Authenticiteit: een psychoanalytische benadering

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2014
10.1007/s12485-014-0023-2

Artikelen

Authenticiteit: een psychoanalytische benadering

Marc Hebbrecht1, 2 Contact Information

(1)  KU Leuven, Leuven, Belgium
(2)  Campus Kortenberg en diensthoofd, ASSTER Sint-Truiden, Sint-Truiden, Belgium

Contact Information Marc Hebbrecht
Email: marc.hebbrecht@telenet.be

: 28  2014

Samenvatting  
In dit artikel wordt een pleidooi gehouden voor een herwaardering van het concept authenticiteit in de psychoanalyse en haar afgeleide therapieën. Er wordt ingegaan op een psychoanalytische definitie van het concept, geïllustreerd met een casus van een psychoanalytische therapie. De analyse van muzikale rêverieën die opduiken in de beleving van de therapeut tijdens een stagnerende fase van de therapie, leidt tot een meer authentieke houding bij de therapeut en brengt zo een deblokkering van het therapeutisch proces tot stand. Vervolgens wordt het begrip authenticiteit als psychoanalytisch concept verder uitgediept, de historische oorsprong wordt beschreven en de relatie tussen authenticiteit en het zelf wordt belicht. Ten slotte wordt de vraag beantwoord aan welke voorwaarden een authentieke therapeut dient te voldoen.
m. hebbrecht is psychiater-psychotherapeut en psychoanalyticus. Hij is werkzaam in de psychoanalytische dienst van het UC KU Leuven, campus Kortenberg en diensthoofd in ASSTER Sint-Truiden. Hij is tevens opleider bij de postgraduate opleiding in de psychoanalytische psychotherapie van de KU Leuven, bij de opleiding integratieve psychotherapie van de UI Antwerpen en bij de Belgische Vereniging voor Psychoanalyse en is hoofdredacteur van het Tijdschrift voor Psychoanalyse. E-mail: marc.hebbrecht@telenet.be.

Inleiding

Psychoanalyse heeft authenticiteit lange tijd niet omarmd als een fundamenteel concept (Collins, 2011). Dit wekt verwondering, omdat psychoanalyse juist beoogt de capaciteit tot authentieke beleving bij de patiënt verder te ontwikkelen. Deze bijdrage poneert aan de hand van een klinisch vignet een stelling over authenticiteit in de psychoanalytische therapie. Hierbij wordt de vraag gesteld of de psychoanalyse niet vooral de binnenzijde van echtheid centraal stelt, namelijk congruentie, en minder opteert voor transparantie, de buitenzijde van de echtheid, dat wil zeggen de communicatie door de therapeut van zichzelf, zijn percepties, attituden en gevoelens.

In het vignet wordt een fase van de therapie besproken waarin de therapeut er niet in slaagt authentiek contact te maken met de patiënt. De analyse van muzikale rêverieën die bij de therapeut opkomen en ogenschijnlijk niets met het materiaal van de patiënt te maken hebben, draagt vervolgens bij tot meer authentieke interventies door de therapeut. Hierdoor wordt het therapeutisch proces gemobiliseerd, met als gevolg dat de patiënt groeit in authenticiteit in persoonlijke relaties.

Vervolgens wordt ingegaan op het concept van authenticiteit en het belang ervan in de hedendaagse psychoanalyse. Daarna volgen theoretische beschouwingen in verband met het concept en wordt de relatie gelegd met het zelf. Ten slotte wordt de vraag beantwoord wat een authentieke therapeut karakteriseert.


Authenticiteit vanuit de psychoanalyse

Doorheen de geschiedenis van de psychoanalyse merken we een trend waarbij de klassieke opvattingen (Freud, 1919) over abstinentie, anonimiteit en neutraliteit in vraag worden gesteld (Hebbrecht, 2008). In de huidige tijd van een pluralistische psychoanalyse, waarbij de analyticus zich laat inspireren door meerdere denkmodellen en inzichten integreert vanuit verschillende psychoanalytische tradities, wint authenticiteit als onderdeel van de analytische basishouding aan belang (Orange, 2002). De psychoanalyse is flexibeler, interactiever en vooral intersubjectiever geworden in vergelijking met haar glorietijd, toen de analyticus werd vergeleken met een koele, onthechte chirurg die de eigen gevoelens uitschakelt tijdens het werk (Hebbrecht, 2008). De analyticus is nu meer gevoelsmatig betrokken bij de patiënt. Zijn eigen subjectiviteit kleurt het analytisch proces en hij beseft dat hij, net als de patiënt, zelf ook verandert tijdens het gezamenlijke therapeutische proces dat wordt opgevat als een coconstructie (Widlöcher, 2010). In psychoanalytische behandelingen wordt steeds meer gedacht vanuit een tweepersoonspsychologie, waarbij naast de duiding het belang van de therapeutische relatie centraal staat (De Wolf, 2011).

Met betrekking tot authenticiteit wordt de opvatting verdedigd dat er tijdens de psychoanalytische therapie een dialectische afwisseling plaatsvindt tussen groeiende authenticiteit en herhalingsdwang. In een goedlopende therapie worden authentieke momenten talrijker, wat niet betekent dat momenten van zelfbegoocheling achterwege blijven. Authenticiteit dient gelokaliseerd te worden in het register van de sensoriële en presymbolische communicatie en is een wezenlijke component van een gedeelde ervaring, waaraan zowel patiënt als therapeut bijdragen (Boccara e.a., 2009).

