• |
Enkele Pesso-psychotherapeuten laten aan de hand van gevalsbeschrijvingen zien hoe zij deze methode gebruiken in respectievelijk
Emotion Focused Therapy, systeemtherapie, schematherapie en de psychoanalytische psychotherapie. De Pesso-psychotherapie heeft voor hen met name
op drie punten een toegevoegde waarde. Teneerste bij het gedetailleerd opzetten van het ‘theater van de geest’: het voor de
ogen van de cliënt neerzetten van wat zich van binnen in hem afspeelt aan stemmen, overwegingen, verlangens en overdracht.
Ten tweede kan de Pesso-methode helpen een nieuwe ervaring dieper in het lichaam te verankeren. Tot slot kan de ‘terzijdse’
positie van de therapeut meer veiligheid scheppen bij therapieën die lichaamservaringen van belang vinden binnen de therapie.
|
Veel therapiescholen zijn bezig hun methode uit te breiden tot meer dan het woord alleen. Niet alleen verlangens die niet in woorden zijn uit te drukken, maar ook trauma’s uit de tijd dat iemand nog niet kon praten, zijn binnen het therapeutische bereik gekomen. Al langer was dit het geval in de Pessopsychotherapie, een halve eeuw geleden ontwikkeld door Albert Pesso, in samenspraak met psychoanalytici.
Deze ontwikkelingen dreigen nu wegbezuinigd te worden. Het lichaamsgerichte als therapeutische ingang is steeds minder terug te vinden in de ggz-richtlijnen.Om die reden heb ik enkele collega’s, opgeleid in de Pessopsychotherapie, gevraagd om te beschrijven waarom zij de Pesso-methode zo effectief vinden binnen richtingen die binnen de ggz wel algemeen aanvaardzijn. Deze therapeuten laten aan de hand van gevalsbeschrijvingen zien hoe zij de Pesso-methode gebruiken in respectievelijk Emotion Focused Therapy, systeemtherapie, schematherapie en analytische therapie.
Zij ervaren hierbij een toegevoegde waarde: toevoeging van de Pesso-methode geeft alternatieven en leidt soms tot een versnelling of verdieping. Dit is met name het geval wanneer zij het zogenaamde ‘theater van de geest’ gebruiken: het voor de ogen van de cliënt overzichtelijk en gedetailleerd neerzetten van wat zich in hem afspeelt aan stemmen, overwegingen, verlangens en overdracht. Cliënten beschrijven hoe de Pesso-methode hen zo helpt om nieuwe corrigerende ervaring dieper in het lichaam te verankeren.
Dit artikel opent met een korte algemene inleiding over de Pesso-methode. Vervolgens wordt de potentieel toegevoegde waarde van de Pesso-methode voor andere therapeutische stromingen beschreven, aan de hand van enkele casussen uit die stromingen. De belangrijkste kruisbestuivingen van de Pesso-psychotherapie met de besproken therapievormen worden samengevaten tot slot wordt een meer integratieve vorm van psychotherapie voorgesteld.
Als danser zag Albert Pesso dat sommige mensen bepaalde bewegingen niet konden maken; hij vroeg zich af waarom hen dat niet lukte. Het onbewuste leek zich in het lichaam te verbergen en was daar zelfs waar te nemen. Energie is in iedere beweging zichtbaar en - als je goed kijkt - op ieder gelaat te zien. En is deze energie er niet of kan een bepaalde beweging niet gemaakt worden, dan kan de oorzaak daarvan wel eens zijn dat er inadequaat op bepaaldebasale behoeften gereageerd werd in het verleden.
Om dit geblokkeerde natuurlijke proces te herstellen, ontwikkelde Pesso een gestructureerde methode die uit vier van elkaar te onderscheiden stappen bestaat. Allereerst wordt energie of het inhouden daarvan aan de cliënt bewust gemaakt, bijvoorbeeld met een vraag als: ‘Wat voel je nu in je lichaam, terwijl je dit vertelt?’ Als tweede stap wordt de lichaamsenergie of de geremdheid ervan in interactie gebracht met een rolfiguur die als vanzelf symbool wordt van een historisch betekenisvolle figuur van de cliënt. Dit kan alleen als die figuur goed wordt ingevuld, met name via vragen overnon-verbale aspecten, zoals: ‘Hoe klonk die stem? Van een hij of een zij? In welke toon? Met welke blik? En hoe ver komt die stem binnen?’ Nu er een historisch theater is opgebouwd, kan in de derde stap alsnog vervulling van de gemiste behoefte mogelijk gemaakt worden met een symbolische figuur. Ook als deze figuur vroeger ontbrak, kan een cliënt vaak feilloos invulling geven aan die figuur, alsof ons organisme altijd weet blijft houden van heelheid. De laatste fase van het therapeutisch proces is dan ten slotte om de betekenisvan dit (meestal lijfelijke) contact met de geplaatste rolfiguur door te laten dringen en als een herinnering in zich op te nemen.
