van patiënten en vergroten slechts de al aanwezige waakzaamheid of wantrouwen, in plaats van vertrouwen te wekken. Hiermee zijn ze dus potentieel beschadigend voor patiënten.

Herstel van vertrouwen is een belangrijk doel bij de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen, ongeacht de onderliggende psychotherapeutische oriëntatie. Hierdoor wordt het mogelijk weer te leren van sociale situaties (en dus ook van de therapeutische relatie), kan rigiditeit worden opgegeven en kunnen patiënten weer beter bereikt worden. Een behandelrelatie op basis van vertrouwen is onontbeerlijk voor het herstel van vertrouwen. Vooral bij onveilig gehechte mensen, die hyperwaakzaam zijn, is het extra belangrijk te investeren in de relatie. De bereidheid de wereld te bezien vanuit het perspectief van de patiënt, is hiertoe een belangrijk middel. De patiënt moet zich gezien voelen in de mind van de therapeut. Een warme, empathische en authentieke houding is daarbij van groot belang.

Om deze reden vormt de gehechtheidstheorie van Bowlby (1969) de basis van ons handelen bij FACT PS. Voor het ontstaan van een veilige gehechtheidsrelatie en herstel van vertrouwen zijn continuïteit, betrouwbaarheid en beschikbaarheid van de behandelaar van groot belang. FACT biedt daartoe een belangrijk middel. Door de mogelijkheid van flexibel op- en afschalen van de intensiteit van zorg, vindt de extra holding daar plaats waar de meest veilige gehechtheidsrelatie is (met het eigen ambulante behandelteam en niet op een kliniek). Door de shared caseload (delen van moeilijke patiënten met het hele team), vergroot men de beschikbaarheid en daarmee de betrouwbaarheid.


Ervaringen met de combinatie van FACT en MBT

De combinatie FACT en psychotherapeutische behandeling door middel van Mentalization Based Treatment is bijzonder bij deze doelgroep. FACT Persoonlijkheidsstoornissen Altrecht is het eerste CCAF1 gecertificeerde FACT-team in Nederland dat zich specifiek richt op de doelgroep EPA-persoonlijkheidsstoornissen.

Zowel voor behandelaren als voor patiënten biedt deze werkwijze handvatten voor het omgaan met de gevolgen van de complexe persoonlijkheidsstoornis en patiënten te motiveren voor psychotherapeutische behandeling. Daarbij biedt het voor behandelaren een kader en daardoor houvast bij het omgaan met soms heftige en ingewikkelde problematiek. Zowel het psychotherapeutisch kader als de intensieve samenwerking en onderlinge steun, maakt dat het mogelijk om in contact te blijven met de patiënt, tegenoverdracht tijdig te onderkennen en te blijven focussen op het noodzakelijke behandelproces, ook als het gedrag angst of weerstand oproept bij hulpverleners.

In de praktijk blijkt FACT adequate holding te bieden, waardoor het rust brengt bij zowel de patiënten als bij het team. Het FACT-team blijkt in staat tijdens kantooruren de eigen crisissen op te vangen. De crisisdienst is ook tevreden, want patiënten doen bijna geen beroep meer op hen of het beleid is helder beschreven in het behandelplan en Crisis Preventie Actie Plan. Opnames vinden slechts spaarzaam plaats en zijn dan steeds kortdurend.

Ongeveer 20 % van onze patiënten volgt de MBT-groepspsychotherapie. Soms duurt het lange tijd voor een patiënt zover is om te starten met de MBT-groep. De individuele behandeling richt zich dan onder andere op het motiveren van de patiënt om deel te gaan nemen aan de groepspsychotherapie (commitment). Soms blijkt het ook heel moeilijk om de groepspsychotherapie vol te houden. Ook dan werkt de FACT-werkwijze ondersteunend en worden patiënten assertief benaderd en ondersteund om te blijven komen of te blijven nadenken over waarom het moeilijk is de therapie vol te houden.