Authenticiteit komt tot stand door een samenspel van factoren, zoals eerlijkheid, waarachtigheid, betrouwbaarheid, eigenheid en spontaniteit. Vrije associatie, gelijkmatig zwevende aandacht en dromen zijn in wezen authentieke fenomenen. Tijdens een authentiek moment komt het zelf in beweging; verwarring en verveling drijven weg, er ontstaat klaarheid, de persoon voelt zich geraakt en komt in contact met afgesplitste delen van het zelf. Dit authentieke moment is meestal vluchtig en voorbijgaand. De therapeut kan een dergelijk moment beter niet laten voorbijgaan, maar er iets over opmerken en het (h)erkennen.

Authenticiteit komt tot stand als een opeenvolging van zulke momenten die deel uitmaken van een proces van bevruchtend versmelten van sensaties en gedachten, waarbij nieuwe en complexere ideeën ontstaan die verwondering, verrassing en ontzag wekken bij de toeschouwer en/of toehoorder (Ferro, 2002; Hebbrecht, 2011). Een authentiek moment is een intersubjectief fenomeen, waarbij de communicatie een affectieve resonantie bij de ander tot stand brengt. Dit leidt tot een deblokkering van levendige gedachten en tot een creatieve ontsluiting. Een authentiek moment signaleert psychische integratie. Dit moment van waarachtigheid berust op een doorleefd gevoel en is prettig voor de beide deelnemers aan de therapeutische interactie; alsof beiden in hun psychosomatische wezen worden aangesproken.

Authenticiteit is vanuit verschillende perspectieven te beschouwen: als een procesmatig gebeuren, als een doel van therapie of een als succesvolle outcome van therapie. Authenticiteit is echter nooit een absolute eindtoestand die duurzaam standhoudt en intentioneel opgeroepen kan worden. Authenticiteit zal altijd een relatief fenomeen blijven; vluchtig, relationeel, partieel en incompleet (Neri, 2008). Doorgaans is een authentiek moment niet grijpbaar, het doet zich voor en wordt pas achteraf begrepen.

