De ziekte kanker is tegenwoordig, naast hart- en vaatziekten, in Nederland een van de belangrijkste doodsoorzaken bij zowel mannen als vrouwen (zie www.cbs.nl; www.nationaalkompas.nl). De prevalentie in Nederland - het aantal mensen dat kanker kreeg en nog in leven is - was volgens registraties in 2011 ongeveer 3,5 procent van de bevolking (zie www.cijfersoverkanker.nl).1 Behoorlijk wat mensen hebben dus direct of indirect te maken met deze ziekte, waarvan de incidentie toeneemt met de leeftijd; we richten ons in dit artikel op volwassenen met kanker.
Bij confrontatie met kanker komt niet alleen impliciete of expliciete levensdreiging op iemand af, maar zijn er vaak ook allerlei bijkomende problemen. Sommige patiënten komen hier zelf niet goed uit en zoeken psychologische hulp, bijvoorbeeld bij een psycholoog/psychotherapeut (vrijgevestigd of in een instelling). Het is dan van belang dat de professional voldoende kennis heeft over wat kanker in medische en psychische zin met zich meebrengt. In dit artikel beschrijven we met name psychologische aspecten van kanker. We bespreken achtereenvolgens het ontstaan van de ‘psycho-oncologie’, de aard van psychische problemen, de wetenschappelijke ontwikkeling van interventies en tot slot praktische interventiemogelijkheden in Nederland.2 Voor casuïstiek verwijzen we naar een casus elders in dit themanummer (Kwast, 2013).
Spreken over kanker is lange tijd taboe geweest; patiënten werden in het verleden lang niet altijd geïnformeerd over hun ziekte (Wagener, 2008). Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw is dat veranderd; bovendien hebben patiënten tegenwoordig recht op informatie en moet de behandeling gebaseerd zijn op informed consent. In het algemeen is er in de samenleving de laatste decennia meer aandacht voor psychisch welzijn en dat geldt ook voor mensen die ziek zijn. Vanaf de jaren tachtig kwam een publicatiestroom op gang op het gebied van psycho-oncologie (zie o.a. Maguire, 1985; Holland, 1989). Tegenwoordig verschijnen er niet alleen psycho-oncologische artikelen in toonaangevende medische tijdschriften, zoals The Lancet of Journal of Clinical Oncology, maar er bestaan ook gespecialiseerde tijdschriften die aan hoge publicatiestandaarden voldoen, zoals Psycho-Oncology of Journal of Psychosocial Oncology.
In 1993 werd de Nederlandse Vereniging voor Psychosociale Oncologie (NVPO) opgericht, waarin mensen uit diverse beroepsgroepen participeren (zoals psychologen, psychotherapeuten, maatschappelijk werkers, artsen, oncologieverpleegkundigen, paramedici, onderzoekers en beleidsmakers; zie www.nvpo.nl). Daarnaast zijn er grote instellingen, zoals KWF Kankerbestrijding (zie www.kwfkankerbestrijding.nl) en het Integraal Kankercentrum Nederland (zie www.iknl.nl), die onder andere onderzoek en mogelijkheden voor psychosociale zorg faciliteren; bevordering van psychosociale zorg was en is een belangrijk punt in het Nationaal Plan Kankerbestrijding (2005-2010, 2011-2014; zie www.ikz.nl, overons.kwfkankerbestrijding.nl). Dat psycho-oncologie zich onder andere in Nederland steeds verder professionaliseert moge tevens blijken uit het feit dat het handboek ‘Psychologische patiëntenzorg in de oncologie’ een tweede druk beleefde (De Haes, Gualthérie van Weezel & Sanderman, 2009).
De diagnose kanker betekent dat er sprake is van een levensbedreigende ziekte en dit heeft op de meeste mensen een schokkend effect. De psychische impact wordt, naast het verloop van de ziekte en de bijbehorende behandelingen, vanzelfsprekend ook beïnvloed door de levensfase en sociale situatie van de persoon. De behandeling kan ingrijpend en langdurig zijn en, afhankelijk van het type kanker, blijvende lichamelijke gevolgen met zich meebrengen, zoals mutilatie, pijnlijk littekenweefsel, blijvende darmproblemen, oedeem door lymfeklierdissectie, vervroegde menopauze, verlies van vitaliteit of slepende vermoeidheid. Psychisch gezien kan de ziekte neerslachtigheid en/of angstgevoelens met zich meebrengen; ook tobben veel mensen met de angst dat de ziekte kan terugkomen, of weet men niet of (weer) werken wel zal lukken. Niet alleen bij ongeneeslijke ziekte, maar ook bij overleving kan de ziekte gevoelens van verlies, rouw en eenzaamheid met zich meebrengen. Egodocumenten (zie www.literatuurengeneeskunde.nl; zoek ‘ziektebiografieën’) en initiatieven zoals de Stichting Kanker in Beeld (zie www.kankerinbeeld.nl) bieden een beeld van persoonlijke ervaringen en belevingen rond kanker.