Onderzoek naar de resultaten van FACT- en MBT-behandeling

Verschillende patiënten hebben de behandeling inmiddels afgesloten. Wij zien een afname van crises en een verbetering van het reguleren en verdragen van emoties. Onze indruk is dat dit ook leidt tot verbetering van het functioneren; de ervaring die patiënten met ons delen onderschrijven deze indruk. Op zoek naar een meer feitelijke onderbouwing van onze indrukken hebben we de beschikbare ROM-gegevens over het functioneren van onze patiënten geanalyseerd. We hebben daarvoor gebruik gemaakt van de gegevens die verzameld worden in het kader van routine outcome monitoring (ROM) en van gegevens die we zelf al verzamelden bij het van start gaan en de beëindiging van de MBT-groepspsychotherapie. We hebben deze gegevens gebruikt om na te gaan in welke mate patiënten profiteren van de MBT-behandeling in combinatie met FACT. We hebben daaraan een extra follow-upmeting toegevoegd voor patiënten die de MBT-behandeling beëindigd hebben, zodat we konden nagaan of ook na beëindiging van de behandeling patiënten nog profiteren van de behandeling.

Participanten

In het onderzoek zijn alle patiënten geïncludeerd die tussen oktober 2009 en juni 2014 hebben deelgenomen aan de MBT-groep en in juni 2014 ten minste zes maanden de MBT-groep hadden afgerond. In deze periode zijn 53 patiënten begonnen aan de MBT-groep. In juni 2014 hadden 27 de MBT-groep ten minste zes maanden daarvoor beëindigd. De overige (26) namen nog deel aan de MBT-groepspsychotherapie of hadden die minder dan een half jaar geleden afgerond, waardoor ze buiten de scope van dit onderzoek vielen. Van de 27 patiënten die de MBT-groepspsychotherapie hadden beëindigd in juni 2014, werkten er 16 mee aan de follow-upmeting in juni 2014 (respons 59 %). Van twee participanten waren er wel gegevens over het zorgverbruik, maar geen over de SCL-90 en overige vragenlijsten. Deze participanten zijn daardoor alleen in de beschrijving van het zorgverbruik meegenomen.

Instrumenten

Er werd gebruik gemaakt van de instrumenten die in de ROM-meting werden gebruikt voor, tijdens en bij beëindiging van de MB-groep.

Symptom Checklist-90 (SCL-90)   
Gedurende de behandeling in de MBT-groep werd bij de start, halfjaarlijks en bij beëindiging van de groepstherapie het klachtenniveau gemeten met de Symptom Checklist-90 (Arrindell en Ettema 2003). Dit is een zelfrapportagelijst, waarbij aangegeven moet worden in welke mate patiënten last hebben gehad van klachten. Met de totaalscore wordt het algehele klachtenniveau gemeten. De psychometrische kwaliteiten zijn voldoende tot goed (Evers et al. 2009). Bij de follow-upmeting werd de SCL-90 opnieuw afgenomen.
Zorggebruikvragenlijst   
Door middel van een aangepaste versie van de Client Socio-Demographic and Service Receipt Inventory (Knapp en Chisholm 2006) is het zorggebruik van patiënten die de MBT-behandeling hebben afgerond in kaart gebracht. In de lijst staan vragen over het aantal en het soort hulpverleners met wie de patiënt contact heeft gehad in de afgelopen drie maanden.
Borderline Personality Disorder Severity Index (BPDSI)   
Voor aanvang en na beëindiging van de behandeling werd de Borderline Personality Disorder Severity Index (Arntz 1999) afgenomen, een semigestructureerd interview om de ernst van borderlinekenmerken in kaart te brengen. Aan de hand van negen subschalen worden de DSM-IV-criteria voor de BPS uitgevraagd. Het heeft goede psychometrische kwaliteiten (Arntz et al. 2003).
Procedure

