Geen Routine Outcome Monitoring, wel Routine Outcome Measurement

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2013
10.1007/s12485-013-0034-4

Forum

Geen Routine Outcome Monitoring, wel Routine Outcome Measurement

Henk KikContact Information

(1) 

Contact Information Henk Kik
Email: h.kik@persoon-en-context.nl

: 5  2013


Reactie op De Jong en Van ‘t Spijker
H. KIK, klinisch psycholoog en psychotherapeut, is werkzaam in eigen praktijk (www.persoon-en-context.nl).

Ik doe niet aan Routine Outcome Monitoring, maar wel aan Routine Outcome Measurement. Mijn redenen daarvoor zijn als volgt.

– 
Ik heb contracten met zorgverzekeraars die ROM als voorwaarde (gaan) stellen en mij een hoger percentage van het NZa-tarief bieden als ik ga ROM’en.
– 
ROM’en levert mij een beter imago op bij de zorgverzekeraars.
– 
Het biedt mij mogelijkheden aan de zorgverzekeraar te tonen dat wat ik doe geen ‘luxe’ is en dat een ggz-patiënt lijdt en een zorgbehoefte heeft (overigens een motief dat duidelijk ingegeven is door het huidige politieke bezuinigingsklimaat).
– 
Door ROM krijg ik als vanzelf een database met gegevens die ik in de toekomst kan gebruiken voor wetenschappelijke artikelen.

Wel dubieus dus dat alleen het onder het derde punt genoemde motief rechtsreeks in het belang van de patiënt is. De overige motieven laten zien dat ik vooral ‘ROM’ uit eigenbelang; ik ‘gebruik’ daar mijn patiënten voor. Opvallend dat er nergens geschreven wordt over de moraliteit en ethiek van ROM’en.

Ik gebruik ROM nu twee jaar en heb een jaar nodig gehad om mijn weerzin ertegen te overwinnen. Nu heb ik er mijn eigen betekenissen aan gegeven en begint het erbij te horen. Maar uit mijzelf heb ik nooit de behoefte gehad om veranderingen in lijdensdruk en zorgbehoefte van mijn patiënten gedigitaliseerd bevestigd te zien. De vragenlijsten die ik na het eerste kennismakingsgesprek en voor de laatste therapiezitting laat toesturen door internetvragenlijstaanbieder Telepsy zijn de OQ-45, de NPV-2, de SCID-II en de UCL. Ik ben namelijk van mening dat therapieresultaat zichtbaar moet zijn op zowel de ernst van klachten, veranderingen in persoonlijkheidstrekken en veranderde coping.

Het is vooral mijn visie op menselijk lijden en op wat psychotherapie is, waarom ik nooit zal beginnen aan outcome tracking,zoals De Jong en Van ’t Spijker (2013) dit beschrijven. In mijn visie ontstaat psychisch lijden bij te veel:

– 
(onbewuste) angst om pijnlijke (onbewuste) gevoelens en verlangens in de beleving toe te laten, waarbij ook het zelfgevoel ter discussie staat;
– 
(onbewuste) angst om aan (dierbare) anderen te onthullen welke primaire gevoelens, behoeften en verlangens er in het geding zijn;
– 
egosyntone manoeuvres waarmee afstand gehouden wordt tot de eigen gevoelens en betekenisvolle anderen, om de (onbewuste) angst hanteerbaar te houden.

Dit intrapsychische proces speelt zich af in een relationele, sociale en maatschappelijke context die - al naar gelang zij eisend of steunend is - de lijdensdruk versterkt of verzacht. Dit intrapsychische proces leidt tot symptomen en een (tijdelijke) stereotype omgang met zichzelf en anderen die zelfondermijnend is. Hieruit volgt dat het in mijn therapieën altijd gaat over angst, behoeften, gevoelens, afweer, betekenisgeving, zelfondermijning en context. Dit proces stroomt binnen de bedding van een werkrelatie die gekenmerkt wordt door afstemming en ontvankelijkheid. Mijn krachtigste interventies zijn de gevoelsreflectie en het valideren van al datgene wat tot dan toe niet gezegd kon worden. Het verdwijnen van klachten is altijd een expliciet doel dat impliciet door mij wordt nagestreefd. Als klachten na de vijfde zitting ‘opeens’ minder zijn, is dat nooit een resultaat van die vijfde zitting maar van de drie voorafgaande zittingen en alle veranderingen die zich buiten mijn therapiekamer afspelen, al dan niet als resultaat van een zichzelf veranderende patiënt.