Een klinische illustratie  
Mevrouw X (48) consulteert omwille van somberheid en vervreemding. Ze voelt zich onecht, alsof ze onder een glazen stolp leeft en de wereld van buitenaf bekijkt. Patiënte klaagt dat ze haar leven niet stuurt, maar zich geleefd voelt. Verder brengt ze vage lichamelijke klachten in, zoals chronische moeheid. De problemen slepen aan en zijn manifest geworden nadat ze ontdekt heeft dat haar man een verhouding heeft met een jongere vrouw. Toen de kinderen nog klein waren heeft ze, denkend aan hun ontwikkeling, haar eigen professionele project grotendeels opgegeven. Nu de kinderen zelfstandig zijn fantaseert ze over een nieuwe studie, maar ze mist de energie om eraan te beginnen. Ik sta stil bij een fase na een jaar psychoanalytische therapie met een frequentie van tweemaal per week face to face.
Gedurende enkele weken ontwikkelt ze een stereotiep klachtenpatroon waarbij ze droevig spreekt over malaise, slechte nachtrust, startproblemen ’s morgens, rugpijn en migraine. Ook denkt ze dat ze een slechte adem verspreidt en vermijdt daarom contacten met anderen. Inhoudelijk brengt ze weinig nieuws. Ik slaag er niet in haar klachten te begrijpen, noch vanuit de psychosociale context, noch vanuit haar interne psychodynamiek. Soms informeer ik naar een droom, waarop ze steeds antwoordt dat ze niet droomt. Af en toe zeg ik iets om mijn betrokkenheid en medeleven te tonen, maar mijn woorden klinken hol.
Ik voel me niet tevreden over mijn werkhouding. Soms twijfel ik aan het nut van deze psychotherapie. Had ik niet beter voor een psychiatrische begeleiding gekozen en antidepressiva voorgeschreven of een dagbehandeling voorgesteld? Ik beleef het werk als zwaar; de tijd gaat amper vooruit. Er ontstaat geen vrij associatief spreken dat zich afwisselt met stiltes, wel een zeurderig klagen dat verveelt. Ik geneer me voor mijn gebrek aan interesse en vrees dat dit haar zal kwetsen. Zonder aanleiding komt een liedje van The Beatles in mijn gedachten: While my guitar gently weeps. Het nummer blijft als een dwangvoorstelling in mijn geest hangen, waardoor ik slechts half luister naar wat de patiënte zegt.
Mijn rêverie beschouw ik - in navolging van Ogden (1994) - als een manifestatie van een intersubjectieve analytische derde; een cocreatie van therapeut en patiënt, waaraan zowel mijn onbewuste als het hare een bijdrage leveren. Ik begrijp dit alsof ik ruwe, zintuiglijke elementen (bèta-elementen) uitgaande van de patiënte in mezelf heb opgenomen en psychisch heb verteerd (alfafunctie), wat een sensoriële en presymbolische ervaring tot stand brengt: een melodie.
Terwijl ik haar verhaal verder beluister, associeer ik tezelfdertijd bij mijn rêverie. De patiënte speelt eenzelfde klachtendeuntje, en een lied dat voortdurend herhaald wordt kan - ook al is de melodie mooi - ondraaglijk vervelen. My guitar ... De mooie vrouw wordt niet meer bespeeld, haar man is verliefd geworden op een ander, ze lijdt hieronder. Ze voelde zich in het begin van hun relatie erg verliefd. Na de geboorte van het jongste kind wilde ze minder werken, maar ze twijfelde, want haar werk was behoorlijk interessant. Uiteindelijk gaf ze voorrang aan de opvoeding van de kinderen; ze kon zich immers permitteren thuis te blijven, want haar man had een mooi inkomen. Haar keuze was echter halfslachtig. Ze stond er niet volledig achter, maar liet zich leiden door de zienswijze van haar ouders die de ambities van hun dochter weinig stimuleerden.
Tal van vragen houden haar op een obsessieve wijze bezig. Heeft ze wel het recht om voor zichzelf op te komen? Mag ze haar eigen stem laten horen? Kan ze een keuze maken die niet strookt met de wensen van haar familie? Ze is trouw aan anderen, maar is ze dit ook ten aanzien van haar innerlijk levensproject?
De mijmeringen die zich in mij ontwikkelen bij de innerlijke melodie die tijdens de therapiesessie opduikt, brengen me in contact met haar pijn. Gently ... Mijn patiënte is lief, doet veel voor anderen, leeft mee. Haar gitaar weent ... Vol goede bedoelingen heeft ze het beste van zichzelf gegeven; ze offert zich op voor haar gezin. Nu pas begrijp ik haar depressieve en klaaglijke presentatie als een amalgaam van verdriet en boosheid die niet van elkaar gedifferentieerd zijn.
Ik mijmer verder over de jaren zestig, toen ze nog een mooi en beloftevol meisje was. Na de rock-’n-roll kwamen The Beatles: beat ... to beat... slaan ... felheid ... It’s a hard day’s night... Ik denk onwillekeurig aan een ander lied van de Beatles: Yesterday. Zit X gevangen in een nooit eindigend gisteren, een patroon van vroeger? Kan X niet loskomen van het wereldbeeld van haar ouders? Wordt ze bepaald door een levensstructuur van de jaren vijftig die niet meer past in de huidige tijdsgeest? Onwillekeurig mijmer ik verder over de film Woodstock, waarin Jimi Hendrix een spectaculaire performance opvoert en met geweld zijn gitaar kapot slaat.
Wanneer ze stil wordt, acht ik de tijd rijp om te spreken. Ik zeg haar dat ze moeite doet om haar verdriet over te brengen, doch er niet in slaagt omdat ze gevangen zit in een zelfde deuntje. Kon ze maar een nieuw lied zingen, waarin haar opstand tot uitdrukking komt. Wordt het niet tijd dat ze haar man en mij wakker schudt? Daarom hoeft ze zichzelf niet onderuit te halen of ‘haar eigen instrument kapot te slaan’. Spijtig dat alles voorbijgaat, ook haar jeugd; de jaren zestig kunnen niet herhaald worden. Ze voelt dat ik emotioneel door haar ben geraakt en zij wordt geraakt door wat ik zeg. Er ontstaat een stilte, ze pakt haar zakdoek en huilt.
Thuisgekomen spreekt ze met haar man, zegt hem hoezeer ze van hem houdt en hoe weinig hij dit ziet. Alles is zo vanzelfsprekend voor hem. Ze confronteert hem scherp en duidelijk met zijn verhouding, zodat hij voelt hoe dit haar kwetst. Dit is een keerpunt: ze neemt haar leven weer in handen. Haar man wordt wakker geschud en beseft de impact van zijn houding. Voor het eerst hoort hij haar verdriet: echt en waarachtig. Mijn patiënte uit haar gevoelens anders dan voorheen: niet als een lastig mengsel van sentimentele lieftalligheid, haat en verdriet, maar als echt verdriet en scherpe boosheid.
In het verdere verloop van de therapie zal haar boosheid intens tot uiting komen. Er ontstaat opnieuw levendigheid in hun relatie, waardoor een echtscheiding afgewend wordt. Haar man ervaart haar als kwaad, wat wel draaglijker is dan haar voortdurend ongelukkig zijn.
Is haar stereotiepe geklaag een vorm van projectieve identificatie, waarbij ze lastige inhouden in mij evacueert? Ik begrijp waarom haar man afstand nam, want ik voel de verveling ook, in de therapeutische relatie. Kunnen we de melodie die in mij gewekt wordt, niet opvatten als een sensorieel en presymbolisch moment dat gepaard gaat met een verandering in mijn psychosomatische beleving? Terwijl ik naar haar luister, blijf ik in contact met alle aspecten van mijn eigen ervaringsstroom; dit is mijn congruentie die zich afspeelt achter de façade van mijn professionele rol. Soms dreigt mijn verveling te ontaarden in een tegenoverdrachtelijke enactment, wat vermeden wordt door tegenoverdrachtsanalyse.
Tijdens de gesprekken voel ik me aanvankelijk weinig in empathie met haar beleving. Ik doe moeite om mijn moeheid te controleren, zonder dat ik mijn tegenoverdracht bespreek (bijvoorbeeld door te zeggen dat ze mij moe maakt). Ik spreek niet over het lied van The Beatles. Ik geef dus geen uitdrukking aan mijn eigen beleving, dit is immers mijn private psychische werkelijkheid. Voordat ik spreek, vindt psychische bewerking plaats. Ik ben dus congruent, maar niet transparant.
Mogelijk ziet ze wel dat ik niet optimaal aandachtig ben, maar op dat moment begrijp ik zelf nog niet hoe dit gevoel in mij tot stand komt (is het iets van mij of wordt het gevoel geïnduceerd door haar?). Mijn basishouding blijft dus abstinent, neutraal en anoniem: ze weet niets van mijn gevoelens. De herinnering aan het lied van The Beatles vormt een aanzet tot een authentiek moment: ik heb mijn rêverie geanalyseerd op een manier zoals ik met dromen werk, door bij de verschillende elementen ervan verder te associëren (Hebbrecht, 2010). Dit heeft geleid tot een authentieke interventie: stop met uw deuntje, speel een ander lied, toon uw verdriet direct en spreek het uit, word boos zonder uzelf onder uit te halen, neem afstand van de zienswijze van uw ouders, verander! Al deze inzichten zijn verwoord op een manier die aansluit bij haar materiaal.
Indien de patiënte mijn verveling zou merken, zou ik niet ontkennen wat ze waarneemt maar haar vragen hoe ze dit beleeft. Wanneer de patiënt mijn falen in de professionele rol ontdekt, zal ik mijn fout erkennen en meeleven met haar gekwetst zijn. Er is immers een desillusie opgetreden, waarbij ze recht heeft op reparatie van mijn empathische fout. Via mijn houding kom ik op een professionele manier tegemoet aan de almachtsillusie die de patiënte creëert en in mij terugvindt mits ik professioneel competent optreedt. Aan de illusie die de patiënte creëert, kan ik echter nooit helemaal tegemoetkomen. Is het niet de taak van de therapeut om de patiënt langs de klippen van desillusies te loodsen, zonder dat deze vervalt in extreme idealisatie of totale devaluatie? Zo kan patiënte haar authentieke zelf ontdekken, evenals de waarde en de beperkingen van de therapeut (Hebbrecht, 2004).