In mei en juni 2014 zijn patiënten die de MBT-behandeling ten minste een half jaar geleden hadden afgerond of beëindigd, schriftelijk benaderd voor follow-uponderzoek. De eerderbesproken vragenlijsten en een informed consent-formulier werden naar de patiënt gestuurd, met het verzoek deze binnen drie weken terug te sturen. Wanneer er binnen drie weken geen lijsten teruggestuurd waren, werden patiënten telefonisch benaderd door een van de onderzoeksmedewerkers. Eventueel werd daarbij advies en hulp van de (voormalig) behandelaar gevraagd. Als er na zes weken nog geen vragenlijsten waren ontvangen, werden deze beschouwd als missende data. Ten slotte zijn uit het elektronisch patiëntendossier gegevens verzameld over de diagnosen bij aanvang van de behandeling en de duur van de MBT-behandeling.

Statistische analyses

De data zijn geanalyseerd met behulp van de Statistical Package for the Social Sciences versie 20.0 (IBM, 2011). Door middel van herhaalde metingen t-testen is de mate van klachtenverandering onderzocht tijdens de therapie en een half jaar na het beëindigen ervan. Ten eerste is een analyse uitgevoerd op de data van de patiënten die de behandeling volledig hebben afgerond (n = 17). Vervolgens zijn dezelfde analyses uitgevoerd bij de totale groep patiënten; dat zijn zowel degenen die de behandeling volledig hebben afgerond als degenen die eerder zijn gestopt (drop-outs; n = 27). Door middel van een herhaalde t-testmetingen is de vermindering van borderlinesymptomen (gemeten met de BPDSI) onderzocht. Het zorggebruik en de tevredenheid van patiënten zijn in beschrijvende statistieken weergegeven.

Resultaten
Kenmerken van patiënten  
De onderzoeksgroep bestaat uit 27 participanten (11 % mannen; 89 % vrouwen). De gemiddelde leeftijd is 42 jaar (SD = 8,7; range = 19–62). Zij zijn gediagnosticeerd met een borderlinepersoonlijkheidsstoornis (43 %), persoonlijkheidsstoornis NAO (50 %) of een andere persoonlijkheidsstoornis (7 %). Deze diagnosen zijn na de intake bij FACT PS door een psychiater gesteld, op basis van een klinisch oordeel.

Kenmerkend voor alle participanten is dat zij ongeschikt waren bevonden voor curatieve (psychotherapeutische) behandeling en daarom verwezen werden naar FACT voor langdurige steunende structurerende behandeling.

Van de oorspronkelijke 27 participanten is bij 17 psychodiagnostisch onderzoek (PO) gedaan, grotendeels op indicatie van curatieve afdelingen die verwezen naar FACT PS. Van deze 17 participanten werd bij 68 % expliciet in het PO aangegeven dat zij niet geschikt geacht werden voor psychotherapie. Redenen voor ongeschiktheid waren onder andere psychotische gevoeligheid (23 %) en ernstige impulscontroleproblemen (12 %). Veelal werd volstaan met de conclusie dat er sprake was van te grote kwetsbaarheid.

Van de 27 participanten waren er 17 die de behandeling hebben afgemaakt. De overige tien hebben de behandeling voortijdig beëindigd, al dan niet in overleg met de behandelaar. Redenen om de behandeling voortijdig te beëindigen waren vooral dat deze te veel spanning gaf. Eén patiënt stopte na een suïcidepoging met ernstige beperkingen tot gevolg. Eén drop-out was het gevolg van suïcide. De patiënten die de behandeling hebben afgerond (n = 17) hebben gemiddeld 27 maanden in de groep gezeten (SD = 9,9).