Toen Pesso - die nu op leeftijd is - onlangs een nieuwe heup kreeg, riep hij uit: ‘Waarom kunnen we mensen niet ook een nieuw geheugen geven?’ Pesso is bij deze eindfase van een therapie dan ook gaan spreken van de aanleg van een virtueel geheugen dat aan de archieven van onze database wordt toegevoegd. Het werkt voor de cliënt als een nieuwe oriëntatie en als een ruimere zienswijze op wat zich in de toekomst kan voordoen.
Pesso noemde de methode, die mede door zijn vrouw is ontwikkeld, Pesso Boyden System Psychomotor (PBSP).Om de methode te onderscheiden van psychomotore therapie, gebruiken de Europese afdelingen de naam van de stichter: Pesso-psychotherapy.
Van Duuren is naast de Pesso-psychotherapie ook thuis in de Emotion Focused Therapy (EFT), een methode die binnen de cliëntgerichte therapie steeds meer wordt gebruikt (Elliott e.a., 2004). Zij laat in de beschrijving van haar casus zien hoe beide methoden elkaar kunnen aanvullen. In beide therapievormen wordt voor de cliënt degene op wie zijn emotie is gericht in beeldgebracht, waardoor de cliënt zijn emotie sterker gaat beleven. Zo kan een levendige interactie op gang komen.
EFT wordt gebruikt in een individuele setting en daar ligt een beperking in lichamelijk contact. De therapie verloopt enigszins anders dan wanneer Van Duuren gebruik maakt van de Pesso-methode in een groepstherapie. Daarin wordt in een rollenspel de interactie tussen moeder en kind en de lijfelijke inneming van die ervaring mogelijk.
Nu eerst een therapiefragment volgens Pesso, daarna volgens EFT.
Een cliënte van rond dertig jaar oud vertelt: ‘Ik voel me nog wat in de war over gisteren. Ik vierde mijn verjaardag en mijn vader was er en uitte kritiek op me. Ik vind het stom van mezelf dat ik me dat zo aantrek.’ De therapeut vraagt haar stil te staan bij die verwarring en wat ze hierbij ervaart in haar lichaam. Ze neemt een beklemming op haar borst waar, angst en het gevoel alsof een hand haar borst indrukt. Ze laat zien hoe haar rug tegen de stoelleuning wordt geduwd en ze maakt een beweging als wil ze in de stoel verdwijnen. Ze wil onzichtbaar worden. Dat roept de herinnering op aan vroeger. Haar vader was vanaf haar zesde jaar overspannen thuis en vaak in een slecht humeur. Hij kon geen geluid verdragen, daardoor mocht zij geen vriendinnetjes laten spelen en zorgde ze dat ze zoveel mogelijk weg was. Als ze thuis toch ruimte innam, kreeg ze van vader de volle laag: verbaal, dreigend en angstaanjagend. Ze huilt hevig bij de herinnering.
T (Van Duuren): Een getuige zou kunnen zien hoe verdrietig je nu bent bij de herinnering aan de dreiging van vader vroeger. Zo bang was je dat je wel in de stoel wilde verdwijnen …
C: (Bevestigende knik.)
T: Alsof je wil dat je vader je niet kan zien.
C: Ja, ik wist echt niet wat ik ertegen moest doen, dus ik ging altijd maar weg … Die neiging had ik ook op mijn verjaardag, mijn eigen verjaardag in mijn eigen huis.
T: Hoe bang je bent en wilt vluchten …
C: Ja. (Huilt, maakt zich klein.)
T: Alsof je iemand nodig hebt die je beschermt.
C: Ja, die me beschermt.
T: Zullen we die opstellen, iemand die je beschermt, zodat je niet hoeft te vluchten of te verdwijnen? Kies maar iemand.