Wat is authenticiteit?

Authenticiteit of echtheid is een concept dat als lemma niet terug te vinden is in gezaghebbende psychoanalytische woordenboeken over psychoanalyse. Ook in de index van basishandboeken over psychoanalyse wordt dit concept niet vermeld. Op het PEP-web zijn slechts 34 publicaties terug te vinden met dit concept in de titel van 1966 tot 2013. Vóór 1966 wordt dit concept niet genoemd in titels van Engelstalige psychoanalytische publicaties.

Filosofen zoals Nietzsche (Thompson, 2004), Kierkegaard (Heuscher, 1989) en vooral Heidegger hebben uitgebreid getheoretiseerd over authenticiteit. Het concept is in de psychoanalytische wereld geïntroduceerd via de existentiële psychoanalyse. Later, dankzij Winnicott met concepten als het ware en het valse zelf en de zelfpsychologie van Kohut (Teicholz, 2000), bekleedt authenticiteit een prominentere rol. De Italiaanse psychoanalyse, met name via Ferro (Hebbrecht, 2011), Bolognini (2004) en Neri (2008), heeft op een fijnzinnige esthetische wijze het concept authenticiteit tot een centrale notie gemaakt in de actuele psychoanalyse. Ze illustreren dit middels vele klinische voorbeelden.

Nietzsche (1885) beschrijft een authentiek persoon als iemand die bereid is om de fundamentele angsten die eigen zijn aan het menselijk bestaan onder ogen te zien en te trotseren. Alleen de übermensch zou daartoe in staat zijn. Dit betekent dat de persoon in opstand durft te komen tegen autoriteiten. De authentieke persoon toont zich sceptisch ten aanzien van absolute waarheden: waarheid ligt immers niet vast, maar verandert in functie van tijd en plaats. Heidegger ziet het anders en stelt dat de mens in wezen niet authentiek is (Stolorow, 2007). De mens kan zijn fundamentele aard niet veranderen, maar wordt uitgedaagd authentiek te reageren op welbepaalde momenten. De mens is geworpen in een wereld die hij niet gekozen heeft en wordt verplicht zijn identiteit te bepalen door de keuzen die hij maakt, ook al zijn deze onbewust. In existentiële keuzen staat de mens alleen. Soms kan iemand overtuigd zijn van de authenticiteit ervan, maar blijkt dit achteraf onjuist. Heidegger heeft dit zelf ondervonden: toen hij in 1930 toetrad tot de nazipartij meende hij moedig en resoluut te handelden; twee basisvereisten voor een authentieke houding. Jaren later begreep hij dat zijn keuze niet authentiek was, iets wat op het moment van zijn keuze niet mogelijk was (Thompson, 2004).

In het geval van mevrouw X is het duidelijk dat ze zich niet heeft losgemaakt van haar ouders en bang is om stelling te nemen. Intrinsiek verbonden met authenticiteit is de keuze voor het niet-conventionele, voor de moeilijke weg, de weg van de meeste weerstand, zodat het unieke en oorspronkelijke tot zijn recht komt (Thompson, 2006). Een psychoanalytische behandeling kan inzicht brengen op de ingewortelde neiging tot zelfbegoocheling die grotendeels onbewust is. Onze afweermechanismen zijn manieren om angst, psychische pijn en onlust niet te voelen en zijn zo ingeworteld, dat de perceptie van de werkelijkheid diepgaand vervormd kan worden (bijvoorbeeld door ontkenning of projectie). Zo hoopt menige patiënt door een lange psychoanalyse tot een harmonisch geïntegreerd zelf te komen en voor altijd bevrijd te zijn van existentiële angsten. Het analytische proces impliceert echter juist het rouwen over het verlies van deze illusies en zal uiteindelijk leiden tot het aanvaarden van de eigen innerlijke verdeeldheid en het tekort. Uiteindelijk staat iedereen alleen voor de confrontatie met existentiële angsten.