Er hebben 16 patiënten (59 %) meegewerkt aan het follow-uponderzoek. Zie tabel 1 voor een beschrijving van de kenmerken van participanten ten tijde van de behandeling en de follow-upmeting.
Tabel 1 Kenmerken participanten follow-up ten tijde van behandeling.
   

groep

 
 

totaal

follow-up respons

follow-up geen respons

aantal participanten N/n (%)

27 (100 %)

16 (59 %)

11 (41 %)

klachten bij aanvang SCL-90 M (SD)

235 (69)

234 (71)

242 (69)

symptomen bij aanvang BPDSI M (SD)

22,0 (7,3)

21,5 (6,9)

23,2 (8,3)

as-I-diagnosen M (SD)

1,3 (1)

1,4 (1,2)

1 (0,8)

range

0–4

0–4

0–2

as-II-diagnosen

     

BPS n (%)

11 (43 %)

7 (44 %)

4 (36 %)

NAO n (%)

14 (50 %)

8 (50 %)

6 (55 %)

Overig n (%)

2 (7 %)

1 (6 %)

1 (9 %)

GAF-score bij aanvang M (SD)

54 (7)

55 (5)

52 (9)

range

30–65

45–65

30–60

aantal maanden MBT-behandeling M (SD)

19,7 (12,7)

20,5 (12,7)

17,4 (12,8)

range

1–44

4–44

1–44

drop-out n (%)

11 (39 %)

6 (38 %)

5 (46 %)

M = mean; SD = standaard deviatie; SCL-90 = Symptom CheckList-90; BPDSI = Borderline Personality Disorder Severity Index; BPS = borderlinepersoonlijkheidsstoornis; NAO = persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven; Overig = een andere persoonlijkheidsstoornis; GAF = Global Assessment of Functioning.

Er zijn geen significante verschillen in kenmerken gevonden tussen de groep die meewerkte aan het follow-uponderzoek en de groep die niet meewerkte.

Statistische analyses klachtenniveau (SCL-90)
In de groep die de behandeling heeft afgemaakt (n = 17) zijn de scores op het algehele klachtenniveau (totaalscore SCL-90) bij de eindmeting (M = 219; SD = 83) lager dan bij de beginmeting (M = 251; SD = 69). Dit verschil is significant, t (16) = 2,15, p < 0,05. Van deze groep hebben 10 patiënten meegewerkt aan het follow-uponderzoek. Uit de analyse van de data van deze groep blijkt dat het algehele klachtenniveau is afgenomen. De daling van klachten is significant: F (2, 18) = 5,49, p < 0,05. Deze blijft ook significant. Zie tabel 2.
Tabel 2 Gemiddelden en standaarddeviaties van scores op de SCL-90 bij begin- en eindmeting en follow-up van patiënten die de behandeling hebben afgemaakt (N = 10).
 

SCL-90

 

M

SD

 

beginmeting

245

70

 

eindmeting

228

89

follow-up

180

60

 
In de totale groep (n = 27) zijn de scores op het algehele klachtenniveau bij de eindmeting (T2: M = 213; SD = 76) eveneens lager dan bij de beginmeting (M = 235; SD = 69). Ook dit verschil blijft significant: t (26) = 2,25, p < 0,05. In totaal hebben 16 patiënten meegewerkt aan de follow-up meting. In deze groep zijn de scores bij follow up eveneens lager dan bij de eindmeting en de beginmeting. Het verschil blijft significant, F (2,30) = 9,45, p < 0,05; zie tabel 3.
Tabel 3 Gemiddelden en standaarddeviaties van scores op de SCL-90 bij begin- en eindmeting en follow-up van patiënten die aan de behandeling begonnen zijn (N = 16).
 

SCL-90

 

M

SD

 

beginmeting

234

71

 

eindmeting

222

81

follow-up

175

59

 

Vergeleken met normgroepen uit de algemene populatie (124) en de psychiatrie (206) is er een hoog klachtenniveau (234) bij aanvang van de behandeling. Bij de eindmeting is het klachtenniveau gedaald naar 222 en bij de follow-upmeting naar 175, hetgeen lager is dan de normgroep psychiatrie.

