Een beweging naar voren, zonodig met stemverheffing

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2014
10.1007/s12485-014-0027-y

Forum

Een beweging naar voren, zonodig met stemverheffing
Reactie op Verheij en Ten Hoopen

Ariëlle de RuijterContact Information

(1)  Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie, Utrecht, The Netherlands

Contact Information Ariëlle de Ruijter
Email: a.deruyter@kenniscentrum-kjp.nl
URL: http://blogs.kenniscentrum-kjp.nl/arielle-de-ruijter

: 28  2014

Samenvatting  
Een sympathiek betoog in het vorige nummer van dit tijdschrift, ‘Accommodeer, zie uw kansen, bij de transitie van de jeugd-ggz’, door onze Rotterdamse collega’s Fop Verheij en Leontiene ten Hoopen. En ook nog niet van de minste: Verheij is hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie en lidspecialist, opleider en supervisor van de Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie (VKJP), waarvan ik nu een tijdje voorzitter mag zijn. Nu ik dit schrijf is de Jeugdwet al lang en breed door de Eerste Kamer en ja, ik ben het met hen eens: we moeten hard aan de slag met de transformatie.
a. de ruijter is voorzitter van de Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie, directeur van het Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie, vrijgevestigd orthopedagoog/gz-psycholoog en psychotherapeut. E-mail: a.deruyter@kenniscentrum-kjp.nl; website: http://blogs.kenniscentrum-kjp.nl/arielle-de-ruijter .

Een sympathiek betoog in het vorige nummer van dit tijdschrift, ‘Accommodeer, zie uw kansen, bij de transitie van de jeugd-ggz’, door onze Rotterdamse collega’s Fop Verheij en Leontiene ten Hoopen. En ook nog niet van de minste: Verheij is hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie en lidspecialist, opleider en supervisor van de Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie (VKJP), waarvan ik nu een tijdje voorzitter mag zijn. Nu ik dit schrijf is de Jeugdwet al lang en breed door de Eerste Kamer en ja, ik ben het met hen eens: we moeten hard aan de slag met de transformatie.

Het historisch perspectief dat Verheij en Ten Hoopen schetsen is van belang. Deze context wordt in de waan van de dag vaak over het hoofd gezien, zodat we verblind worden door een stortvloed aan ‘meningen’ waarin beleidsmakers elkaar napraten. Het is bijvoorbeeld heel gangbaar om te vinden dat de gemeente dicht bij de burgers staat. (Is dat zo? Wie wil er überhaupt wat met de gemeente te maken hebben? Het is al vervelend als je er naar toe moet om je paspoort te verlengen.) En dat de gemeente dús beter en goedkoper voor burgers kan zorgen. Maar Verheij en Ten Hoopen mopperen niet op de gemeenten. Zij zoeken naar ‘ons eigen aandeel’ en verwijten de jeugd-ggz geen oplossingen te hebben aangereikt voor de problemen die bij de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg (2009) naar voren kwamen. Daardoor hebben we destijds de kans laten liggen om op basis van inhoudelijke keuzen beleid te maken, zodat we nu opnieuw overgeleverd zijn aan een structuurwijziging.

Dat we het toen hebben laten afweten, was echter geen incident; de jeugd-ggz is een grote afwezige in al het publieke debat. Dit is een structureel tekort, een persoonlijkheidskenmerk van de jeugd-ggz. Een ingetogen, luisterende, genuanceerde attitude is passend in de geborgenheid van onze behandelkamers - een-op-een met een ouder of kind - maar in de maatschappelijke belangenbehartiging van álle kinderen met ernstige psychische stoornissen is onzichtbaarheid een zwakte. Zelfs in de aanloop naar een nieuwe Jeugdwet waarin een visie op de geestelijke gezondheid van onze kinderen geheel ontbreekt, wisten we slechts bij hoge uitzondering een stukje in de krant te krijgen, laat staan dat we beleidsmakers en politici wisten te imponeren. We voerden een achterhoedegevecht, konden nauwelijks woorden vinden om uit te leggen wat we doen voor kinderen en gezinnen, en hadden ook onze cijfers niet paraat. Wat levert een investering in kinder- en jeugdpsychotherapie eigenlijk op, in termen van health economics? We weten het nu nog niet.


