Tijdens het lezen van ’What made Freud laugh’ moest ik terugdenken aan een ervaring jaren geleden, toen ik een hulpverlener in behandeling had. Ik was een net afgestudeerde psycholoog, zij was ongeveer dertig jaar ouder, had een burn-out en kwam, verwezen door de bedrijfsarts, met frisse tegenzin op het intakegesprek. Daar maakte ze duidelijk dat wij collega’s waren en dat ze niet erg hoge verwachtingen had van ons contact. Geen gemakkelijke start. De therapie verliep echter snel en voorspoedig. Toen we afscheid namen, vertelde ze spontaan dat ze het zo plezierig had gevonden dat er regelmatig gelachen werd tijdens de sessies: ‘Dat maakte het allemaal wat minder zwaar.’
Nelson, onderzoeker en werkzaam in de klinische praktijk, beschrijft in haar boek helder wat de rol van lachen kan zijn in relaties, waaronder de therapeutische relatie. Samen lachen schept een band; de motor voor elk therapeutisch contact. Daarnaast maakt lachen het, door het aanboren van positieve emoties, voor cliënten makkelijker om zware emoties als angst en somberheid te tolereren en exploreren. In haar boek beschrijft zij echter meer functies van lachen. Zo helpt het ons om spelenderwijs onze omgeving te ontdekken, is iemand toelachen een belangrijke manier om te laten zien dat het veilig is om ons te benaderen, kan lachen verzoenend werken bij potentiële agressie en kan zelfspot helpen verhoudingen gelijkwaardiger te maken. Maar zij beschrijft ook het ‘weglachen’ van verdriet, verlies en angsten, en lachen als vorm van gedissocieerde angst.
Nelson belicht al deze functies van lachen vanuit het perspectief van Bowlby’s hechtingstheorie, door Mikulincer en Shaver (2007) voor volwassen relaties voortreffelijk beschreven aan de hand van een zeer compleet overzicht van empirisch hechtingsonderzoek. Een belangrijk doel van hechting is het realiseren van nabijheid tot de hechtingsfiguur (ouders voor kinderen, en voor volwassenen meestal de partner). Vanaf het begin van het empirisch hechtingsonderzoek (Ainsworth, Blehart, Waters & Wall, 1978) is de aandacht daarbij vooral uitgegaan naar de rol van hechting en nabijheid in het helpen down-reguleren van negatieve emoties (zoals huilen bij separatieangst), door middel van troost en steun van de hechtingsfiguur. Nelson, die eerder al een boek over huilen en hechting schreef, laat in dit boek echter zien dat lachen ook belangrijk hechtingsgedrag is, doordat het functioneert als een uitnodiging tot nabijheid en contact en helpt bij het up-reguleren van positieve emoties. Het uitlichten van dit laatste is een belangrijke bijdrage van dit boek. Zowel het functioneel down-reguleren van negatieve emoties als het up-reguleren van positieve emoties is een belangrijk element voor de ontwikkeling van veilige hechting. Dat versterkt vervolgens weer het zelfvertrouwen en vertrouwen in anderen, wat nodig is bij bijvoorbeeld het verkennen van nieuwe omgevingen. Een cumulatie van dergelijke ervaringen wordt ook wel aangeduid als de broaden and build cycle of secure attachment.
In de opbouw van het boek wordt het fenomeen lachen in de verschillende opeenvolgende levensfasen beschreven: baby- en kleutertijd, kindertijd en adolescentie, en volwassenheid. Nelson relateert lachen daarbij aan typen van hechting. In de hechtingsliteratuur worden steevast drie belangrijke hechtingsstrategieën beschreven. De primaire hechtingsstrategie wordt beschreven als het functioneel vragen om steun en troost; wanneer de hechtingsfiguur beschikbaar is en daar consistent adequaat en responsief op reageert, kan dit leiden tot veilige hechting en een functionele emotieregulatie. Volgens Nelson gaat veilige hechting gepaard met makkelijk en veelvuldig lachen en vormt het een uitnodiging tot nabijheid en het vormen en verstevigen van een band. Daarnaast worden twee secundaire hechtingsstrategieën onderscheiden, die op den duur uitmonden in onveilige hechting. Een hyperactiverende hechtingsstrategie wordt vertoond door kinderen van ouders die inconsistent en inadequaat - dat wil zeggen: overbezorgd of juist niet - op hun behoefte aan troost en steun reageren.
Dit doet wel denken aan het skinneriaanse principe van intermittent reinforcement. Zoals duiven zeer vasthoudend met hun snavel gingen pikken op een bepaalde plek als dat slechts zo nu en dan gepaard ging met het krijgen van voedsel, zo vertonen deze kinderen, gedreven door angst voor afwijzing, overmatig hechtingsgedrag als reactie op inconsistente steun en bevestiging. Klampen en langdurig huilen, maar ook woede als de behoefte aan geruststelling en bekrachtiging niet vervuld dreigt te worden, zijn kenmerkend. Een ambivalente houding die karakteristiek is voor gepreoccupeerde hechters. Zij raken makkelijk overgestimuleerd en hebben moeite met emotieregulatie. Volgens Nelson gaat dit samen met nerveus en (te) veel lachen als uiting van een gehyperactiveerde behoefte aan bevestiging.
De deactiverende hechtingsstrategie, ten slotte, is een antwoord op ouders die consistent hechtingsbehoeften van hun kinderen negeren. Het onderdrukken van hechtingsbehoeften en emoties is kenmerkend voor deze vermijdende hechters. Zij down-reguleren niet alleen negatieve maar ook positieve emoties en zijn volgens Nelson de minst spontane en frequente lachers. Leedvermaak kan echter een bron van lachen zijn waarmee anderen op een veilige afstand worden gezet en het gevoel van eigenwaarde een stimulans kan krijgen ten koste van anderen. Zelfspot is denkelijk niet de eerste reflex van deze subgroep. Dat is meer de habitat van de veilige hechter, terwijl het bij de gepreoccupeerde hechter eerder ontaardt in zelfdepriciatie. Deze bespiegelingen over verbanden tussen verschillende vormen van hechting en lachen, gelden mutatis mutandis uiteraard ook voor de persoon van de therapeut. In die zin houdt het boek - zonder het al te expliciet aan te roeren - therapeuten ook een spiegel voor: wie de schoen past, trekke hem aan.
Er is bijna geen empirisch onderzoek naar lachen en hechting. Dat maakt dit boek tot een welkom, nieuw perspectief op de functie van lachen en positieve emoties bij hechting. Het is de kracht van dit boek, maar tegelijkertijd ook de zwakte ervan. Door het gebrek aan onderzoek is veel wat geschreven wordt, gebaseerd op extrapolatie van wat er over het algemeen bekend is over hechting. Nelson put zich ter ondersteuning van haar ideeën uit in het geven van voorbeelden van lachen uit het dagelijks leven en de klinische praktijk van zichzelf en anderen. Wat een zeer vlot leesbaar boek oplevert, dat voor de klinische praktijk inspirerend kan zijn.