Statistische analyses BPDSI

De totaalscore op de BPDSI is bij de eindmeting (M = 16,3; SD = 6,8) lager dan bij de beginmeting (M = 22,4; SD = 13,5). Dit verschil is niet significant, maar wijst wel op een trend: t (13) = 1,90; p = 0,079. Bij de beginmeting scoorden negen participanten boven de cut-off score voor BPS. Van deze negen participanten voldeden er bij de eindmeting vier (44 %) niet meer aan de criteria voor BPS. Dit waren allen participanten die de MBT-behandeling hebben afgemaakt.

Follow-up beschrijvende statistieken
Huidig zorggebruik  
Van de follow-upparticipanten die deze vragenlijsten invulden (n = 18) heeft niemand in de afgelopen drie maanden gebruik gemaakt van de crisisdienst GGZ. Slechts één participant heeft eenmalig gebruik gemaakt van een gesloten opnameafdeling. Deze participant was een drop-out en heeft de MBT-behandeling niet afgemaakt. Voor een overzicht van het huidige zorggebruik van de participanten uit de follow-upgroep zie tabel 4.
Tabel 4 Zorggebruik: informatie uit vragenlijst zorggebruik en dossier onderzoek (n = 18).
 

groep

 

behandeling afgemaakt (n = 12)

behandeling voortijdig gestopt (n = 6)

uitgeschreven bij FACT PS

5 (41,7 %)

3 (50 %)

ambulante psychiatrische zorg elders

Deelname aan follow-upgroep

2 (16 %)

3 (25 %)

3 (50 %)

0 (0 %)

afrondende fase bij FACT PS

2 (16 %)

0 (0 %)

crisisdienst contact

0 (0 %)

0 (0 %)

gesloten opnameafdeling n (%)

0 (0 %)

1 (17 %)

open opnameafdeling n (%)

0 (0 %)

0 (0 %)

Tevredenheid over de behandeling
Het gemiddelde rapportcijfer voor de MBT-behandeling is een 7,5 (SD = 1,54), met een minimum van 4 en maximaal een 10. De patiënten die de behandeling voortijdig beëindigden gaven gemiddeld een 6,6 en degenen die de behandeling wel afmaakten gemiddeld een 8. Meer dan 75 % is tevreden over de kwaliteit van de hulp. Bijna 90 % geeft aan redelijk tot absoluut tevreden te zijn, en voor ruim 60 % voldeed deze aan de behoefte. Ruim 75 % zou de hulp aanbevelen aan een vriend of zou deze opnieuw kiezen.

Hilda komt redelijk trouw naar de MBT-groep en is duidelijk meer bereid haar gevoelens te onderzoeken. De groep is erg zwaar voor haar. Hilda raakt gemakkelijk overspoeld en dissocieert snel, en moet tijdens een sessie geregeld de groep verlaten omdat het haar te veel wordt. Inmiddels is een steunend contact met haar kinderen ontstaan. Dit sterkt Hilda om door te gaan met de MBT-groep, waar zij geleidelijk aan steeds meer gaat begrijpen van haar emoties en hoe die verband houden met destructief gedrag. Het destructieve gedrag verdwijnt volledig, haar stemming klaart op en geleidelijk aan gaat zij ook steeds minder dissociëren, totdat dit uiteindelijk ook helemaal verdwijnt. De medicatie kan vrijwel volledig worden afgebouwd.

Hilda is voor het eerst in haar leven in staat eigen keuzen te maken, ten aanzien van geloof en interpersoonlijke contacten. Dit is moeilijk voor haar, maar zij doorstaat het zonder terugval. Ze rondt de behandeling bij FACT PS in 2013 af. Zij voldoet dan niet meer aan de criteria van een borderlinepersoonlijkheidsstoornis, de depressieve klachten zijn volledig in remmissie en er is geen sprake meer van destructief gedrag (inclusief alcoholmisbruik).