Naast reëel aanwezige dreigingen die allerlei complexe gevoelens en gedachten met zich meebrengen, kunnen ook minder objectiveerbare gevreesde dreigingen tot gepieker leiden. Om enige grip te voelen, proberen patiënten in het algemeen zich een beeld te vormen van hun situatie (illness perception): wat is de aard van mijn klachten en symptomen, hoe lang gaat het duren, wat zijn mogelijke oorzaken, hoe ernstig zullen de gevolgen zijn, en kan ik er zelf iets aan doen? (Dempster& McCorry, 2012; De Raaij, Schröder, Maissan Pool& Wittink, 2012.) Juist bij een ziekte als kanker zijn deze vragen moeilijk te beantwoorden, en omgaan met onzekerheid en verlies van controle is dan ook een van de moeilijkste opgaven (Ranchor, Schroevers & Henselmans, 2009).
Mensen hanteren allerlei manieren om ziekte-ervaringen en de bijkomende emoties te reguleren (coping), zoals informatie zoeken, problemen actief aanpakken, negatieve associaties en emoties vermijden, steun zoeken, bij de dag leven, het leven anders waarderen en acceptatie (zie o.a. Fischer e.a., 2013). Een van de manieren om een gevoel van controle te bevorderen, is te beseffen dat het normaal is en geen teken van zwakte dat je in een onbekende, bedreigende situatie niet weet hoe je daarmee om moet gaan. Een andere manier is de ziekte op te vatten als een uitdaging of taak; het komt voor dat mensen hun ziekte, juist vanwege de grote dreiging en spanning, tevens ervaren als tijd van persoonlijke ontwikkeling (bijvoorbeeld doordat hun relaties met anderen zich verdiepen en ze nieuwe mogelijkheden oppakken), of een eerder ongekende persoonlijke kracht of geestelijke verdieping ervaren en al met al het leven anders gaan waarderen.
Onderzoek naar dergelijke ervaringen onder patiënten met kanker geeft aan dat 50 procent of meer posttraumatische groei rapporteert (Tedeschi & Calhoun, 2004; Cordova & Andrykowski, 2003; Jaarsma, Pool, Sanderman & Ranchor, 2006; Pool, Nijdam & Oosting, 2009). Er is echter discussie gaande of dergelijke groei-ervaringen stabiele groei en verandering betreffen (real/outcome growth) of dat het meer gaat om een tijdelijke vorm van coping om angst, spanning en neerslachtigheid te reguleren (illusionary growth; Zoellner & Maercker, 2006; Park, 2009).
In de volksmond wordt wel gesuggereerd dat een fighting spirit het beloop van kanker gunstig kan beïnvloeden of - andersom - dat negatieve persoonlijkheidstrekken een ongunstige invloed hebben. Er is onderzoek gedaan naar de invloed van psychische factoren; zo is een groep vrouwen dertien jaar prospectief gevolgd en werd geen associatie gevonden tussen het al dan niet ontwikkelen van borstkanker enerzijds en allerlei (negatieve of positieve) psychologische kenmerken anderzijds (zoals angst, woede, depressie, anti-emotionaliteit, rationaliteit of optimisme, emotionele expressie, begripvol zijn en sociale steun ervaren; Bleiker, Hendriks, Otten, Verbeek & Van der Ploeg, 2008). Een dergelijke bevinding impliceert dat patiënten zich geen zorgen hoeven te maken over de mogelijke invloed van hun persoon op het ontstaan van hun ziekte. Voor meer informatie over psychische aspecten bij kanker verwijzen we naar diverse hoofdstukken in De Haes e.a. (2009).
Zoals bij veel ziekten en levenssituaties is het moeilijk in te schatten hoeveel psychische problemen er nu eigenlijk bij voorkomen; bovendien is vaak niet duidelijk of dergelijke klachten voldoen aan diagnostische criteria zoals omschreven in de DSM-IV. Er is wetenschappelijk onderzoek gedaan naar bijvoorbeeld angst, depressie en distress, maar de ranges van uitkomsten in reviews zijn erg breed (zie o.a. Van ’t Spijker, Trijsburg & Duivenvoorden, 1997; Zabora, 2001; Mitchell, 2007, Mitchell, Ferguson, Gill, Paul & Symonds, 2013). In de oncologische Richtlijn detecteren behoefte psychosociale zorg (zie www.oncoline.nl/detecteren-behoefte-psychosociale-zorg) wordt op grond van literatuur aangegeven dat distress en aanpassingsproblematiek gerapporteerd wordt door 30-50 procent van de patiënten; bij ongeveer 10 procent is er sprake van (psychiatrisch gediagnosticeerde) angst en bij 16 procent van depressie (zie ook Mitchell, 2007; Mitchell e.a., 2011).