C: (Kiest een vrouw.)
T: Hoe zou je haar noemen? In welke rol zal ze stappen?
C: Een beschermende persoon … kijkt … eigenlijk een ideale moeder.1
(Ze plaatst IM voor zich, zodat ze achter haar rug weg kan kruipen.)
IM: Als ik er toen geweest was, had ik je beschermd, zodat je fijn thuis had kunnen spelen.
C: En had durven praten en zingen.
IM: Ja, en had durven praten en zingen.
C: (Huilt en zucht daarna.) Ja dat is fijn. (Kijkt rond, meer rechtop.)
T: Zou je dat nu willen uitproberen? Praten en zingen met een vriendinnetje thuis, terwijl IM je beschermt?
C: Ja. (Lacht aarzelend.)
T: Wie wil je in de rol van vriendinnetje?
C: (Kiest iemand en, met de aanmoediging van IM, gaan spelen, zingen en hard lachen.)
IM: Als ik toen je ideale moeder was geweest, toen je zes jaar oud was, had ik gezegd: ‘Speel maar gerust lekker samen met je vriendinnetje. Je hoeft niet stilletjes te doen; ik vind het leuk om te horen dat je er bent. En ik zorg ervoor dat het veilig is.’
C: (Emoties wisselen elkaar af: verdrietig omdat het niet zo was en blij om het nu zo mee te maken. Ze speelt en dan is het genoeg.)
T: En stel dat er een ideale vader zou zijn, wat zou je van hem willen?
C: Een vader die het ook leuk vindt dat ik thuis speel.
T: Zullen we die nog opstellen?
C: Nee, dat hoeft nu niet. Nu zou ik wel willen uitrusten bij mijn moeder.
T: Maak het maar zoals je wil. Rust maar uit bij IM.
C: (Gaat naar haar toe en nestelt zich.)
IM: Als ik je ideale moeder was geweest toen je zes jaar oud was, had je zo kunnen spelen en had je zo bij mij uit kunnen rusten.
C: (Zucht en neem haar tijd. Dan geeft ze aan dat het genoeg is, door rond te kijken en op te willen staan.)
De groepsleden leggen hun rollen af. Hierna kunnen de groepsleden verwoorden wat het met hen zelf deed.
Na dit begin zou het bij EFT als volgt kunnen verlopen.
T: Wat verdrietig, dat je toen niet gewoon thuis kon zijn en je zo bang voelde en nog voelt voor je vader …
C: Ja, ik voel me bang en alleen, ik moest het helemaal alleen oplossen … (Huilt.)
T: Helemaal alleen …?
C: Ja. (Knikt en huilt harder.) Mijn moeder liet me gewoon alleen. Daarom ben ik zo boos op haar, zij is niet voor me opgekomen. En het is haar man! Waarom greep ze niet in? Ze zag toch hoe bang ik was. (Dit is een marker voor unfinished business, zaken die niet af zijn, en daar kan een lege stoel voor neergezet worden.)
T: Je weet dat we soms een lege stoel neerzetten. We zouden die nu neer kunnen zetten en je moeder daarin zetten?
C: (Knikt.) Mmm …
T: (Pakt een stoel en zet die tegen over C.) Kun je je voorstellen dat je moeder daar zou zitten?
C: (Knikt.) Ja.
T: Wat doet het met je als je naar haar kijkt?
C: Ik zou willen zeggen: ‘Mama, zag je niet hoe bang ik was voor papa als hij in zo’n bui was? Waarom deed je niets en liet je me soms gewoon zelfs alleen met hem?’
T: Zeg maar tegen haar. (Wijst naar de stoel.)
C: (Spreekt zich uit naar moeder.)
T: Ja, zeg maar tegen haar wat het met je doet … (Wijst naar de lege stoel.)
C: Ik begrijp niets van jou, ik raak in de war en ben boos en verdrietig. Ik zat zo op je te wachten. (Huilt.)
T: Ja, zeg maar: ‘Ik ben boos, verdrietig, begrijp het niet …’
C: Ja, je zegt dat ik belangrijk voor je ben, maar je kiest nooit partij voor mij. Altijd doe je maar wat papa wil … Ik geloof helemaal niet dat ik belangrijk voor je ben … (Praat opgewonden en boos verder over verschillende keren dat het gebeurde en moeder volgens haar best wat had kunnen doen, over wat ze miste van moeder. Huilt af en toe en valt dan stil. Zucht.) Ik dacht dat ik het fout deed, dat het mijn schuld was dat mijn vader boos was, omdat mijn moeder niets deed.