Momenteel heeft Hilda de follow-upgroep ook afgerond en is zij alleen nog bij de huisarts in zorg. Het gaat haar goed en zij werkt als ervaringsdeskundige. Op de afscheidskaart aan het team, schreef Hilda: ‘Wie de deur opent voor het ervaren van emoties, opent de deur naar geluk.’


Discussie

De resultaten laten significante verbeteringen in klachten zien bij patiënten die in behandeling zijn (geweest) bij FACT Persoonlijkheidsstoornissen en de MBT-groepstherapie hebben afgerond. Daarnaast neemt het zorggebruik bij de follow-upmeting bij deze groep af en is er bij acht (66,7 %) participanten helemaal geen zorgverbruik meer of slechts eens per twee weken een uur follow-upgroep. Er wordt helemaal geen gebruik meer gemaakt van de crisisdienst of opnameafdeling, ook niet via een ‘bed op recept’ (BOR).

Er is een significante daling van het totale klachtenniveau. Die daling zet zich voort nadat de deelname aan de MBT-groep is beëindigd en is groot genoeg om ook klinische betekenis te hebben. Dit geldt zowel voor de groep die de behandeling heeft afmaakt, als voor de groep waarbij ook de drop-outs worden meegenomen. De totaalscores op de SCL-90 zijn bij de begin- en eindmeting hoger en in de follow-upgroep lager dan die van de normgroep psychiatrische patiënten.

Er is een vermindering van symptomen van een borderlinepersoonlijkheidsstoornis gemeten met de BPDSI gedurende de deelname aan de MBT-groep. Omdat er nauwelijks vergelijkbaar onderzoek met de BPDSI voorhanden is, is het moeilijk om de betekenis van deze uitkomst te bepalen.

Dat de afname van klachten na beëindiging van de behandeling zich voortzet en er geen sprake is van terugval, vinden wij een mooi resultaat. Dit wordt ook gezien in onderzoek van Bateman en Fonagy (2006, 2008). Het is onze ervaring dat veel patiënten het beëindigen van de behandeling erg spannend vinden. Dat zou kunnen leiden tot een hoger klachtenniveau bij beëindiging van de behandeling. Verder pakken de meeste patiënten pas bij het beëindigen van de behandeling weer meer maatschappelijke rollen op (zoals opleiding en werk), wat ook tot een verdere verbetering van het klachtenniveau leidt.

De overige uitkomsten van de follow-upmeting laten zien dat patiënten de behandeling bij FACT een ruime voldoende geven. De respons van 59 % bij de follow-upmeting is een hogere dan wij van tevoren verwacht hadden bij deze doelgroep. De uitkomsten met betrekking tot kwaliteit van leven en zorggebruik zijn positief, maar kunnen wat moeilijker gewogen worden, doordat data over een vergelijkbare doelgroep niet voorhanden waren.

Bij de groep die de behandeling heeft afgerond zijn er geen contacten meer met de crisisdienst geweest, noch klinische opnames en heeft een meerderheid geen psychiatrische nazorg meer of slechts laag frequent in groepsverband. Bij een ruime meerderheid kon de behandeling worden afgesloten, wat een mooi resultaat is bij een als onbehandelbaar geoormerkte doelgroep.

De resultaten van de analyses moeten met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Het betreft een kleine groep patiënten en hoewel we vermoeden dat deze groep de kenmerken van EPA-persoonlijkheidsstoornissen weerspiegelt, hebben we onvoldoende gegevens om te kunnen vaststellen of deze groep representatief is. In deze context kon geen gebruik gemaakt worden van een controlegroep.

Bovendien betreft het hier patiënten die lastig te onderzoeken zijn, omdat zij moeilijk te motiveren zijn voor behandeling en daardoor ook voor het meermalen invullen van vragenlijsten en het afnemen van interviews. Doordat niet alle patiënten consequent op afspraken kwamen of meededen aan de metingen, ontbreken er enkele scores. Daarnaast maakt ook de geringe omvang van de groep dat de door ons gevonden resultaten niet zonder meer generaliseerbaar zijn naar vergelijkbare groepen patiënten.