De harde, universele realiteit is de eigen kwetsbaarheid, de eindigheid van het leven en het probleem van de dood. Ieder botst op het anders zijn van zijn medemens die fundamenteel onvoorspelbaar blijkt. Verder is er het probleem van het lijden en van het kwaad. Angst vergezelt dan ook noodzakelijk en onvermijdelijk elk authentiek handelen. Een geslaagde psychoanalyse impliceert dat men uiteindelijk resoluut kiest wat men met zijn leven wil doen, zonder zich te verschuilen in een slachtofferrol door bijvoorbeeld de ouders of het verleden verantwoordelijk te stellen.

Is niet iedereen tot op zekere hoogte in staat tot unieke keuzen? In een psychoanalyse worden illusies in vraag gesteld en terugkerende patronen verhelderd, zodat de persoon niet langer excuses kan aanvoeren waarom zij zich dwangmatig blijft herhalen. Is dit niet een fundamenteel conflict dat in elke psychoanalytische behandeling ter sprake komt: de optie voor een authentiek, creatief leven in het besef van de eigen beperktheid en kwetsbaarheid, of de optie om onlust te vermijden en zich te schikken naar de verwachtingen vanuit een angst voor liefdesverlies?

Neri (2008) heeft het concept authenticiteit als volgt psychoanalytisch gedefinieerd; ik verwijs ter illustratie naar mevrouw X uit de beschreven casus.

– 
Authenticiteit is het resultaat van een verworven capaciteit om vervreemdende identificaties te veranderen, waarbij het subject zich minder gevangen voelt in knellende containers. Het subject voelt zich niet langer gevangen door bijvoorbeeld een straffende vader, een verstikkende moeder, een katholieke opvoeding of opgroeiende kinderen. Daardoor wordt het zelf vloeiender en mobieler. Authenticiteit is een proces waarbij het zich gedragen, beleven en voelen gemarkeerd wordt, dat wil zeggen, voorzien van een unieke stempel. Het authentieke subject voelt zich vrijer en glijdt minder af in passiviteit, zelfbeklag, verveling of futiliteit. De symptomen van mevrouw X. kunnen in dit kader gezien worden als tekenen van een gebrek aan authenticiteit.
– 
Authenticiteit betekent dat men zichzelf autoriseert. Voortaan hangt legitimatie niet uitsluitend af van erkenning door een ander. Authenticiteit betekent dat men belang toekent aan iets dat nog ongebonden is, maar toch als essentieel aanvoelt. Typisch voor een authentieke act is de positievere reactie van de ander (de ander is onder de indruk, wordt geraakt). Dit is ook bij mevrouw X. het geval, vanaf het moment dat ze haar man confronteert met zijn houding. In plaats van de relatie te vergiftigen met slepend gezeur, reageert ze rustig en scherp. Haar man heeft bewondering voor haar veranderde houding.
– 
Authenticiteit is het begrijpen van emotionele waarheid en het dragen, articuleren en uitdrukken van emoties. Mijn rêverie over het lied van The Beatles vormt de aanzet van een authentieker objectief en subjectief luisteren (Akhtar, 2013). De zelfanalyse van deze rêverie brengt mij in contact met de emotionele waarheid van mevrouw X.
– 
Authenticiteit betekent kennis hebben van sociale regels, van het feit dat er andere spelers zijn en plezier beleven aan de sociale interactie, zonder zich te zeer ingeperkt te voelen. In plaats van rivaliteit met een andere vrouw uit de weg te gaan, laat mevrouw X. haar stem horen en eist ze haar plaats op.
– 
Authenticiteit kan niet los gezien worden van het zelf. Authenticiteit is de uitkomst van een integratiemoment waarbij splitsing, ontkenning en distorsie verminderen.

We doen de ambivalentie van de menselijke natuur onrecht, indien we de tegenpool buiten beschouwing laten. Tegenover authenticiteit staan valsheid, bedrog, afweer van irrationele angst en de leugen (Bauduin, 2007; Gagnebin, 2004; Bion, 1970).

In mijn visie staan authentieke momenten in nauw verband met de depressieve positie, zoals door Melanie Klein (1940) beschreven: een authentiek moment is pas mogelijk als men zichzelf en de ander als afgescheiden en autonoom beleeft, de waarde van de ander begrijpt en in staat is deze te missen. Bovendien is het nodig dat de hoop bestaat dat de band hersteld kan worden nadat deze geschaad werd; men kan spijt en wroeging ervaren, of verdraagt en aanvaardt dat het niet herstellen van de band ook een mogelijke uitkomst kan zijn.

Authenticiteit kan niet los gezien worden van de ontwikkeling van het zelf. Dit thema wordt verder uitgewerkt in de volgende paragraaf.


Authenticiteit en het zelf

Authenticiteit is onlosmakelijk verbonden met de notie van het zelf, het centrum van initiatief van de persoon, dat intrinsiek substantie mist, geen gefixeerde eigenschappen bezit en vooral bestaat in een hunkering naar een toekomstige toestand die nooit zal bereikt worden. Volgens Winnicott (1965) vindt het vermogen tot authenticiteit zijn oorsprong in de vroegste kindertijd. Wanneer de zorgomgeving goed genoeg is en het primaire object wordt afgestemd op de noden van de baby, dan zal - in de visie van Winnicott - de continuïteit van het zijn niet al te vaak onderbroken worden. Aldus wordt de basis gelegd van vitaliteit, spontaniteit, hoop en optimisme. Wanneer ten gevolge van tekortschietende vroegkinderlijke zorg de continuïteit van het zijn bij herhaling onderbroken wordt, zal het kind reageren en een pantser opbouwen, waarbij het zich aanpast aan de tekortschietende omgeving. Zo ontstaat een onecht zelf, een verdediging die vaak bij efficiënte hulpverleners wordt geobserveerd: prima afgestemd op anderen, maar ten koste van persoonlijke vitaliteit en plezierige spontaniteit. Ook al zijn deze mensen professioneel succesvol, ze lijden onder een gevoel van futiliteit en worden als onecht ervaren. Ze zijn meer vatbaar voor professionele burn-out.