Valse bescheidenheid

Maar onze staat van dienst legitimeert ons wel degelijk om indruk te maken. Onze onderzoekers zijn erg productief en invloedrijk. Onze impactfactor is zelfs de hoogste ter wereld. We zijn zes tot acht keer zo invloedrijk als de Duitsers en de Amerikanen, terwijl onze budgetten dramatisch lager zijn. De Nederlandse behandelpraktijk is bijzonder effectief, na spectaculaire moderniseringen in de laatste decennia. Nieuwe, wetenschappelijk onderbouwde methodieken reiken tot in de behandelkamer en het percentage van onze patiënten dat functioneert in de samenleving - niet in een kliniek - is hoger dan ooit. Kennisuitwisseling staat op een hoog peil. Participatie in de behandeling door ouders heeft meer structuur dan waar ook ter wereld. We staan open voor nieuwe ontwikkelingen en weten, ook al is er nauwelijks geld voor, eigentijdse technologische mogelijkheden te benutten.

En toch blijven we zwijgen. Alsof een strategische aanwezigheid in de Haagse corridors en de Brusselse salons ons zou verlagen tot behartigers van het eigen belang in plaats van dat van kinderen. Tot in de laatste week voor de behandeling in de senaat hoorde ik pleiten voor een stille diplomatie. Welnu, ik pleit voor het zichtbaar maken van onze prestaties. Laten zien hoe (bewezen) effectief we jeugdigen met een stoornis kunnen behandelen. Laten we de beleidsmakers en bestuurders er met de haren bijtrekken. Niet voor niets hebben we onszelf al die tijd belast met ROM. Laten we alle ouders in Nederland tonen hoe laag onze drempels zijn en hoe effectief onze output; 5 procent van hen zal ons nog hard nodig hebben. Laten we gemeenteraden met de neus op de feiten drukken, zodat ze zich realiseren voor welke problematiek ze opeens verantwoordelijk zijn. Zo nodig met stemverheffing. Want al die bescheidenheid was een valse.


Specialisten aan de poort

Verheij en Ten Hoopen voorzien een model in cirkels: algemene ‘wijkteams’ dicht bij de burger, diagnoseteams daar omheen en specialistische jeugdhulp in een buitenste schil. Zij pleiten en passant ook voor de instelling van een psychotherapeut-specialist. De Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie is het in principe met dat laatste eens, maar we weten tegelijkertijd dat het zeer waarschijnlijk niet gaat gebeuren. Zo’n concentrisch model, met verschillende ‘schillen’ wordt vaker als uitgangspunt genomen, zoals in de zorg na rampen of voor geüniformeerde hulpverleners die ingrijpende gebeurtenissen meemaken.

Toch is vanuit de inhoud van ons werk op dit model voor de brede jeugdhulp wel wat af te dingen. Want wij zetten graag specialisten aan de poort voor een goede triage. Verder weet iedereen in ons vak dat een behandeling niet pas na de diagnose begint, maar dat de diagnostische fase vaak ook het begin van de behandeling is, in de zin van het aangaan van een werkrelatie. Intake, heteroanamnese, gezinsgesprekken en het adviesgesprek bieden verschillende kansen om een probleem in interactionele termen te definiëren en daarmee oplossingen te genereren voor schijnbaar onoplosbare problemen en stoornissen. Kijk ook eens naar het dialoogmodel van de collega’s George Westermann en Jac Maurer voor het voeren van een adviesgesprek (Maurer & Westermann, 2013).

In de wijkteams zullen geen specialisten maar generalisten op hbo-niveau - in een eerdere fase sociale huisarts genoemd - de poort naar de hulpverlening bewaken. Vergelijk dat opleidings- en ervaringsniveau eens met dat van de huisarts, een opleiding die nu drie jaar duurt, na de academische opleiding tot basisarts.


