Een belangrijk doel in de ggz is verbetering van zorg en behandeling. De patiënt - of zo men wil: de cliënt - komt bij een behandelaar, in de verwachting vlot en adequaat hulp te krijgen. Professionele hulp in een veilige situatie en met methoden die objectief aangetoond werken. De behandelaar investeert in de optimale therapeutische relatie. Routine Outcome Measuring (ROM) is een methodiek waarmee beoogd wordt de resultaten van behandeling of zorg in kaart te brengen. Het zijn vooral verzekeraars die aandringen op realisatie van ROM; het uitrollen van ROM over de gehele ggz is door de verzekeraars intussen financieel aantrekkelijk gemaakt. En als behandelaar moet je om die reden haast wel meedoen aan ROM.
Toch teken ik, gelukkig met vele andere collega’s, ernstig bezwaar aan tegen het inzetten van ROM zoals dat nu gebeurt. Er is kritiek op de ongecontroleerde en onwetenschappelijke basis, de selectie van lijsten en testen, de gebruikte methode en de risico’s voor de privacy van de patiënt. Men meet wel iets, maar weet niet wát men meet en het beheer van al die informatie deugt niet. Graag voeg ik daar nog aan toe dat de term outcome in ROM bijzonder suggestief is. De relatie tussen patiënt en behandelaar komt door ROM-informatie nodeloos en onterecht onder druk te staan.
Het inzetten van ROM gebeurt door patiënten vragenlijsten voor te leggen, bij het begin en later, tijdens de behandeling. Het is in de wetenschap gebruikelijk gegevens gecontroleerd te verzamelen, zoals bij de selectie van deelnemers en bij controle op variabele factoren. Veelal wordt ROM gedaan via internet; vaak is onduidelijk en oncontroleerbaar wie wel of niet meedoet. Hoe men meedoet, onttrekt zich aan het zicht. Bij herhaling van afname later in de behandeling is de respons, zo blijkt al een tijdje in de praktijk, uiterst gering. De waarde van de ingewonnen informatie is dan ook niet helder en zeker niet geschikt om er een behandelresultaat in te kunnen ontwaren.
Aan de verzekeraars zou ik dan ook willen zeggen: schoenmaker blijf bij je leest. Wanneer de verzekeraar serieus belang stelt in het effect van behandeling in de ggz, adviseer ik dit aan de wetenschap als onafhankelijke partij voor te leggen. Het dure geld dat nu door de verzekeraars in ROM gestopt wordt, kan veel beter besteed worden. Bovendien komt het regelmatig voor dat informatie op internet niet veilig blijft voor anderen die daar eigenlijk niets mee te maken hebben. Het elektronisch patiëntendossier (EPD) is daar een berucht voorbeeld van.
Met de invoering van ROM heeft de behandelaar de taak om de patiënt aan te sporen lijsten in te vullen. Dat móet min of meer van de verzekeraar, anders kost dat geld voor de behandelaar. Welke lijsten dat zijn, ligt vaak al vast. De beslotenheid van de spreekkamer krijgt door het opdringen van ROM een meer dan vervelende kier. De verzekeraar zit nu ook in de behandelkamer. Dat leidt af van het individugerichte therapeutische werk dat daar gedaan wordt en verstoort de therapeutische relatie. In essentie komt dat door het volgende.
In de intakefase van de behandeling en na het verzamelen van de nodige informatie, formuleren therapeut en patiënt gezamenlijk een individuele behandelovereenkomst. Daarin staat onder meer wat er aan de hand is, wat de hulpvraag is, hoe een bepaalde behandeling daarin zal helpen en dat er op een zeker moment gezamenlijk naar eventuele verandering gekeken wordt. ROM is in dat proces een ‘vreemd’ bureaucratisch ogend object, doordat het doel ervan zich op een ander niveau bevindt. Dit is een macroniveau waar de algemene kwaliteit van zorg en behandeling bekeken wordt. Het invoegen van ROM is dus zeer storend en misschien zelfs in strijd met de wet op de geneeskundige behandelovereenkomst, die immers voorziet in een beschrijving van informatie, plan, privacy, geheimhouding en de positie van behandelaar en patiënt.
Wat te doen als een patiënt, met ROM-gegevens van de verzekeraar zwaaiend, een behandelsoort opeist die het in de statistiek van de betrokken instelling schijnbaar goed doet, terwijl de objectieve waarde van die informatie twijfelachtig is? Door de methode van ROM kan een stroom van misverstanden ontstaan. Het zou wel eens veel tijd kunnen kosten en het is moeilijk uit te leggen dat die statistiek niets zegt. De conclusie in deze is dat ROM-statistiek van de verzekeraar voor veel verwarring bij de patiënt kan zorgen en de nodige en gewenste aandacht voor diens hulpvraag bedreigt.
Behandeling in de ggz wordt kwalitatief beter, door de informatie van een vragenlijst of psychologische test in handen te laten van de professionele behandelaar. Toepassen van testen en vragenlijsten in de behandeling voegt veel positiefs aan die behandeling toe. Dat is, zo is ook mijn ervaring, wel zeker. Dat kan echter uitsluitend wanneer de stap om vragenlijsten of testen te gebruiken met de patiënt eerst doorgenomen is, de testkeuze afgestemd is op diens individuele situatie en de informatie alleen in samenspraak met zijn therapeut wordt gebruikt. Laat ROM dus verre van de psychotherapeutische relatie.