T: En nu? Hoe is het nu?
C: Ik deed helemaal niets fout. Nee. Mijn moeder is gewoon bang voor mijn vader. (Zucht opnieuw.) Ja, ze is bang voor hem. Daarom grijpt ze niet in.T: Hoe zit het nu met je verlangen belangrijk te zijn voor haar? (Verkennen van unmet needs.)
C: Ik wil graag dat ik belangrijk voor haar ben en zij zegt het ook. Maar ik geloof het niet, ik voel het niet.
T: Zou je dat tegen haar willen zeggen?
C: (Spreekt tegen moeder in de lege stoel.) Je zegt wel dat ik belangrijk ben, maar ik merk het niet. Dat vind ik erg.
T: Wil je op de stoel van je moeder gaan zitten?
C: (Stemt toe en wisselt van plaats.)
T: (Herhaalt de woorden van cliënte tegen de stoel; nu met cliënte in de rol van moeder.) Wat zou je als je moeder hierop antwoorden?
C: (Op stoel van moeder.) Ze zou zeggen: ‘Ja, je bent echt belangrijk voor me. Ik vind het erg dat je dat niet voelt, want het is echt zo! Je vader reageerde niet op mij, daarom deed ik niets. Ik dacht: je vindt het niet zo erg om bij anderen te gaan spelen.’
T: Wissel maar weer van stoel. Hoe is het om dit van je moeder te horen?
C: Ja, dat is zo: mijn vader reageerde niet op mijn moeder. Maar ik vond het helemaal niet leuk om altijd maar weg te moeten of stil te moeten zijn thuis.
T: Zeg maar …
C: (Spreekt het uit en na wat stoelwisselingen kan ze beleven dat moeder verantwoordelijk voor de situatie is en niet zij, en dat moeder niet tegenvader opgewassen was en zelf bang was. Dat het niet haar taak was om vader te kalmeren.)
C: (Op stoel van moeder.) Ik vind het erg dat jij denkt dat het aan jou ligt. Het was mijn taak. Ik was te zwak, het spijt me.
C: (Wisselt weer van stoel, zit nu op eigen stoel.)
T: En …?
C: Ik was nog een kind, ik kon er niets aan doen. Ik kan nu voelen dat mijn moeder het erg voor me vindt en van me houdt. Het is erg dat het zo is gegaan. Maar ja, het ligt niet aan mij. En dat lucht op.
Het is natuurlijk niet mogelijk om twee complexe vormen van therapie in een paar pagina’s te behandelen. De gelijkenis is in termen van casuïstiek geformuleerd, maar door de beknoptheid wordt het ook gesimplificeerd. Wat Van Duuren wil laten zien, is hoe deze twee verschillende therapievormen toch eenzelfde taal lijken te spreken. En hoe EFT voor een Pesso-psychotherapeut een mooie methode is voor de individuele praktijk, waar geen groepsleden zijn die de rollen kunnen vervullen en lichamelijke contact zeer beperkt mogelijk is. Het zijn beide methoden waarin geïntrojecteerde ouderbeelden buiten de persoon worden geplaatst en waar het pijnlijke tot ervaring komt en wordt gezien.
Bij Pesso wordt als tegengif een ander ouderbeeld neergezet, dat past bij de verlangens van de cliënt. Lijfelijk aanwezige ideale ouders worden door medegroepsleden verbeeld. In de casuïstiek is te zien hoe cliënte als zesjarige een ideale moeder krijgt die haar beschermt, zodat ze rustig thuis met een vriendinnetje kan spelen en haar stem kan laten horen. En bij wie ze na het spelen kan uitrusten. Dat is een situatie die cliënte nooit gekend heeft, het is een nieuwe ervaring, in termen van Pesso: het aanbrengen van een virtueel geheugen, een nieuwe herinnering, terug in de tijd.