Verandering is volgens Winnicott (1965) mogelijk: een diepgaande regressie tot op het niveau van het vroegste omgevingsfalen in het kader van een intensieve psychotherapie kan ertoe leiden dat de persoon zich ontdoet van het pantser van het onechte zelf en opnieuw contact maakt met het ware zelf. Vaak zijn dit echter moeizame therapieën, want een regressieve fase van depressie en ageren is niet te vermijden. De patiënt zal immers de kans te baat nemen niet langer het perfect aangepaste kind te zijn en zich uiterst kwetsbaar tonen wanneer de therapeut hem niet accuraat aanvoelt (Khan, 1986).

De zelfpsychologie beschouwt authenticiteit als de uitkomst van een geslaagde ontwikkeling; men spreekt dan over het authentieke zelf als een bijzondere verworvenheid van de volwassenheid (Nemiroff & Colarusso, 1980). Authenticiteit is in deze optiek het resultaat van een ontwikkelingsproces waarbij afstand wordt genomen van de kinderlijke narcistische positie; men vindt zichzelf niet langer als vanzelfsprekend uniek en bijzonder. Het authentieke zelf kan vrede hebben met het feit dat het lichaam veroudert, het aanvaardt vergankelijkheid evenals de wederkerige afhankelijkheid tussen mensen. Het verleden kan getaxeerd worden met een minimum aan ontkenning en distorsie. Voortaan schaamt men zich niet langer over wat in het gezin van herkomst is gebeurd; er wordt vooral in het nu geleefd. Het verleden wordt met warme nostalgie ervaren, goede momenten in het leven krijgen eeuwigheidswaarde, men beseft dat iets van de eigen ervaring kan worden doorgegeven aan de volgende generatie. Generativiteit wordt mogelijk, zonder te veel afgunst ten aanzien van de energie en de talenten van de volgende generatie.


De authentieke therapeut

Naast het streven naar authenticiteit bij de patiënt kan er ook gekeken worden naar de voorwaarden waaraan een authentieke therapeut moet voldoen. De therapeut zich er op de eerste plaats van bewust te zijn dat authenticiteit geen intentioneel gegeven is dat geforceerd kan worden. In de loop van een therapeutisch proces zien we een dialectische afwisseling tussen een professionele attitude enerzijds en authentieke momenten anderzijds, tussen fasen van doodsheid en verveling en fasen waarin inspiratiebrengende beelden opduiken die emoties wekken en woorden oproepen die raken (Quinodoz, 2002). Authenticiteit is geen constant gegeven. Een therapeut die goed genoeg is, voelt zich vrij en erkent de vrijheid van de ander. Hij erkent de fundamentele rechten van de patiënt en is zich ook bewust van de asymmetrie die eigen is aan de therapeutische relatie, zonder van zijn machtspositie misbruik te maken. Van de therapeut wordt verwacht dat hij professioneel optreedt, zonder zich te verschuilen achter een correcte professionele façade; iets wat door patiënten met ernstige stoornissen (zoals schizofrenen en borderlinepatiënten) als traumatiserend wordt ervaren (Ferenczi, 1928). Een professionele houding is gewoon en natuurlijk en lijkt niet op de karikatuur van de psychoanalyticus, waar vaak mee wordt gespot.

Vanuit psychoanalytisch oogpunt kunnen we akkoord gaan met het principe van congruentie. De houding van in contact te zijn met de eigen ervaringsstroom terwijl men naar de patiënt luistert en zich in zijn wereld verplaatst, is een basisvereiste in de opleiding tot psychotherapeut. Daarom wordt in de psychoanalytische opleiding zoveel aandacht besteed aan de eigen analyse. Het tweede belangrijkste opleidingsonderdeel is de individuele supervisie, waarbij minstens twee analyses worden verricht onder supervisie van een ervaren psychoanalyticus. Dit geeft gelegenheid om te onderzoeken en te begrijpen wat de patiënt met de therapeut doet en hoe dit inzicht op een therapeutisch effectieve wijze ten dienste gesteld kan worden aan de patiënt. Creatief en authentiek psychotherapeutisch werk lijkt me niet mogelijk zonder regelmatige dialoog met collega’s (intervisie, congressen).

De psychoanalyticus en psychoanalytische therapeut hebben meer moeite met transparantie en zelfonthulling (Dudley & Walker, 2003). In de huidige tijd van transparantie, waarbij zo ongeveer alles zichtbaar moet zijn (zoals bij reality-tv), ontstaat er juist een behoefte aan vertrouwelijkheid. Waar ligt de grens tussen transparantie en exhibitionisme? Is het ethisch verantwoord om iemand zonder omwegen te zeggen wat we denken in een therapeutische context (Crastnopol, 1997)?