Er is een relatief hoge drop-out (39 %). Enerzijds is dit een verschijnsel dat bekend is bij deze doelgroep, maar dit hoge percentage wordt ook verklaard door gebrek aan ervaring in het eerste jaar dat er door het team begonnen werd met de MBT-behandeling (2009–2010). Vooral het indiceren, motiveren en binnen boord houden van patiënten bij de behandeling was in het eerste jaar moeilijk. In het eerste jaar van de MBT-behandeling door FACT PS vonden acht (66,7 %) van de twaalf drop-outs plaats. Er waren slechts vier drop-outs in de jaren erna (2010–2014).

De periode dat de participanten van de follow-upmetingen gestopt zijn met de MBT varieerde van zes maanden tot ruim drie jaar. Hierdoor kan niet met zekerheid gesteld worden of de positieve effecten van de behandeling zes maanden aanhouden of meerdere jaren. Echter alle participanten, die de behandeling al drie jaar hebben afgerond, hebben gerespondeerd en maken het goed.


Conclusie

Hoewel bescheidenheid op zijn plaats is vanwege methodologische beperkingen, ondersteunen de data de indruk die we al hadden dat de combinatie van FACT en MBT leidt tot afname van klachten en verbetering van functioneren bij de patiënten die bij ons in behandeling zijn. Volgens ons betekent dit dat we voorzichtig moeten zijn met het als onbehandelbaar bestempelen van patiënten of te gemakkelijk over gaan tot slechts steunende en structurerende behandeling, zonder dat er nog naar verandering wordt gestreefd. Met aanpassingen aan vooral de mate van holding rondom de psychotherapeutische behandeling blijken veel van de onbehandelbaar geachte patiënten toch behandelbaar te worden en is er grote winst te boeken in verbetering van de kwaliteit van leven en vermindering van het zorgverbruik.


Literatuur

Allen, J. G., Fonagy, P., & Bateman, A. W. (2008). Mentaliseren in de klinische praktijk. Amsterdam: Nieuwezijds.
 
Arntz, A., Hoorn, M. van den, Cornelis, J., Verheul, R., Bosch, W. van den, & Bie, A. de (2003). Reliability and validity of the Borderline Personality Disorder Severity Index. Journal of Personality Disorders, 17, 45–59.
CrossRef PubMed
 
Arntz, A. (1999). BPDSI: Borderline Personality Disorder Severity Index Versie IV. Maastricht: Universiteit Maastricht.
 
Arrindell, W. A., & Ettema, J. H. M. (1986). SCL-90: Handleiding bij een multidimensionele psychopathologie indicator. Lisse: Swets Test Publishers.
 
Bateman, A., & Fonagy, P. (2006). Treatment of borderline personality disorder with psychoanalytically oriented partial hospitalisation. An 18-month follow-up. Journal of Lifelong Learning in Psychiatry, 2, 244–252.
CrossRef
 
Bateman, A., & Fonagy, P. (2008). 8‑Year follow-up of patients treated for borderline personality disorder: mentalization-based treatment versus treatment as usual. American Journal of Psychiatry, 165, 631–638.
CrossRef PubMed
 
Bateman, A., & Krawitz, R. (2013). Borderline personality disorder. An evidence-based guide for generalist mental health professionals. Oxford: Oxford University Press.
CrossRef
 
Bowlby, J. (1969). Attachment. Attachment and loss: Vol. 1. New York: Basic Books.
 
Coates, S. W., & Target, M. (1998). Having a mind of one’s own and holding the other in mind. Psychoanalytic Dialoges, 8, 115–148.
CrossRef
 
Delespaul, P., & Consensusgroep EPA (2013). Consensus over de definitie van mensen met een ernstige psychische aandoening (EPA) en hun aantal in Nederland. Tijdschrift voor Psychiatrie, 5, 427–238.
 