Maar in hoeverre wijken dergelijke percentages af van de ‘normale’ bevolking? Kankergerelateerde angst kan variëren van een normale reactie op een dreigende situatie, tot pathologische vormen die de zelfhantering nadelig beïnvloeden; het is moeilijk aan te geven wanneer angst de grens van ‘stoornis’ bereikt. Angst kan, in geval van ziekte, ook organisch gerelateerd zijn aan somatische factoren, zoals bij benauwdheid of metabole ontregeling; bij palliatieve patiënten wordt wel een angstpercentage van 30 procent genoemd (www.oncoline.nl/angst; zie ook www.oncoline.nl/detecteren-behoefte-psychosociale-zorg). In vergelijking met andere somatische patiënten lijken kankerpatiënten geen hogere scores op angst en distress te tonen, maar wel wat hogere depressiescores (Van ’t Spijker e.a., 1997; zie ook Bannink & Van Gool in De Haes e.a., 2009, p. 377). Echter, een recente vergelijkende review geeft aan dat zowel patiënten als hun partners op langere termijn wél hogere angstscores rapporteren (Mitchell e.a., 2013).
Van de kankerpatiënten ervaart 25-40 procent tot lange tijd na de behandeling psychische klachten, in een mate dat professionele psychosociale hulp wellicht aangewezen zou zijn (Van ’t Spijker e.a., 1997; Carlson & Bultz, 2003; Madden, 2006). Veel patiënten met kanker rapporteren dat zij te weinig hulp krijgen voor hun psychosociale problemen, terwijl zij hier wel behoefte aan hebben (Carey e.a., 2011; Harrison, Young & Price, 2009; Puts, Papoutsis, Springall & Tourangeau, 2012).
De laatste jaren is er daarom hernieuwde aandacht voor screening van psychosociale problemen bij patiënten met kanker en voor de ontwikkeling van geschikte instrumenten hiervoor. In Nederlands screeningsonderzoek (Tuinman, Gazendam-Donofrio & Hoekstra-Weebers, 2008) kwam naar voren dat van de mensen die boven de cut-off scoorden, slechts 14 procent behoefte had aan professionele hulp en 29 procent ‘misschien’. De mensen die hulp behoefden, hadden over het algemeen intensievere behandelingen ondergaan en waren relatief wat jonger. Ook in recent onderzoek kwam naar voren dat slechts iets minder dan de helft van de patiënten met hoge distress behoefte had aan professionele hulp (Van Scheppingen e.a., 2011). Met andere woorden: het hebben van klachten en problemen staat niet gelijk aan een hulpvraag.
Kübler-Ross publiceerde reeds in 1969 over het begeleiden van mensen met terminale ziekte en sterven (Kübler-Ross, 1969); al is haar rouwfasentheorie allang bijgesteld (Stroebe & Schut, 1999), haar werk is voor velen nog steeds belangrijk. Zo beleefde Lessen voor levenden in 2006 een 28e druk. Begin jaren tachtig van de vorige eeuw publiceerden Spiegel, Bloom en Yalom (1981) hun artikel over groepstherapie bij mensen met gemetastaseerde kanker en schreef Yalom (1981) over existentiële psychotherapie bij mensen met kanker; recentelijk schreef Yalom, zelf intussen op hoge leeftijd, opnieuw over het thema levenseinde en hoe angst hierover te overwinnen (Yalom, 2008). De afgelopen decennia verschenen enorm veel artikelen en boeken over ervaringen van en interventiemogelijkheden voor mensen met kanker (zie voor Nederland o.a. Van Dijk & Janssen, 2009).
Aanvankelijk bekommerde men zich weinig over het evidence-based gehalte van interventies (Fawzy & Fawzy, 1995; Meyer & Mark, 1995; Trijsburg, Knippenberg & Rijpma 1995), maar in latere reviews werd men methodisch kritischer op de houdbaarheid van gepubliceerde effecten (Newell, Sanson-Fisher & Savolainen, 2002; Coyne, Lepore & Palmer, 2006). Zo bleek dat niet-gerandomiseerde studies hogere interventie-effecten rapporteren dan gerandomiseerde en dat reviews die methodisch matige studies includeren de interventie-effectiviteit naar schatting 30-50 procent overdrijven (Lepore & Coyne, 2006). Een recente review (Van Scheppingen e.a., ingediend) laat zien dat al met al slechts 40 procent van de gepubliceerde interventiestudies inzichtelijke informatie geeft over welke patiënten in de gerapporteerde interventies geïncludeerd zijn; bij deugdelijk beschreven screening wordt slechts 19 procent van potentiële deelnemers geïncludeerd in interventies. Uit een recentelijk afgeronde RCT-interventiestudie kwam hetzelfde beeld naar voren (Van Scheppingen e.a., 2011). Opgemerkt zij dat deze bevindingen niet alleen gelden voor de RCT’s omtrent omgaan met kanker, maar RCT’s in bredere zin betreffen (Kersten, Ellis-Hill, McPherson & Harrington 2010).