Multidisciplinair karakter behouden

Ik begin me echter pas echt zorgen te maken als er waterscheidingen worden aangebracht, zoals Verheij en Ten Hoopen dat doen in een ‘domeinverduidelijking’. Zij stellen voor dat kinder- en jeugdpsychiatrie meer dan ooit een medisch specialisme gaat worden - een domein voor ‘dokters’ - en dat de gespecialiseerde jeugd-ggz het domein zal zijn van klinisch psychologen en de psychotherapeut-specialist - als die laatste er al komt. Wanneer we als gevolg van de transitie en transformatie uitkomen op het verlies van het multidisciplinaire karakter van de kinder- en jeugdpsychiatrie, zijn we pas echt in de aap gelogeerd. Juist ook voor kinderen met de ernstigste stoornissen zijn de inbreng vanuit de ontwikkelingspsychologie, de orthopedagogiek en de psychotherapie van het grootste belang, hoe spectaculair de ontdekkingen met fMRI en van genetische studies voor de kinder- en jeugdpsychiatrie ook zullen zijn.

Ook deel ik - als Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie zitten we dicht bij het vuur - hun optimisme niet dat genetica en beeldvormende technieken op afzienbare termijn zullen leiden tot directe nieuwe inzichten voor behandeling. In expertmeetings komt deze kwestie altijd aan bod: nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn er genoeg, maar hun implicatie voor diagnostiek en behandeling kan nog niet concreet worden uitgewerkt.

Ik deel wel de opvatting van Verheij en Ten Hoopen dat we ons vak, de context waarin we werken en de beroepsprofielen opnieuw zullen moeten uitvinden. Maar graag zonder het verlies van bepaalde verworvenheden. Vanuit onze huidige, efficiënt werkende organisaties en praktijken heeft vernieuwing alle kans. We moeten koste wat kost voorkomen dat de kinder- en jeugdpsychiatrie zich terugtrekt binnen de muren van de ziekenhuizen. Ik wil pleiten voor een beweging naar voren. Zijn er geen kinder- en jeugdpsychiaters die met al hun kennis en met de steun van een (ziekenhuis)organisatie ook volop in wijken en in de jeugdhulp aanwezig willen zijn, om daar hun specialistische kennis in te zetten in vroegonderkenning, triage, diagnostiek en behandeling?


Route van de ouders

Ten slotte is mijn grootste zorg dat noch bij de beleidsmakers van VWS en gemeenten (en hun adviesorganen), maar ook niet in de bijdrage van mijn gewaardeerde Rotterdamse collega’s de route van de ouders aan de orde komt. De plattegrond van die route is allang uitgetekend en houdt zich niet aan onze beleidsmodellen en wetenschappelijke ambities. De zorg kunnen we transformeren, maar ouders willen niet getransformeerd worden (Paternotte, 2014). Hun weg loopt langs bekende steunpunten: consultatiebureau, huisarts, school, schoolarts en andere sleutelfiguren in de gemeenschap.

De transformatie is een ‘werk in uitvoering’, zo stellen Verheij en Ten Hoopen. Maar niemand loopt graag over een brug die op hetzelfde moment nog wordt gebouwd. We gaan dat wel doen in de zorg voor jeugd. Laten we met elkaar ons stinkende best doen om de risico’s te beperken. Voor de kinderen en hun ouders.


Literatuur

Westermann, G.M.A. (2010). Ouders adviseren in de jeugd-ggz. Het ontwerp van een gestructureerd adviesgesprek. Thesis. Maastricht: Datawyse/Universitaire Pers.
 
Maurer, J. & Westermann, G.M.A. (2013). Aandacht voor de adviesfase en samenwerkingsrelatie. Kind en Adolescent Praktijk, 12, 142–143.
SpringerLink
 
Websites
http://www.kenniscentrum-kjp.nl/professionals/kennisinitiatieven/dialoogmodel/adviesgesprek-indialoog#.uzges61_uou .
 
http://blogs.kenniscentrum-kjp.nl/arga-paternotte/2014/03/06/mijn-transformatie .
 
Naar boven