Bij EFT uit cliënte haar niet-opgeloste gevoelens naar de belangrijke ander tegen een lege stoel; zo krijgt ze gevoel welke primaire emoties een rol spelen en waar ze behoefte aan heeft. Hierdoor verandert de blik op de ander en ook haar zicht op zichzelf. In EFT krijgt cliënte het gevoel dat ze niet belangrijk voor moeder is. Ze denkt ook dat zij het fout doet en het zelf met vader had moeten oplossen, terwijl ze juist bang voor hem was. Een continugevoel van tekortschieten. Dan begrijpt ze in de therapie dat moeder zelf bang en onmachtig was en dat het moeders taak - en niet haar taak - was te zorgen voor veiligheid in huis. Ze kan voelen dat moeder begaan met haar was en dat ze helemaal niets verkeerd deed. Ze voelt zich opgelucht door de erkenning.
Zowel bij EFT als Pesso volgt de therapeut de beweging van het lichaam en de emotie die erbij hoort. De Pesso-psychotherapeut ziet wegkruipen en willen verdwijnen in de stoel als uitdrukking van angst voor gevaar; een primaire adaptieve emotionele respons. De therapeut kiest in de eerste plaats als invalshoek het gebrek aan bescherming van de moeder en niet het werken met de boze, onberekenbare vader.
Bij beide therapieën is de uitwerking hetzelfde. Bij Pesso heeft cliënte een nieuwe herinnering aan een veilig thuis, waar ze zich kan laten horen. Mogelijk kan ze daardoor meer ruimte innemen en laten zien wie ze is. Bij EFT heeft ze een minder perfectionistisch beeld van de mens gekregen, van een faalbare moeder. Ze beseft dat fout doen niet aan de orde was. Ze voelt zich belangrijk voor haar moeder, waardoor ze mogelijk ook meer open in de wereld staat en zich laat zien.
In de volgende gevalsbeschrijving, nu vanuit de systeemtherapie, laat DeBruine zien hoe hij deze therapievorm aanvult door expliciet aandacht te besteden aan lichamelijk ervaren sensaties, zoals hij die in de Pesso-psychotherapie heeft leren kennen.
Mieke klaagt over het gebrek aan contact, waardoor ze geneigd is veel druk uit te oefenen om Jan (haar partner) in beweging te krijgen. Jan daarentegen klaagt over haar dominantie en ervaart haar als dwingend, waarop hij zich passief terugtrekt dan wel in woede ontsteekt. Haar onwil om te vrijen kwetst hem zeer en hij ziet dit als teken van haar gebrek aan liefde.
Er woedt een afstandelijke, stille oorlog; beiden hebben zich uit onmacht in een veilige zone teruggetrokken. Maar een recente verliefdheid van Mieke heeft de oude strijd weer fors doen oplaaien.
De therapeut stelt een oefening voor. Het paar gaat in de ruimte staan, met enkele meters ertussen. Alternerend gaat de protagonist met een handgebaar de ander naar zich toehalen, dan wel van zich afduwen. (Dit is de controlled approach-oefening uit de Pesso-psychotherapie.) De andere partner volgt in principe, ondanks de mogelijke angst die dit kan oproepen. Dit gebeurt in stilte. Mieke begint en laat Jan voorzichtig naderen. Hij moet neutraal kijken. De therapeut observeert het proces en kan op verschillend momenten de ‘film’ stilzetten om kort te laten benoemen wat de gevoelens en met name de lijfelijke reacties zijn.
Mieke meldt een hevige spanning in haar borstbeen die overgaat in pijn naarmate Jan dichterbij komt. De therapeut geeft aan de afstand zo te reguleren dat dit gevoel te verdragen is. Ze maakt met haar hand contact op de pijnplek en de therapeut doet de suggestie de druk aldaar te verhogen; dit doet de pijn verminderen en ze barst in tranen uit. Iets in haar lichaam lijkt een oud gemis te ervaren: een verlangen naar iemand die haar tegendruk geeft, waarbij ze in haar bestaan bevestigd wordt (zoals later blijkt). Het volgen van haar lijfelijke reacties kan dus toegang geven tot een oud gemis dat in haar lichaamsgeheugen blijkt te zijn opgeslagen. Wijzen op die reacties brengt haar in contact met een voordien verborgen verlangen naar contact en stevige omvatting (holding). Het beeld van haar afwezige vader komt naar voren en wordt op de partner geprojecteerd.
Als Jan later gevraagd wordt wat dit met hem deed, blijkt hij zeer verrast te zijn. Zo ziet hij haar zelden; hij wist niet dat dit in haar schuilging. Hij kan haar nu ook in haar kwetsbaarheid en intens verlangen zien en zelfs enige compassie voelen.