Gezien deze methodologische moeilijkheden is toepassing van onderzoeksbevindingen op de klinische praktijk problematisch. Voor welke mensen, met welk type kanker, in welk stadium van het ziekteproces en met welke mate van distress is een bepaalde interventie wenselijk en effectief (Jacobsen, 2006)? Naast medische factoren blijkt bijvoorbeeld hechtingsstijl van invloed op het verwerkingsproces: onveilig gehechte personen hebben en houden relatief meer last van angst en depressie na diagnose en behandeling van kanker (Holwerda, Hinnen, Sprangers, Sanderman & Pool, in voorbereiding; zie ook Cicero, Lo Coco, Gullo & Lo Verso, 2009; Wijngaards-de Meij e.a., 2007). Ook wordt wel gedacht dat spiritualiteit/intrinsieke religiositeit - op te vatten als uitdrukking en ervaring van de geestelijke dimensie in het bestaan die uitstijgt boven het persoonlijke en tijdelijke - bijdraagt aan meer welzijn, maar in een systematische review over 53 studies is dit effect niet duidelijk aantoonbaar (Garssen, Visser & Pool, in voorbereiding)
Wetenschappelijke aandachtspunten ten spijt, zijn er in Nederland diverse extramurale/ambulante psycho-oncologische interventiemogelijkheden tot ontwikkeling gekomen, waarvan we er hier enkele uitlichten.
– |
Gespecialiseerde psycho-oncologische hulp door daartoe geschoolde psychologen (vrijgevestigden of medisch psychologen in een ziekenhuis). Sinds enkele jaren bestaat er een gespecialiseerd opleidingstraject,
ontwikkeld in samenwerking met de NVPO. Daarnaast heeft de NVPO in 2013 een deskundigenbestand geopend (zie www.nvpo.nl), met hierin opgenomen zorgverleners gespecialiseerd in de psychosociale oncologie. Helaas loopt de (omvang van de) vergoeding
van dit type hulpverlening tegenwoordig gevaar; een probleem dat overigens meerdere doelgroepen treft.
|
– |
Programma’s voor het leren omgaan met bepaalde aspecten van kanker. Er zijn bijvoorbeeld programma’s ontwikkeld speciaal gericht op angst voor terugkeer van kanker (Völker, Van der Lee & Pet,
2011). Ook is er een programma voor het omgaan met vermoeidheid na kanker (gerapporteerd door 70-100 procent van de patiënten;
Ahlberg, Ekman, Gaston-Johansson & Mock, 2003); het programma laat gunstige resultaten zien (Bleijenberg e.a., 2004; Gielissen, Verhagen & Blijenberg, 2007). Tot slot vermelden we in dit verband het psycho-oncologisch revalidatieprogramma Herstel & Balans (zie www.herstelenbalans.nl), waarvan is aangetoond dat het kan leiden tot verbetering van fysiek functioneren, psychisch welbevinden en symptoomreductie
(Gijsen, Koppejan-Rensenbrink & Van den Berg, 2009).
|
– |
Psycho-oncologische centra (verenigd als Inloophuizen en Psycho-Oncologische centra: Samenwerking en Ondersteuning ofwel IPSO; zie www.ipso.nl).3 Naast inloophuizen zijn binnen deze organisatie behandelcentra verenigd, waar men naast groeps-, individuele en relatie-
en systeemtherapie, tevens gebruik maakt van lichaamsgerichte werkvormen, mindfulness, imaginatietechnieken en creatieve werkvormen (zie o.a. Holzenspies & Taal 2003; Vos, 2009; Demmer & Boschloo, 2004). In een IPSO-evaluatierapport uit 2011 komt naar voren dat de meerderheid van zowel patiënten als hun eventuele partners
na het begeleidingsaanbod onder andere meer innerlijke rust ervaart, meer inzicht heeft in mogelijkheden van omgaan met emoties
en problemen, meer welbevinden ervaart en afname van depressie en vermoeidheid rapporteert (zie www.ipso.nl, ipso-rapport-psycho-oncologie-juni2011.pdf).
|
Voorts zijn e-health-counselingprogramma’s voor oncologische patiënten in opkomst en worden deze hier en daar op hun effectiviteit onderzocht (zie bijvoorbeeld het BREATH-project van het AMC St. Radboud te Nijmegen, onder leiding van Judith Prins; zie www.umcn.nl/zorg) of er wordt onderzoek gedaan naar de effectiviteit van internetbehandeling voor patiënten met een hersentumor en daarbij depressieve klachten (door de Vrije Universiteit te Amsterdam, onder leiding van Martin Klein en Irma Verdonck; zie www.samenlevenmetkanker.nl). Ook de bruikbaarheid van internetcounseling als zodanig is onderwerp van onderzoek en laat zien dat, hoewel er verbeterpunten zijn, internetbehandeling even goede resultaten kan bieden als face to face-counseling (zie o.a. Owen, Bantum & Golant, 2009; Richards & Viganó, 2013).
