Het zijn roerige tijden; de hele ggz lijkt op zijn kop te staan. Op goede dagen denk ik dat dit ertoe zal leiden dat het omgaan met geestelijke gezondheid veel meer maatschappelijk geïntegreerd wordt. Op zulke dagen hoop en verwacht ik dat op termijn, als de stofwolken zijn neergedaald, het taboe dat nog altijd rust op psychische klachten is verminderd en het zorgen voor een gezonde geest net zo normaal is als twee stuks fruit per dag. Ik denk dan aan het dorp waarin ik opgroeide en waar mensen met een andere psychische constellatie gewoon werden opgenomen in de gemeenschap. Daar sprak men niet in stoornissen, maar eerder in termen van: ‘Ja, dat heb je wel eens met onze Kees.’ Kees hoorde er gewoon bij, daar hoefde niks speciaals mee en als hij lastig of vervelend deed, dan zei je dat gewoon tegen hem; dan trok hij wel bij. Ik wil dat niet idealiseren, en wellicht werd Kees echt onderbehandeld, maar anderzijds hoorde hij er wel gewoon bij en was hij deel van de gemeenschap. Veel meer opgenomen en aanvaard dan wat ik nu vaak tegenkom of terughoor van cliënten. Dat zijn mijn goede dagen, dan hoop ik dat dergelijke maatschappelijke integratie weer wat terugkomt en dat we de psychische diversiteit niet meer enkel als stoornissen gaan zien.
Op slechte dagen ben ik bang dat alles wat goed en waardevol is in onze behandelingen wordt afgebroken en dat er veel mensen buiten de boot gaan vallen. Op slechte dagen ben ik bang dat de huidige beweging te snel en drastisch is en dat we enkel nog maar aan symptoombestrijding gaan doen. Dan ben ik bang dat we hoogstens mensen even vooruit helpen, waarna ze hun oude patronen herhalen en nog verder vastlopen. Op zulke dagen vrees ik voor de armlastigen met psychische klachten of die mensen die te ernstige klachten hebben om te passen binnen de basis-ggz, maar anderzijds te goed functioneren om onder de kenmerken van de EPA-populatie te vallen. Waar moeten die terecht? Is er straks nog ruimte voor monodisciplinaire procesgerichte psychotherapie? En dan heb ik het nog niet eens over de hele jeugd-ggz gehad - hoe zullen de gemeenten omgaan met hun nieuwe verantwoordelijkheden op dat vlak?
Ik ben niet de enige die zich zorgen maakt, er is grote onrust op diverse terreinen van de ggz. In dit nummer geven we er ruimschoots aandacht aan, met maar liefst drie Forum-bijdragen. Daarbij worden twee terreinen die momenteel in zwaar weer zitten belicht: de jeugd-ggz en de persoons- en procesgerichte psychotherapie. Naast aandacht voor de ontwikkelingen in de ggz, is er ruimte voor de schoonheid van ons werk. In twee artikelen wordt, mede aan de hand van casuïstiek, beschreven hoezeer oog voor nuance en een adequate visie en handelswijze in psychotherapie een substantieel verschil kan maken in het verdere verloop van de ontwikkeling van patiënten.
In het eerste artikel geeft Marc Hebbrecht een uiteenzetting over authenticiteit binnen de hedendaagse psychoanalyse. Hij maakt daarbij onderscheid tussen congruentie en transparantie, en acht vooral het eerste geschikt voor (psychoanalytische) psychotherapie. Hij licht aan de hand van een vignet toe hoe dit kan leiden tot meer authenticiteit van de patiënt. In zijn afsluiting beschrijft hij de karakteristieken van een authentiek therapeut en laat en detail zien hoe moeilijk en tevens mooi het ambacht kan zijn.
Nel Draijer en Pauline van Zon laten in hun artikel tevens prachtig vakwerk zien. Ze beschrijven de behandeling van voormalig kindsoldaten met behulp van Transference-Focused Psychotherapy. Ze laten hierbij zien hoe moeilijk doch zinvol het is om een volledige overdrachtsrelatie aan te gaan met hun cliënten. De enorme interactionele krachten die dit oproept en hoe hiermee om te gaan wordt helder uiteengezet in deze bijdrage met als ondertitel ‘moordlust in de spreekkamer’.
De column van Danielle Oprel is vervolgens een opmaat voor de Forum-bijdragen die daarop volgen. Zij stelt dat het anno 2014 meer dan ooit nodig is om ook buiten de eigen spreekkamer te kijken en aan te tonen dat het werkt wat we doen. Ariëlle de Ruijter heeft het in de eerste Forum-bijdrage ook over een beweging naar voren, zo nodig met stemverheffing. In haar reactie op de bijdrage van Verheij en Ten Hoopen in het vorige nummer van dit tijdschrift pleit ze ervoor om de valse bescheidenheid van de werkers binnen de jeugd-ggz af te werpen en - tegen de huidige ontwikkelingen in - de specialist aan de poort en in de wijk onder te brengen voor vroegonderkenning, triage, diagnostiek en behandeling. Ook Kirsten Hauber reageert op het stuk van Verheij en Ten Hoopen. In ‘Haastige spoed is zelden goed’ spreekt ze haar angst uit over het rappe tempo van de transitie in de jeugd-ggz. Ze ziet op termijn wel interessante kansen en mogelijkheden, maar vreest nu een regelchaos met de gezinnen van kinderen met ernstige psychiatrische problemen als slachtoffer. Ze pleit ervoor dat de jeugd-ggz en jeugdzorg de regie zelf in handen gaan nemen, door veel beter samen te werken en te etaleren wat zij doen.
Ten slotte analyseert Jan Derksen de hedendaagse identiteit van de procesgerichte psychotherapeut. Na een contextverkenning geeft hij een aanzet hoe diens positie, mede middels gericht wetenschappelijk onderzoek, versterkt kan worden. Hij betoogt dat de clinicus zich moet richten op de betekenis van iemands problematiek in de context van diens levensloop en sociale situatie. Hierbij moet de clinicus kennis hebben van leertheorieën, cognitieve theorieën en psychodynamische theorieën, opdat hij zich - op basis van het levensverhaal van een individuele patiënt - een totaalbeeld kan vormen en voor een behandeling op maat kan zorgen.
Een vol nummer, geheel passend bij de huidige situatie. En hoe we er ook tegenaan kijken, het is zeker dat we onze manier van zorgverlenen andermaal zullen moeten afstemmen op de ontwikkelingen van de tijd. Ik hoop dat u uit deze editie hiertoe inspiratie kunt halen.