Inleiding

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2013
10.1007/s12485-013-0027-3

Inleiding

Inleiding

Sjoerd Colijn1

(1) 

: 5  2013



Psychotherapeuten zijn geneigd om toeval een lage plaats te geven in hun rangorde van verklaringsgronden. Als de patiënt niet komt en ook niet afzegt na een confronterende sessie, wordt: ‘Het was zo druk, helemaal vergeten!’, aan verder onderzoek onderworpen. Want de kans is immers groot dat daar een betekenisvolle intrapsychische of interpersoonlijke reden achter schuilgaat.

Voor u ligt een ‘toevallig themanummer’. De redactie wilde al veel langer een discussie over het toepassen van Routine Outcome Measurement (ROM) en Routine Process Monitoring (RPM) op gang brengen. Niet zo gek, als u weet dat twee prominente schrijvers over ROM, Anton Hafkenscheid en Kim de Jong, lid van de redactie zijn. De aanzet tot een Forum-discussie was in januari dit jaar gereed en de redactie vroeg een aantal collega’s hun overdenkingen op papier te zetten. Tot zover geen toeval.

Maar in januari bleek dat ook aantal van de nieuw ingezonden artikelen gebaseerd was op analyses van gegevens die met behulp van ROM of RPM verzameld waren. De redactie zag dat hier een wat onderbelicht aspect van ROM en RPM zichtbaar werd. Het eerste doel ervan behoort altijd te zijn dat psychotherapeut en patiënt op gestandaardiseerde wijze feedback krijgen over het beloop van hun gezamenlijke onderneming. Loopt het? Moeten er dingen bijgesteld worden? Zitten we nog op dezelfde lijn? Als dergelijke gegevens bij meer patiënten op gestandaardiseerde wijze verzameld worden, dan leent een dergelijk gegevensbestand zich uitstekend voor verdere analyse op groepsniveau. En dat groepsgewijs analyseren van ROM/RPM-gegevens is precies wat de auteurs van de drie artikelen in dit nummer gedaan hebben.

De drie onderzoeken, die op verschillende locaties van dezelfde instelling plaatsvonden, baseren zich merendeel op de gegevens verzameld met de Outcome Questionnaire-45, de Outcome Rating Scale en de Session Rating Scale. Het derde nummer van deze jaargang biedt zo een inkijkje in de manier waarop binnen deze instelling op verschillende plekken clinici en onderzoekers gezamenlijk de meerwaarde van standaardgegevensverzameling bij grotere groepen patiënten proberen te benutten, om meer te weten te komen over hun behandeling.

In het eerste artikel kijken Winkelhorst, Hafkenscheid en De Groot binnen hun reguliere tweedelijns-ggz-setting naar het effect van RPM-feedback op de behandelingen. Er zijn trends zichtbaar, maar als er al effect is -statistische significantie wordt niet bereikt -dan is dat geringer dan werd gevonden in eerdere onderzoeken bij andere doelgroepen. Het vergelijkbare onderzoek van Bovendeerd en De Groot, waarin bovendien vergeleken wordt met een wachtlijstcontrolegroep en toewijzing gerandomiseerd plaatsvindt, leidt grosso modo tot dezelfde conclusie. Wel zijn er sterke aanwijzingen voor het effect dat een wachtlijstgroep kan hebben. Kleinschalig praktijkgebonden onderzoek (zoals in deze twee voorbeelden) is goed mogelijk met ROM-instrumenten. Om breder generaliseerbare resultaten te verkrijgen, is vooral een grotere schaal nodig. De combinatie van de resultaten van beide onderzoeken zou aanleiding kunnen zijn een groter onderzoek te doen naar de waarde van RPM bij ernstiger pathologie en langerdurende behandeling. Er zijn belangrijke aanwijzingen dat voor deze patiënten en voor dit type behandeling RPM geen of een veel kleiner positief effect heeft, dan eerder gevonden werd bij kortdurende behandelingen van enkelvoudige psychische problematiek. Maar hoe zit dat nu precies?

In het laatste artikel benutten La Croix, De Jong en De Groot routinematig verzamelde gegevens om een vraagstelling te beantwoorden die al lang boven het veld zweeft, maar waarmee nog maar weinig onderzoekers zich serieus bezighielden: als we per therapeut naar de ROM/RPM-resultaten van zijn patiënten gaan kijken, is er dan bij vergelijkbare patiënten in vergelijkbare omstandigheden verschil in effectiviteit tussen de therapeuten? Ik zal hun conclusies niet verklappen, maar een ding wordt wel duidelijk: dit is een potentieel vruchtbare onderzoekslijn, die natuurlijk vooral voor de betrokken behandelaren spannend is.

In de rubriek Forum openen Adriaan van ’t Spijker en Kim de Jong een discussie over de merites van ROM/RPM. Zij proberen de Babylonische spraakverwarring in de discussie over dit onderwerp te ordenen, door onderscheid te maken tussen uitkomstmeting (ROM) en tracking (RPM)en tussen het gebruik van ROM/RPM-gegevens op macro-, meso-en microniveau. Zij zien gevaren maar ook kansen. Vier collega’s reageren op verzoek van de redactie in dit nummer: John Huijg, Henk Kik, Co Klaver en Anton Hafkenscheid. ROM en RPM verschillen op een aantal aspecten, maar hebben één kenmerk gemeenschappelijk: beide instrumenten roepen heftige reacties op. Rond ROM ontmoeten clinicus en onderzoeker elkaar, maar ook bestuurders, beleidsmakers en overheid proberen hun stempel op de discussie te drukken. Ze hebben daarbij ieder hun eigen gezichtspunten en belangen. En op de werkvloer is er veel bezorgdheid over mogelijk misbruik van gegevens.

Met deze discussie en artikelen heeft dit nummer een toevallig thema. Maar in breder verband is dat natuurlijk niet zo heel toevallig. De hele ggz - zowel instellingen als zelfstandige psychotherapiepraktijken -worstelt met ROM. Er is onrust over het onoordeelkundig en onjuist gebruiken van ROM-resultaten om conclusies te trekken over de kwaliteit van de zorgverlening. Er is ook veel nieuwsgierigheid over wat je als professional in gewone praktijksituaties meer te weten kunt komen over je werkwijze, met zijn merites en beperkingen. Verschillende redactieleden van het tijdschrift zitten middenin de ROM-ontwikkelingen. Er zal nog veel over gezegd en geschreven worden, en zo af en toe ook in het Tijdschrift voor Psychotherapie.

Naar boven