Een specifiek aandachtspunt bij psycho-oncologische begeleiding is de (organisatie van de) zorg voor mensen die palliatief behandeld worden, en/of terminaal ziek worden en zullen overlijden. Een vroeger bekend geworden boek over dit onderwerp is Ontmoetingen op de grens (Levine, 1992). Klinische informatie over terminale patiënten is te vinden in bijvoorbeeld Gualthérie van Weezel, De Jong en Heuvel (2004) en Pool (2004). Informatie over hospicezorg is in dit verband tevens belangrijk, zeker voor alleenstaanden of mensen in een moeilijke familiesituatie (zie www.palliatievezorg.nl; www.zorgkaartnederland.nl/hospice).
Tot slot: in de algemene ggz lijkt sprake van een toenemend aanbod van interventies voor mensen met somatische problematiek, zoals mensen met kanker (zie www.psy-q.nl). Momenteel is onduidelijk hoeveel patiënten gebruik maken van een hulpaanbod vanuit de algemene ggz.
De toegenomen effectiviteit van medische behandelingen heeft de overlevingskansen bij veel vormen van kanker verbeterd. Daardoor is er de afgelopen decennia toenemende aandacht voor eventuele psychosociale gevolgen van kanker en interventiemogelijkheden hiervoor. Hoewel enigszins onduidelijk blijft hoeveel patiënten die psychosociale problemen ervaren behoefte hebben aan professionele gespecialiseerde psychosociale hulp (naast eigen hulpbronnen), is het voor de mensen die dergelijke hulp zoeken belangrijk een psycholoog/psychotherapeut te treffen die voldoende kennis heeft over medische aspecten rondom de diagnose en behandeling van kanker en de mogelijke gevolgen hiervan voor het lichamelijk functioneren. Anderzijds moet deze psycholoog/psychotherapeut kunnen meedenken en begeleiding kunnen bieden bij specifieke problemen, zoals omgaan met de medische wereld, verwerken van heftige medische gebeurtenissen, verlies van lichaamsintegriteit, onduidelijkheid van toekomstbeeld, angst voor terugkeer van de ziekte en mogelijk verlies van dierbaren of van het eigen bestaan. Daarbij is het tevens van belang aandacht te hebben voor intense persoonlijke ervaringen die zich kunnen aandienen ‘op het scherp van de snede’. Gz-psychologen, psychotherapeuten en klinisch psychologen zijn bij uitstek geschikt om zich te scholen en mensen met dergelijke complexe problematiek te helpen zoveel als de situatie toestaat bij zichzelf te blijven.
Literatuur
Ahlberg, K., Ekman, T., Gaston-Johansson, F. & Mock, V. (2003). Assessment and management of cancer-related fatigue in adults.
Lancet, 362, 640–650.![]() ![]() |
|
Bleiker, E.M.A., Hendriks, J.H.C.L., Otten, J.D.M., Verbeek, A.L.M., Ploeg, H.M. van der (2008). Personality factors and breast
cancer-risk: a 13-year follow-up. Journal of the National Cancer Institute, 100, 213–218.![]() ![]() |
|
Blijenberg, G., Gielissen, M.F.M., Berends, T., Voskamp, H., Bazelmans, E. & Verhagen, S. (2004). Cognitieve gedragstherapie voor vermoeidheid na kanker: een behandelprotocol. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, 6, 364–370. | |
Carey, M., Lambert, S., Smits, R,. Paul, C., Sanson-Fisher, R. & Clinton-McHarg, T. (2011). The unfulfilled promise: a systematic
review of interventions to reduce the unmet supportive care needs of cancer patients. Supportive Care in Cancer, 20, 207–220.![]() ![]() |
|
Carlson, L.E. & Bultz, B.D. (2003). Benefits of psychosocial oncology care: improved quality of life and medical cost offset.
Health Quality of Life Outcomes, 1, 8.![]() ![]() |
|
Cicero, V., Lo Coco, G., Gullo, S. & Lo Verso, G. (2009). The role of attachment dimensions and perceived social support in
predicting adjustment to cancer. Psycho-oncology, 18, 1045–1052.![]() ![]() |
|
Cordova, M.J. & Andrykowski, M.A. (2003). Responses to cancer diagnosis and treatment: posttraumatic stress and posttraumatic
growth. Seminars in Clinical Neuropsychiatry, 8, 286–296.![]() |
|
Coyne, J.C., Lepore, S. J. & Palmer, S.C. (2006). Efficacy of psychosocial interventions in cancer care: evidence is weaker
than it first looks. Annals of Behavioral Medicine, 32, 104–110.![]() ![]() |
|
Demmer, T. & Boschloo, I. (2004). Tasten, voelen, kijken: creatieve therapie. In G. Pool, F. Heuvel, A.V. Ranchor & R. Sanderman (Eds.), Handboek psychologische interventies bij chronisch-somatische aandoeningen (pp. 395–408). Assen: Van Gorcum. | |
Dempster, M. & McCorry, M.K. (2012). The factor structure of the revised Illness Perception Questionnaire in a population
of oesophageal cancer survivors. Psycho-Oncology, 21, 524–531.![]() ![]() |
|
Dijk, M. van & Janssen, W. (2009). Psychosociale ondersteuning voor patiënten met kanker. Literatuurstudie. Psychologie en Gezondheid, 37, 5–14.![]() |
|
Fawzy, F. I. & Fawzy, N.W. (1995). Critical review of psychological interventions in cancer care. Archives of General Psychiatry, 52, 100–113.![]() ![]() ![]() |