Bij Jan gaat de oefening anders. Hij laat Mieke zeer snel naderen, waarbij hij niet de tijd neemt te ervaren wat dit met hem doet: ‘doen zonder voelen’. Als hij haar, op suggestie van de therapeut, heel langzaam dichterbij laat komen, merkt hij meer op: toenemende spanning in de maagstreek en onrustig wordende adem. Hij eindigt op een meter afstand, voor hem de meest veilige positie. Bij een bewust gemaakte kleinere afstand worden de signalen sterker.
Bij de bespreking brengt hij naar voren dat hij altijd zeer op zijn hoede is als vrouwen hem nabij komen. Hij neemt liever het initiatief (controle), met name in de seks, want het toelaten van toenadering roept altijd angst op. Bij Jan komt het beeld van zijn kille dominante moeder naar voren die eisend was en weinig warmte gaf. Maar zijn lichaam spreekt een taal die om vertaling vraagt. Hij wordt zich bewuster van het gegeven dat zijn oude angst in de relatie met zijn partner wordt herhaald.
Mieke kan, nu zij zijn angst ziet, beter invoelen waarom hij zich zo op afstand moet houden.
Het uitgangspunt van de systeemtherapie dat de oorzaak van het conflictniet in de eerste plaats in de persoon zit maar in de vastgelopen interactiecirkel, krijgt in de toegepaste Pesso-oefening en in de lichaamsbeleving een extra verdieping, zodat nu ook de latente ‘achterkant’ van ieders individuele bijdrage kan worden onderzocht, aldus De Bruine.
Een volgende therapievorm - schematherapie - wordt door Jonkers gecombineerd met de Pesso-psychotherapie. Beide therapievormen maken gebruikvan het theater van de geest om een innerlijk beleefde situatie neer te zetten(Vreeswijk e.a., 2008; Young e.a., 2004). De cliënt bouwt vanuit deze neergezette scène een aanvullend alternatief scenario op, dat een emotioneel tegenwicht kan bieden aan de geheugensporen uit het verleden. De therapeut helpt de cliënt te zoeken naar adequate manieren om in emotionele basisbehoeften te voorzien. Met de emotionele corrigerende ervaringen die hieruit ontspringen kan de cliënt gebruikelijke schema’s genezen en ze beter vormgeven voor de rest van zijn leven.
Met zijn scholing in de Pesso-methode legt Jonkers zich er in zijn schemagericht werken op toe cliënten niet alleen cognitief maar vooral ook lijfelijk en zintuiglijk te laten ervaren hoe de verschillende basisbehoeften alsnog bevredigd kunnen worden. Pesso wijst erop dat ook onvervulde behoeften en verlangens uit de tijd dat iemand nog niet praten kon, binnen zijn methode bereikbaar komen. Ze gaan dieper dan woorden, die meer de normen en cognities uitdrukken, terwijl de woordeloosheid ook dieperliggende behoeften raakt.
Jonkers geeft aan dat limited reparenting - de therapeut die vroege tekorten in de basisbehoeften probeert te repareren - en ‘realistische begrenzing’ niet alleen imaginair of symbolisch maar ook letterlijk aan den lijve kunnen worden ervaren. Jonkers last daarom tijdens een schematherapie regelmatig een lichaamsoefening in. Als voorbeeld noemt hij een begrenzingsoefening, karakteristiek voor de Pesso-psychotherapie en beschreven door Perquin (2000). In een dergelijke begrenzingsoefening wordt de cliënt uitgenodigd al zijn kracht in te zetten en wordt hij door groepsleden ‘omvat’; niet ingesnoerd, maar uitgenodigd en verwelkomd om alle energie te uiten. De cliënt kan dan de ervaring krijgen dat zijn angst voor destructie of gefantaseerde rampen slechts inbeelding is en kan tegelijkertijd voelen niet het almachtige middelpunt van de wereld te zijn.
Ook andere Pesso-psychotherapeuten berichten vaak hoe hun cliënten met dit soort begrenzende oefeningen een symbolische ervaring kunnen krijgen van wat ze aan veilige begrenzende ervaringen gemist hebben in hun geschiedenis(Ruthgeers, 2002). Een vrouw die bij de auteur van dit artikel in een Pesso-groep zat, vertelde bij haar eindevaluatie dat juist een begrenzendeervaring haar het sterkst was bijgebleven. Bij haar neigingen om zichzelf te beschadigen, was zij tegengehouden bij haar handen en had dit als een diep geruststellende veiligheid ervaren.