Authenticiteit impliceert meer dan openhartigheid, eerlijkheid en oprechtheid. Hoe ver kunnen we gaan met zelfonthulling? Is het delen van de persoonlijke subjectieve ervaring door de therapeut nodig opdat de therapeut als echt ervaren wordt? Van de therapeut wordt niet alleen een authentieke aanwezigheid verwacht, maar ook ethisch verantwoord deskundig handelen in functie van het therapeutisch proces. Als therapeut moeten we ook alles voor onszelf kunnen houden waarmee de patiënt niet geholpen wordt.

Er zijn tal van redenen die ons voorzichtig stemmen wat betreft transparantie. Wanneer de therapeut spontaan een inbreng doet, wordt de associatiestroom van de patiënt onderbroken en krijgt het proces van zich ontvouwen en reveleren niet de kans om te verdiepen. Is elke patiënt in staat ons anders-zijn te verdragen? Bij narcistische patiënten is dit een probleem, omdat ze vaak een zelfobjectoverdracht nodig hebben; de therapeut wordt dan als een verlengstuk van hun psyche en moet zich beperken tot empathisch spiegelen (Hebbrecht, 2004a). Wanneer de therapeut de eigen visie prijsgeeft, kan hij door de patiënt als gebrekkig afgestemd beleefd worden. Een andere overweging in verband met zelfonthulling is dat de therapeut ook recht heeft op privacy. Onze diepste kern is immers incommunicado, spreekt niet en geeft zijn geheimen niet prijs (Winnicott, 1965).

Zelf heb ik ervaren dat momenten van zelfonthulling vooral optreden bij verzwakking in de professionele rol wanneer zich belangrijke gebeurtenissen in het privéleven voordoen (bijvoorbeeld bij het overlijden van een familielid of goede vriend, of na een blijde gebeurtenis, zoals de geboorte van een kind of kleinkind).

Neutraliteit en anonimiteit zijn de laatste jaren aan erosie onderhevig. Anderzijds moeten we niet het kind met het badwater weggooien, want deze wezenscomponenten van de psychoanalytische basishouding bieden veiligheid aan het therapeutisch koppel, vooral wanneer het therapeutisch kader zich kenmerkt door een hoge frequentie van sessies en een open einde. Dit is geen pleidooi voor een stille en afstandelijke houding. Het is wenselijk expressies van het ware zelf van de patiënt op te merken en er alert op te zijn. Maar moeten we patiënten van positieve ervaringen voorzien (Bader, 1995)? Is het juist geen signaal dat we de onmacht van onze patiënten niet langer verdragen en iets positiefs zeggen, omdat we zelf angstig worden? Vooral beginnende therapeuten weerstaan moeilijker aan de druk die patiënten op hen uitoefenen en gaan dan over tot voortijdige zelfonthulling.

Er zijn wel omstandigheden waarin de therapeut moet spreken, bijvoorbeeld wanneer hij zelf ernstig of levensbedreigend ziek wordt (Silver, 2001). Als regel kunnen we stellen dat er enkel tot zelfonthulling wordt overgegaan wanneer dit een positieve bijdrage levert aan het therapeutisch proces en het in dienst staat van het objectieve belang van de patiënt.

Een authentieke therapeut lijkt me vooral iemand die geleidelijk aan zijn eigen stijl ontdekt, zich kritisch opstelt ten aanzien van visies van autoriteiten en in dialoog blijft met collega’s; niet om hen te volgen, maar om zich verder te ontwikkelen (Van der Heide, 2007).

Een authentieke therapeut is in staat om grenzen aan te geven. Authenticiteit betekent dat men luistert naar wat zich herhaalt, maar vooral let op het nieuwe, verrassende, onverwachtse en vreemde in de ontmoeting met de ander en met zichzelf. Authenticiteit betekent zeker niet dat de therapeut bevestiging zoekt voor de eigen overtuiging bij de patiënt of hem gebruikt om de eigen favoriete hypothesen en theorieën te ondersteunen. Psychotherapie dient gericht zijn op het zoeken van contact met wat nog niet geweten is en veronderstelt dus een onderzoekende en bevragende houding.


Tot besluit

In deze bijdrage heb ik gepoogd aan te tonen dat authenticiteit ook voor psychoanalytici en psychoanalytisch therapeuten een belangrijk concept is, dat zeker in het verleden niet de aandacht heeft gekregen die het verdient. Authenticiteit is een procesmatig, oscillerend en dialectisch gebeuren, is nooit een constante verworvenheid die intentioneel kan worden bereikt en is altijd relatief. In psychoanalytische therapie wordt congruentie als vanzelfsprekend geacht, maar hierbij heeft de abstinentieregel vooral betrekking op transparantie die zich uit in een grote reserve ten aanzien van zelfonthulling door de therapeut.

Verder kan het therapeutisch waardevol zijn dat de therapeut in een voortdurend contact blijft met de eigen ervaringsstroom, zoals met intieme rêverieën waarover de therapeut vrij associeert en reflecteert, bijvoorbeeld bij het werken met dromen van patiënten. Daardoor kan een beweging ontstaan in de richting van groeiende authenticiteit, zowel op het vlak van de interventies van de therapeut als wat betreft het therapeutisch proces van de patiënt. Authenticiteit is zowel het resultaat van een ontwikkelingsproces als de uitdrukking van een hoger, meer volwassen ontwikkelingsniveau waarbij men in contact blijft met het eigen groeipotentieel.


Literatuur

Akhtar, S. (2013). Psychoanalytic listening. Londen: Karnac Books.
 