|
Fischer, M., Wiesenhaan, M.E., Does-den Heijer, A., Kleijn, W.C., Nortier, J.W.R. & Kaptein, A.A. (2013). From despair to
hope: longitudinal study of illness perceptions and coping in a psycho?educational group intervention for women with breast
cancer. British Journal of Health Psychology, 18, 526–545.![]() ![]() |
|
Garssen, B. (2009). Psychologische factoren bij het ontstaan en beloop van kanker. In H. de Haes, L. Gualthérie vanWeezel & R. Sanderman (red.), Psychologische patiëntenzorg in de oncologie (pp. 29–40). Assen: Van Gorcum. | |
Garssen, B., Visser, A. & Pool, G. (in voorbereiding). The longitudinal and buffering effects of religiosity and spirituality on well-being: a systematic review. | |
Gielissen, M.F.M., Verhagen, S. & Blijenberg, G. (2007). Cognitive behaviour therapy for fatigued cancer survivors: long-term
follow-up. British Journal of Cancer, 97, 612–618.![]() ![]() ![]() |
|
Gijsen, B., Koppejan-Rensenbrink, R. & Berg, J.P. van den (2009). Oncologische revalidatie, multidisciplinaire nazorg bij kanker. In H. de Haes, L. Gualthérie vanWeezel & R. Sanderman (red.), Psychologische patiëntenzorg in de oncologie(pp. 287–297). Assen: Van Gorcum. | |
Graeff, A. de (2009). Medische aspecten. In H. de Haes, L. Gualthérie vanWeezel, R. Sanderman (red.), Psychologische patiëntenzorg in de oncologie (pp. 43–52). Assen: Van Gorcum. | |
Gualthérie vanWeezel, L., Jong, C. de & Heuvel, F. (2004). Kanker-casuïstiek. In G. Pool, F. Heuvel, A.V. Ranchor & R. Sanderman (red.), Handboek psychologische interventies bij chronisch-somatische aandoeningen (pp. 592–602). Assen: Van Gorcum. | |
Haes, H. de, Gualthérie vanWeezel, L. & Sanderman, R. (red.) (2009). Psychologische patiëntenzorg in de oncologie. Assen: Van Gorcum. | |
Harrison, J.D., Young, J.M., Price, M.A. e.a. (Eds.) (2009). What are the unmet supportive care needs of people with cancer? A systematic review. Supportive Care In Cancer, 17, 1117–1128.DOI: 10.1007/s00520–009-0615–5. | |
Heuvel, F., Ranchor, A.V. & Sanderman, R. (red.) (2004). Handboek psychologische interventies bij chronisch-somatische aandoeningen. Assen: Van Gorcum. | |
Holland, J.C. & Rowland, J.H. (Eds.) (1989). Handbook of psycho-oncology: psychological care of the patient with cancer. New York: Oxford University Press. | |
Holwerda, N., Hinnen, C.H., Sprangers, M.A.G., Sanderman, R. & Pool, G. (2012). Attachment style and adaptation to cancer. In N. Holwerda, Adaptation to cancer from an attachment theoretical perspective. Thesis. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. | |
Holzenspies, C. & Taal, J. (2003). Kanker in beeld, verwerking door creatieve expressie, dl. II. Amsterdam/Wormer: Stichting Kanker in Beeld. | |
Jaarsma, T.A., Pool, G., Sanderman, R. & Ranchor, A.V. (2006). Psychometric properties of the Dutch version of the posttraumatic
growth inventory among cancer patients. Psycho-Oncology, 15, 911–920.![]() ![]() |
|
Jacobsen, P.B. (2006). Lost in translation: the need for clinically relevant research on psychological interventions for distress
in cancer patients. Annals of Behavorial Medicine, 32, 119–120.![]() |
|
Kersten, P., Ellis-Hill, C., McPherson, K.M. & Harrington, R. (2010). Beyond the RCT – understanding the relationship between
interventions, individuals and outcome – the example of neurological rehabilitation. Disability and Rehabilitation, 32, 1028–1034![]() ![]() |
|
Kübler-Ross, E. (2006). Lessen voor levenden, gesprekken met stervenden. Baarn: Ambo. | |
Lepore, S. J. & Coyne, J.C. (2006). Psychological interventions and distress in cancer patients: a review of reviews. Annals of Behavorial Medicine, 32, 85–92.![]() |
|
Leventhal, H. & Nerenz, D.R. (1985). The assessment of illness cognition. In P. Karoly (Ed.), Measurement strategies in health psychology (pp. 517–554).New York: JohnWiley & Sons. | |
Levine, S. (1992). Ontmoetingen op de grens. Amsterdam: Karnak. | |
Madden, J. (2006). The problem of distress in patients with cancer: more effective assessment. Clinical Journal of Oncology Nursing, 10, 615–619.![]() ![]() |
|
Maguire, P. (1985). Psychological morbidity associated with cancer and cancer treatment. Clinics in Oncology, 4, 559–575. | |
Meyer, T. J. & Mark, M.M. (1995). Effects of psychosocial interventions with adult cancer patients: a meta-analysis of randomized
experiments. Health Psychology, 14, 101–108.![]() ![]() ![]() |
|
Mitchell, A.J. (2007). Accuracy of Distress Thermometer and other ultra-short methods of detecting cancer-related mood disorders:
pooled results from 38 analyses. Journal of Clinical Oncology
25, 4670–4681.![]() ![]() |
|
Mitchell, A.J., Chan, M., Bhatti, H., Halton, M., Grassi, L., Johansen, C. & Meader, N. (2011). Prevalence of depression,