Als een patiënt met veel egosyntone afweer aan een intake begint, zal hij de ROM-vragenlijsten vanuit die afweer invullen. Het is in zo’n geval uitermate riskant om de lijdensdruk van de patiënt te beoordelen vanuit de logisch-positivistische ROM-filosofie. Goudsmit noemt dit ‘elitair positivisme: xinix ergo tisnix’ (Goudsmit, 2012, p. 187). De lijdensdruk van de patiënt beoordelen op grond van de ingevulde vragenlijsten leidt dan tot verwaarlozend handelen van de psychotherapeut.

Ik wil mijn therapiekamer een beoordelingsvrije ruimte laten zijn, tenzij er sprake is van huiselijk geweld. Beoordelen van iedere zitting met outcome tracking past daar niet in. Helaas ontneem ik mijzelf daarmee de illusie van maakbaarheid en controle. Maar ja, meten is statistisch weten; meer niet. Dit geldt zeker voor de doelstelling van Stichting Benchmark GGZ (SBG). De gegevens die SBG ontvangt en analyseert zijn volledig vervreemd van het specifieke therapeutisch proces waarvan de gegevens afkomstig zijn. Het proces van deze patiënt met deze therapeut in deze specifieke context. Het gaat bij SBG in de nabije toekomst om enorme geanonimiseerde datasets, met alle risico’s van dien. ‘Enorme datasets bieden grote interpretatievrijheid. (…) Er kunnen dus vele verhalen achter de data vandaan komen en die verhalen kunnen zelfs deels naar eigen believen worden geschreven’ (Hafkenscheid & Van Os, 2013, p. 179).

Daarnaast is er sprake van een drogredenering met betrekking tot het collectieve belang van ROM. De redenering van de wetenschappelijke raad van de Stichting Benchmark GGZ is: door individueel te meten kunnen we het geheel efficiënter - lees: goedkoper - maken. Zorgverzekeraars hebben deze redenering omarmd en er een ideologie en dictaat van gemaakt. Maar doordat de ‘verhalen’ die vanuit de data geschreven worden volledig vervreemd zijn van het individu, is het collectieve maatschappelijke belang enkel en alleen een economisch belang en geen professioneel geneeskundig belang. En zowel somatische als geestelijke gezondheidszorg was toch altijd gericht op herstel en individuatie van de patiënt, waardoor deze individuele patiënt vervolgens weer kan bijdragen aan het collectief belang?

Als vierde motief noemde ik mijn ROM-gegevens graag zelf te gebruiken, maar dan vanuit de optiek van hypothesetoetsend onderzoek. Ik ben van mening dat een behandeling geslaagd is als de lijdensdruk is afgenomen en de patiënt zorgzamer en minder zelfondermijnend met zichzelf en zijn relaties omgaat. Daarbij hoort dat ik veranderde scores zie op de door mij afgenomen lijsten. Zo verwacht ik dat op de NPV-2 de zelfwaardering is toegenomen en rigiditeit is afgenomen of van laag is opgeschoven naar gemiddeld. Bij verbetering hoort ook een afname van vermijden en passief reageren op de UCL en een toename van steun zoeken als de beginscore laag was. En feitelijk ben ik ervan overtuigd dat het mijn aanpak en interventies stuurt dat ik die ROM-uitkomsten beoog. Dan heeft mijn patiënt er toch nog iets aan gehad.


Literatuur

1. Goudsmit, A. (2012). Psychotherapie in tijden van administratie. Amsterdam: SWP.
 
2. Hafkenscheid, A. & Os, J. van (2013). Huidige ROM doet afbreuk aan valide kwaliteitsmeting. Tijdschrift voor Psychiatrie,55, 179-181.
PubMed ChemPort
 
Naar boven