Bader, M.J. (1995). Authenticity and the psychology of choice in the analyst. Psychoanalytic Quarterly, 94, 282–305.
 
Bauduin, A. (2007). Psychanalyse de l’imposture. Le fil rouge. Parijs: PUF.
 
Bion, W.R. (1970). Attention and interpretation. Londen: Karnac Books.
 
Boccara, P., Gaddini, A. & Riefolo, G. (2009). Authenticity and the analytic process. American Journal of Psychoanalysis, 69, 348–362.
PubMed CrossRef
 
Bolognini, S. (2004). Psychoanalytic empathy. Londen: Free Association Books.
 
Collins, S. (2011). On authenticity: the question of truth in construction and autobiography. International Journal of Psychoanalysis, 92, 1391–1409.
PubMed CrossRef
 
Crastnopol, M. (1997). Anonymity, desire and authenticity in the analytic relationship. Psychoanalytic Dialogues, 7, 327-335.
CrossRef
 
Crastnopol, M. (1997). Anonymity, desire and authenticity in the analytic relationship. Psychoanalytic Dialogues, 7, 327-335. 9. Dudley, S.T. & Walker, T.F. (2003). ‘To be or not to be?’: the question of authenticity, therapist subjectivity, and the role of interpretive moments in treatment. Progress in Self Psychology, 19, 3–20.
 
Ferenczi, S. (1928). The elasticity of psychoanalytic technique. In J. Borossa (Ed.), Selected writings of Sandor Ferenczi (pp. 255–274). Londen: Penguin.
 
Ferro, A. (2002). Seeds of iIllness, seeds of recovery. The genesis of suffering and the role of psychoanalysis. Hove: Brunner-Routledge.
 
Freud, S. (1919). Wegen van de psychoanalytische therapie. In Werken, dl. 8 (pp. 50-58).
 
Gagnebin, M. (2004). Authenticité du faux. Lectures psychanalytiques. Paris: PUF.
 
Hebbrecht, M. (2004). De psychiater als steunfiguur. Een psychoanalytische visie. Tijdschrift voor Psychiatrie, 46, 157–166.
 
Hebbrecht, M. (2004a). Narcistische thema's en variaties. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 10, 195–210.
 
Hebbrecht, M. (2008). Nieuwe wegen in de psychoanalyse. Tijdschrift voor Psychotherapie, 34, 187–198.
 
Hebbrecht, M. (2010). De droom. Verkenning van een grensgebied. Utrecht: de Tijdstroom.
 
Hebbrecht, M. (2011). Droomverhalen in het tweepersonenveld. Een kennismaking met het werk van Antonino Ferro. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 17, 17–29.
 
Heide, N. van der (2007). Authenticity and psychoanalytic technique. International Journal of Psychoanalytic Self Psychology, 2, 275–289.
CrossRef
 
Heuscher, J.E. (1989). Dread and authenticity. American Journal of Psychoanalysis, 49, 139–157.
ChemPort PubMed SpringerLink
 
Khan, M.R. (1986). Outrageousness, compliance and authenticity. Contemporary Psychoanalysis, 22, 629–650.
CrossRef
 
Klein, M. (1940). Mourning and its relation to manic-depressive states. International Journal of Psycho-Analysis, 21, 125–153.
 
Nemiroff, R.A. & Colarusso, C.A. (1980). Authenticity and narcissism in the adult development of the self. Annual of Psychoanalysis, 8, 111–129.
 
Neri, C. (2008). Authenticity as an aim of psychoanalysis. American Journal of Psychoanalysis, 68, 325–349.
PubMed CrossRef
 
Nietzsche, F. (1985). Aldus sprak Zarathoestra. Een boek voor allen en voor niemand (herziene druk). Amsterdam: Wereldbibliotheek.
 
Ogden, T.H. (1994). The Analytic Third: working with intersubjective clinical facts. International Journal of Psycho-Analysis, 75, 3–19.
PubMed
 
Orange, D.M. (2002). There is no outside: empathy and authenticity in psychoanalytic process. Psychoanalytic Psychology, 19, 686–700.
CrossRef
 
Quinodoz, D. (2002). Des mots qui touchent. Parijs: PUF.
 
Silver, A-L.S. (2001). Facing mortality while treating patients: a plea for a measure of authenticity. Journal of the American Academy of Psychoanalysis and Dynamic Psychiatry, 29, 43–56.
 
Stolorow, R.D. (2007). Anxiety, authenticity and trauma: the relevance of Heidegger's existential analytic for psychoanalysis. Psychoanalytic Psychology, 24, 373–383.
CrossRef
 
Teicholz, J.G. (2000). The analyst's empathy, subjectivity and authenticity: affect as the common denominator. Progress in Self Psychology, 16, 33–53.
 
Thompson, M.G. (2004). Aspects of authenticity: in the clinical thinking of Freud, Winnicott, Bion and Lacan. Fort Da, 108, 27–38.
 
Thompson, M.G. (2006). Vicissitudes of authenticity in the psychoanalytic situation. Contemporary Psychoanalysis, 42, 139–176.
CrossRef
 
Widlöcher, D. (2010). Distinguishing psychoanalysis from psychotherapy. International Journal of Psycho-Analysis, 91, 45–50.
PubMed CrossRef
 
Winnicott, D.W. (1965). The maturational processes and the facilitating environment: studies in the theory of emotional development. Londen: Hogarth Press.
 
Wolf, M.H.M. de (2011). Psychoanalytische behandelingen. Bussum: Coutinho.
 
Naar boven