Oefeningen met rolfiguren overstijgen het niveau van toneelstukjes paswanneer ze ingebed in de geschiedenis van de cliënt kunnen worden beleefden rolfiguren dus niet zichzelf spelen maar symbool staan voor (het gemisaan) significante personen uit het verleden van de cliënt. Pesso-psychotherapie ziet hier altijd streng op toe en Jonkers geeft dan ook aan dat het hem er alles aan gelegen is om in de schematherapie het symbolisch niveau te bewaken. Dit om te voorkomen dat bijvoorbeeld de patiënt tijdens de imaginatie ziet dat zijn ouders nu ineens wél kunnen luisteren naar de therapeut en gedrag laten zien dat ze in het echt nooit hebben vertoond.
De behoefte om de ouders te willen veranderen moet wel erkend worden,maar in werkelijkheid kan dat natuurlijk niet. Een dergelijke verandering ismagisch en kan voor de cliënt niet echt geloofwaardig worden. Daarom laten Pesso-psychotherapeuten rolfiguren altijd de formulering gebruiken: ‘Zo had het moeten zijn en onder andere omstandigheden kunnen zijn.’ De historische ouders blijven zo reëel, met al hun negatieve en positieve kanten, maar ze worden nooit ideaal. De cliënt wordt dan voorgesteld om naast de rolfiguren van zijn reële ouders met hun negatieve en positieve kanten nu ook ideale ouders in een rol neer te zetten. De patiënt kan bij deze nieuwe, andere, ideale ouders symbolisch ervaren hoe het zou zijn geweest als die ouders van begin af aan zijn ouders waren geweest. Dan krijgt gemis en verdriet een plek en krijgt daarna de eerder beperkte visie op de werkelijkheid een minder dreigend uiterlijk.
Het valt op dat in beide therapiemethoden de positie van de therapeutverschilt. In de schematherapie heeft de therapeut vaak een reparenting-functie: hij wordt zelf een soort ideale ouder en kan (binnen gepaste grenzen) datgene geven waar de cliënt behoefte aan heeft maar nooit van zijn ouders kreeg in zijn jeugd. Tijdens een imaginatie met rescripting kan de therapeut bijvoorbeeld zelf meedoen om schade te voorkomen, om een mishandelende ouder stevig toe te spreken en onschadelijk te maken door deze weg te sturen en vervolgens de cliënt mee te nemen naar een veilige plek.
In de Pesso-methode gaat de therapeut niet het theater van de geest binnen, maar blijft erbuiten. Door die buitenpositie te kiezen, door het via interactie met symbolische rolfiguren te laten lopen en niet via hemzelf, kanJonkers ook het lijfelijk ervaren voor de cliënt veilig houden. Hij beschrijft als bijkomend voordeel dat hij daarbij in zichzelf de innerlijke ruimte creëert om goed te luisteren naar wat precies de kwaliteit van de reparenting moet zijn. Hij vraagt zich dan bijvoorbeeld af: waar ligt de behoefte van de patiënt? Is er bescherming nodig of juist ondersteuning of begrenzing? Is het nodig dat de patiënt ervaart dat hij kwaad kan worden op de negatieve kanten van de ouderfiguren? Of is er verlangen naar een andere figuur die alsnog geeft wat de patiënt nodig had? En door wie en hoe had dit dan geboden moeten worden in de geschiedenis van de cliënt? Aldus biedt de gewoonte in de Pesso-psychotherapie om als therapeut meer aan de zijlijn te blijven, Jonkers meer mogelijkheden tot precisie in zijn werk als schemagericht psychotherapeut.
Fysiek contact was in analytische therapieën taboe. Daarin kwam verandering toen er meer zicht ontstond op ons lichaamsgeheugen, waarin ook lijfelijke identiteitsvorming als herinnering ligt opgeslagen; dit kan voor eengeoefend therapeutisch oog zichtbaar worden (Anzieu, 1989). Met zijn psychoanalytische opleiding als vertrekpunt zietWouters dan ook steeds meerhet belang van aangeraakt worden. Lijfelijk contact is een wezenlijk onderdeelvan de menselijke communicatie en een bron van informatie. Cliënten kunnen soms verlangen naar de nooit gekende ervaring van een troostende hand op de schouder of een arm om zich heen. De erkenning doorWouters van de behoefte van de cliënt (‘Ik zie hoe verlangend je bent’) blijkt te werken als een bewustwording van wat eerder versluierd bleef.