anxiety, and adjustment disorder in oncological, haematological, and palliative-care settings: a meta-analysis of 94 interview-based
studies. Lancet Oncology, 12, 160–174.![]() ![]() |
|
Mitchell, A.J., Ferguson, D., Gill, J., Paul, G. & Symonds, P. (2013). Depression and anxiety in long-term cancer survivors
compared with spouses and healthy controls: a systematic review and meta-analysis. Lancet Oncology, 14, 721–732.![]() ![]() |
|
Newell, S.A., Sanson-Fisher, R.W. & Savolainen, N. J. (2002). Systematic review of psychological therapies for cancer patients:
overview and recommendations for future research. Journal of the National Cancer Institute, 94, 558–584.![]() ![]() |
|
Owen, J.E., Bantum, E.O.C. & Golant, M. (2009). Benefits and challenges experienced by professional facilitators of online
support groups for cancer survivors. Psycho-Oncology, 18, 144–155.![]() ![]() |
|
Park, C.L. (Ed.) (2009. Medical illness and positive life change: can crisis lead to personal transformation? Washington: American Psychological Association. | |
Pool, G. (2004). Tijd om op weg te gaan: cliënten met een korte levensverwachting. In G. Pool, F. Heuvel, A.V. Ranchor & R. Sanderman (red.), Handboek psychologische interventies bij chronisch-somatische aandoeningen (pp. 329–249). Assen: Van Gorcum. | |
Pool, G. (2010). Psychologische interventies bij kanker. In J.P.C. Jaspers & H. van Middendorp (red.), Psychosociale zorg bij chronische ziekten. Klinische praktijk en effectiviteit (pp. 119–136). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.![]() |
|
Pool, G., Nijdam, M.J. & Oosting, M.E. (2010). Posttraumatic growth in the Netherlands. In T. Weiss & R. Berger (Eds.), Posttraumatic growth and culturally competent practice: lessons learned from around the globe (pp. 85–96). Hoboken: JohnWiley & Sons. | |
Puts, M.T., Papoutsis, A., Springall, E. & Tourangeau, A.E. (2012). Systematic review of unmet needs of newly diagnosed older
cancer patients undergoing active cancer treatment. Supportive Care in Cancer, 20, 1377–1394.![]() ![]() ![]() |
|
Raaij, E.J. de, Schröder, C., Maissan F. J., Pool, J. J. & Wittink, H. (2012). Cross-cultural adaptation and measurement properties
of the Brief Illness Perception Questionnaire-Dutch Language Version. Manual. Therapy, 17, 330–335.![]() ![]() |
|
Ranchor, A.V., Schroevers, M. & Henselmans, I. (2009). Omgaan met kanker, de rol van coping en controle. In H. de Haes, L. Gualthérie vanWeezel & R. Sanderman (red.), Psychologische patiëntenzorg in de oncologie (pp. 153–165). Assen: Van Gorcum. | |
Richards, D. & Viganó, N. (2013). Online counseling: a narrative and critical review of the literature. Journal of Clinical Psychology, 69, 994–1011.![]() ![]() |
|
Scheppingen, C. van, Schroevers, M.J., Fleer, J., Sanderman, R., Coyne, J.C. & Ranchor, A.V. (ingediend). Patient recruitment rates in psychosocial interventions for cancer patients: a systematic review. | |
Scheppingen, C. van, Schroevers, M.J., Smink, A., Linden, Y.M. van der, Mul, V.E., Langendijk, J.A., Coyne, J.C. & Sanderman,
R. (2011). Does screening for distress efficiently uncover meetable unmet needs in cancer patients? Psycho-Oncology, 20, 655–663.DOI:10.1002/pon.1939.![]() ![]() |
|
Spiegel, D., Bloom, J.R. & Yalom, I. (1981). Group support for patients with metastasic cancer. Archives of General Psychiatry, 38, 527–533.![]() ![]() ![]() |
|
Spijker, A. van ’t, Trijsburg, R.W. & Duivenvoorden, H.J. (1997). Psychological sequelae of cancer diagnosis: a meta-analytical review of 58 studies after 1980. Psychosomatic Medicine, 59, 280–293. | |
Stroebe, M. & Schut, H. (1999). The Dual Process Model of coping with bereavement: rationale and description. Death Studies, 23, 197–224.![]() ![]() ![]() |
|
Tedeschi, R.G. & Calhoun, L.G. (2004). Posttraumatic growth: Conceptual foundations and empirical evidence. Psychological Inquiry, 15, 1–18.![]() |
|
Trijsburg, R.W., Knippenberg, F.C.E. & Rijpma, S.E. (1995). Effects of psychological treatment on cancer patients: a critical review. Psychosomatic Medicine, 54, 489–517. | |
Tuinman, M.A., Gazendam-Donofrio, S.M. & Hoekstra-Weebers, J.E. (2008). Screening and referral for psychosocial distress in
oncologic practice: use of the Distress Thermometer. Cancer, 113, 870–878.![]() ![]() |
|
Völker, C., Lee, M. van der & Pet, A. (2011). De angst voor terugkeer van kanker. GZ Psychologie, 3, 30–38. | |
Vos, P. (2009). Kanker in beeld. Amsterdam: Stichting Kanker in Beeld. | |
Wagener, D. J.Th. (2008). De geschiedenis van de oncologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.![]() |
|
Wijngaards-de Meij, L., Stroebe, M., Schut, H., Stroebe, W., Bout, J. van den, Heijden, P. van der & Dijkstra, I. (2007).