Evers, A., Braak, M., Frima, R., & Vliet-Mulder, J. van (2009). COTAN Documentatie. Amsterdam: Boom.
 
Gabbard, G., & Wilkinson, S. (1994). Management of countertransference with borderline patients. New York: American Psychiatric Press.
 
Gunderson, J. G., & Links, P. S. (2008). Borderline personality disorder: a clinical guide. Washington, DC: American Psychiatric Publishers.
 
Helleman, M., Goossens, P. J. J., Kaasenbrood, A., & Achterberg, T. van (2014). Evidence base and components of brief admission as an intervention for patients with borderline personality disorder: a review of the literature. Perspectives in Psychiatric Care, 50, 65–75.
CrossRef PubMed
 
Hendin, H. (1981). Psychotherapy and suicide. American Journal of Psychotherapy, 35, 469–480.
PubMed
 
Hermens, M. L. M., Splunteren, P. T. van, Bosch, A. van den, & Verheul, R. (2011). Barriers to implementing the clinical guideline on borderline personality disorder in the netherlands. Psychiatric Services, 62, 1381–1383.
CrossRef PubMed
 
Kate, C. A. ten, Eurelings-Bontekoe, E. H. M., Muller, N., & Spinhoven, P. (2007). Persoonlijkheidsstoornissen in een instelling voor tweedelijns geestelijke gezondheidszorg. Prevalentie, kenmerken, behandelindicatie en drop-out. Tijdschrift voor Psychiatrie, 49, 597–609.
PubMed
 
Kenniscentrum Persoonlijkheidsstoornissen (2014). Meedoen. Aanbevelingen voor de behandeling van mensen met EPA-PS. Utrecht: Kenniscentrum Persoonlijkheidsstoornissen. Geïntegreerde richtlijnbehandeling. Verkorte versie. www.kenniscentrumps.nl, Geraadpleegd op 5 januari 2016.
 
Knapen, S. R. Y. (2013). FACT voor ernstige persoonlijkheidsstoornissen. Ervaringen met de combinatie met MBT. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 68, 20–28.
 
Knapp, M., & Chisholm, D. (2006). Introduction and manual for the CSSRI-EU. In G. Thornicroft, T. Becker, M. Knapp, H. C. Knudsen, A. Schene, M. Tansella, & J. L. Vazquez-Barquero (Eds.), International outcome measures in mental health: quality of life, needs, service satisfaction, costs and impact on carers (pp. 71–75). Londen: Gaskell.
 
Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling (2008). Multidisciplinaire Richtlijn Persoonlijkheidsstoornissen. Richtlijn voor de diagnostiek en behandeling van volwassen patiënten met een persoonlijkheidsstoornis. Utrecht: Trimbos-instituut.
 
Meekeren, E. van, Bunningen, N. van, Kaasenbrood, A. D., Knapen, S., Luyn, B. van, Nijmeijer, B., & Steendam, M. (2015). Ernstige psychische aandoening: kwaliteit van de relatie ligt in de reparatie. Psychopraktijk, 7, 20–25.
SpringerLink
 
National Institute for Health and Clinical Excellence (2009). Borderline personality disorder: recognition and management. Manchester: NICE Guidelines.
 
Stoffers, J. M., Völlm, B. A., Rücker, G., Timmer, A., Huband, N., & Lieb, K. (2012). Psychological therapies for people with borderline personality disorder. Cochrane Database of Systematic Reviews, 8 (2).
 
Veldhuizen, J. R. van, Bähler, M., & Polhuis, D. (2015). Handboek FACT. Utrecht: de Tijdstroom.
 
Webb, D., & McMurran, M. (2009). A comparison of women who continue and discontinue treatment for borderline personality disorder. Personality and Mental Health, 3, 142–149.
CrossRef
 

1 Centrum Certificering ACT en FACT.
Naar boven