47th Annual convention. Association for Behavioral and Cognitive Therapies. Nashville, TN, 21-24 november 2013

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2014
10.1007/s12485-014-0046-8

Gehoord

47th Annual convention. Association for Behavioral and Cognitive Therapies. Nashville, TN, 21-24 november 2013

Kim de Jong1, 2 Contact Information

(1)  Universiteit Leiden, Leiden, The Netherlands
(2)  University of Pennsylvania, Pennsylvania, US State

: 9  2014

Samenvatting  
Ik was in 2013 voor de eerste keer op het zogenaamde ABCT-congres van de Association for Behavioral and Cognitive Therapies, de Amerikaanse beroepsvereniging voor cognitieve gedragstherapeuten. Het congres vond plaats in het Gaylord Opryland Hotel te Nashville, Tennessee - een hotel met duizenden kamers, dat een volledig dorp met diverse binnentuinen en een heuse rivier met rondvaartboot herbergt. De reden dat gekozen werd voor dit hotel, was dat het aantal deelnemers op het ABCT-congres in de duizenden liep.
k. de jong is universitair docent aan de Universiteit Leiden en momenteel voor een jaar als onderzoeker werkzaam aan de University of Pennsylvania. Ze werkt daar tevens als behandelaar.

Ik was in 2013 voor de eerste keer op het zogenaamde ABCT-congres van de Association for Behavioral and Cognitive Therapies, de Amerikaanse beroepsvereniging voor cognitieve gedragstherapeuten. Het congres vond plaats in het Gaylord Opryland Hotel te Nashville, Tennessee - een hotel met duizenden kamers, dat een volledig dorp met diverse binnentuinen en een heuse rivier met rondvaartboot herbergt. De reden dat gekozen werd voor dit hotel, was dat het aantal deelnemers op het ABCT-congres in de duizenden liep. Zelf ben ik meer gewend aan internationale congressen met vierhonderd tot achthonderd deelnemers, dus af en toe had ik wel het gevoel enigszins te verdrinken in de mensenmassa. Het congres had meer dan tweehonderd algemene sessies en daarnaast konden nog kaartjes gekocht worden voor workshops, master clinician seminars en interventietrainingen. Het mooie van zo’n groot Amerikaans congres is wel dat alle grote namen aanwezig zijn en deze kopstukken ook allemaal presentaties of workshops geven. Marsha Linehan, Judith Beck, David Barlow, Michelle Craske - ze waren er allemaal.

De eerste sessie die ik bijwoonde ging over de werkalliantie. Alle sprekers hadden de werkalliantie-uitkomstrelatie op een nieuwe manier geanalyseerd. De eerste presentatie betrof de werkalliantie bij kinderen en jongeren en liet zien dat er weinig samenhang bestaat tussen het oordeel van de jongere, de ouders en de therapeut. Verder blijkt vooral de alliantiescore van de ouders samen te hangen met de behandeluitkomst. De tweede presentatie liet zien dat de werkalliantie door de cliënt gescoord, in tegenstelling tot wat veel literatuur suggereert, niet significant de uitkomst voorspelt wanneer therapeut en observator in hetzelfde statistische model worden opgenomen. Wel blijkt de cliënt een uniek perspectief in te brengen in het meten van de werkrelatie. Interessante resultaten die tot nadenken stemmen.

In de volgende sessie waar ik heenging, deed mijn baas Rob DeRubeis een aanval op Lambert’s pie - het taartdiagram van Michael Lambert (1992) waarin de invloed van diverse algemene factoren op de behandeluitkomst in kaart gebracht zijn. In tegenstelling tot wat veel mensen denken, zijn de percentages die Lambert vermeldt in dat diagram een schatting en niet gebaseerd op een meta-analyse. DeRubeis stelde dat de relatie tussen de algemene factoren, technieken en uitkomsten complexer is dan Lambert doet vermoeden. Ten eerste is de moeilijkheidsgraad van de patiënt een belangrijke factor, dan speelt de kwaliteit van de behandeling nog een rol en tot slot de kwaliteit van de behandelaar. De relatie tussen deze drie factoren is zeker niet lineair, maar complex. Bij meer dan drie eerdere episoden van depressie is de werkrelatie bijvoorbeeld niet meer voorspellend voor de behandeluitkomst.

Verder ging ik die eerste dag nog naar een symposium over vermijding, emoties en welbevinden, waarin onder andere Adele Hayes en David Barlow spraken. Drie onderzoeksgroepen presenteerden hun onderzoek over de functie van emoties en hoe er met emoties gewerkt kan worden in de therapie. De eerste spreker, Douglas Mennin, richt zich vooral op het veranderen van de aandacht voor emoties door middel van mindfulness. Hayes gebruikt emoties juist in de tweede fase van de therapie, om cliënten te destabiliseren, omdat er dan diepere verandering kan plaatsvinden. De derde spreker, Thomas Lynch, richt zich op de biologische functie van emoties. Barlow vatte de drie presentaties samen als drie methoden waarin er aandacht is voor positief affect en de functionaliteit van emoties, in plaats van slechts voor het verminderen van emoties. Mijn laatste sessie van die dag ging over comorbiditeit tussen angst en depressie, bekeken door diverse onderzoekers, waaronder Michelle Craske.

De tweede dag had ik zelf een presentatie, als onderdeel van een symposium over het voorspellen van behandeluitkomsten. De andere sprekers, Rob DeRubeis, Zachary Cohen en Marcus Huibers, presenteerden een nieuwe analysemethode voor het analyseren van data uit gerandomiseerd onderzoek, die gebruikt kan worden om moderatoren en mediatoren in kaart te brengen. Gelijke therapieuitkomsten bij twee verschillende behandelvormen wil immers niet automatisch zeggen dat beide behandelingen ook even goed zijn voor iedereen. De methode probeert te voorspellen voor welke cliënten welke therapiemethode het beste is. Vooral de data van Huibers lieten op spectaculaire wijze zien dat er belangrijke verschillen kunnen zijn in effectiviteit voor subgroepen patiënten. Mijn eigen presentatie ging over het voorspellen van uitkomsten met behulp van ROM-data en achtergrond en procesvariabelen, met gebruik van vernieuwende statistische technieken.

Verder ging ik die dag nog naar een symposium over interpersoonlijk functioneren en het presidential address van Stefan Hofmann die inging op de DSM-5, met name wat betreft de veelbelovende resultaten van de combinatie van neurowetenschap en gedragstherapie. Hij haalde diverse onderzoeken van zijn eigen groep aan de Boston University aan, waarin geëxperimenteerd werd met een stof die extinctie van angststoornissen kan vergemakkelijken. De resultaten zijn veelbelovend, maar er zitten nog wel wat haken en ogen aan. Ook hier bleek de relatie tussen stof en uitkomsten niet lineair en werden soms zelfs slechtere resultaten behaald.

De algemene strekking van het congres was dus dat de relatie tussen voorspellers en uitkomsten meestal niet lineair is en dat het tijd is om op andere manieren naar moderatoren en mediatoren te zoeken. Een boodschap die mij zeer aanspreekt. Het congres was groot en daarmee ook vermoeiend, maar het was heel interessant om zo’n groot congres eens mee te maken. Zeker voor herhaling vatbaar - maar misschien niet direct volgend jaar.

Naar boven