Neuroticism and attachment insecurity as predictors of bereavement outcome. Journal of Research in Personality, 41, 498–505.![]() |
|
Yalom, I. (1981). Existential psychotherapy. New York: Basic Books. | |
Yalom, I. (2008). Staring at the sun: overcoming the terror of death. San Francisco, CA: Jossey-Bays. | |
Zabora, J., BrintzenhofeSzoc, K., Curbow, B., Hooker, C. & Piantadosi, S. (2001). The prevalence of psychological distress
by cancer site. Psychooncology, 10, 19–29.![]() ![]() ![]() |
|
Zoellner, T. & Maercker, A. (2006). Posttraumatic growth in clinical psychology.A critical review and introduction of a two
component model. Clinical Psychology Review, 26, 626–653.![]() ![]() |
|
Websites | |
www.cbs.nl | |
www.cijfersoverkanker.nl | |
www.herstelenbalans.nl | |
www.iknl.nl | |
www.ikz.nl | |
www.ipso.nl | |
www.ipso.nl/images/documenten/ipso-rapport-psycho-oncologie-juni2011.pdf. | |
www.kankerbestrijding.nl | |
www.kankerinbeeld.nl | |
www.kwfkankerbestrijding.nl | |
www.literatuurengeneeskunde.nl | |
www.nationaalkompas.nl | |
www.nvpo.nl | |
www.palliatievezorg.nl | |
www.psy-q.nl | |
www.samenlevenmetkanker.nl/?p=311-depressie_bij_hersentumoren | |
www.umcn.nl/zorg/afdelingen/ruco/pages/breathproject.aspx | |
www.zorgkaartnederland.nl/hospice | |
1 | De prevalentie was in 2011 totaal 600.000 personen (270.000 man, 330.000 vrouw). De grootste groep betreft hierbij vrouwen met borstkanker (ongeveer 30% van de gevallen), gevolgd door mannen met prostaatkanker (ruim 20% van de gevallen), mensen met huidkanker (ruim 14%), darmkanker (rond 13%) en longkanker (vrouwen ruim 9%, mannen ruim 13%; www.ikcnet.nl ). De kans op kanker stijgt met de jaren: 70% is ouder dan 60 jaar, 9% is jonger dan 45 jaar en 0,6% betreft kinderen jonger dan 15 jaar. Bij kinderen is (acute) leukemie de meest gediagnosticeerde vorm van kanker, bij adolescenten en jongvolwassenen komen lymfklierkanker, zaadbalkanker en melanoom het meest voor. Borstkanker komt het meest voor bij vrouwen boven de 30 jaar Bij mannen tussen 30 en 45 jaar komt melanoom het meeste voor en prostaatkanker komt het meest voor bij mannen boven de 45 jaar. De prevalentie van kanker stijgt tegenwoordig met ongeveer 2-3 procent per jaar, onder andere door verbetering van behandelmogelijkheden en bijbehorende overlevingskansen, in combinatie met de vergrijzing. Tegenwoordig geneest ongeveer de helft van de patiënten; de overlevingskansen zijn de afgelopen decennia toegenomen, onder andere doordat kanker vaker in een vroeger stadium wordt ontdekt en moderne behandelingen effectiever zijn (bron: www.ikcnet.nl, www.cijfersoverkanker.nl). |
2 | Dit artikel is deels gebaseerd op Pool ( 2010 ). |
3 | Bij het IPSO zijn de volgende psycho-oncologische aangesloten: Het Behouden Huys (Glimmen), Helen Dowling Instituut (Utrecht), Taborhuis (Nijmegen), De Vruchtenburg (Rotterdam) en Dr. Le Shanstichting (Leiden/Delft). |