Pesso heeft voor dergelijke erkenning zelfs een nieuwe figuur in het levengeroepen: de getuigefiguur. Soms is woordelijke erkenning van een behoefteniet genoeg. In een dergelijke situatie kan de cliënt een groepsgenoot kiezen in de rol van ‘iemand die jou zal vasthouden’ of ‘iemand die heel dicht bij je zal blijven’. Dat dit geen goedkope troost is maar een wezenlijke verandering teweegbrengt, is met hersenonderzoek aangetoond. Pesso spreekt hier over een synthetische herinnering, die over de oude, pijnlijke herinnering heen komt te liggen en daarmee de pijn verzacht (Perquin, 2001).
Wouters geeft aan dat het voor de beschouwende buitenstaander een merkwaardig gezicht kan zijn om een volwassen man bij andere volwassen man en vrouw - die de cliënt gekozen heeft als ‘ideale ouders’ - op schoot te zien kruipen en daar met een gelukzalige glimlach op het gezicht te zien liggen (‘Wat is dat voor regressiebevorderend gedoe?’)Wouters vindt dat een analyticus nader moet stilstaan bij deze vaak geuite bezwaren en steunt daarbij op een van de van de kernbegrippen van Pesso: het pilot-ego. Daaronder wordt verstaan dat de cliënt ook in de regressie met zijn volwassen ego aanwezig blijft en verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag en daar op aangesproken kan worden (Pesso & Crandell, 1991; Amundsen, 2000).
Wouters ziet er dan ook op toe dat de cliënt voldoende blijft abstraheren, om enerzijds in een regressieve toestand te kunnen geraken en anderzijds toch met voldoende bewustzijn aanwezig en alert te blijven in de therapiesituatie. Dit betreft een gezonde regressie die de cliënt helpt in de therapiesessie een nieuwe ervaring op te doen (in dit geval de beleving van ideale ouders). Deze ervaring wordt als een nieuwe herinnering naast de oude gelegd, met het gemis en het verdriet daarover en in een nieuw virtueel geheugen opgeslagen waar voortaan op gesteund kan worden.
Wouters ziet hoe cliënten wonderlijk genoeg doorgaans precies kunnen aangeven op welke leeftijd zij een dergelijke ervaring van ideale oudersnodig hadden. Deze regressie in dienst van het ego helpt om nieuwe ervaringenop te doen en deze tevens te incorporeren in het huidige bestaan. Zonderdeze bewuste verbinding van heden en verleden kan er natuurlijk geen sprake zijn van echte psychotherapie.
Wouters noemt het, net als Jonkers, een voordeel dat de therapeut zelfbuiten het neergezette theater van de geest blijft, niet alleen om zo veilig met het lichaam te kunnen werken, maar ook omdat overdracht dan helderderbewerkt kan worden. Overdracht wordt in de klassieke psychoanalysegezien als de weg waarlangs de patiënt genezen kon worden van zijn neurosen. Dat blijft in de Pesso-psychotherapie natuurlijk ook zo. Maar overdrachtsverschijnselen kan Wouters nu neerzetten in het theatre of the mind en zelfs verwarrende, tegelijk optredende, negatieve en positieve gevoelens naar de therapeut kunnen zo worden onderscheiden.
Dit gebeurt in de Pesso-methode door een als negatief of ideaal beleefddeel van de therapeut in een rol te zetten (groepslid of kussen), waardoor debetekenis van de overdrachtsgevoelens duidelijker kunnen worden neergezeten ook lichamelijk meer waarneembaar worden. In de ervaring van Wouters komt hij als therapeut daardoor vrijer voor de cliënt te staan, zodat zij de betekenis van deze projectie ‘democratisch’ nader kunnen onderzoeken. Maar ook de cliënt zelf is minder geïmponeerd door de therapeut, doordat deze uitdrukkelijk buiten de contacten blijft. Die worden immers alleen aangeboden via rolfiguren in de groep. Zo blijft voorWouters de cliënt eigenaar van zijn eigen therapeutisch proces en de therapeut de begeleider ervan.
Ook buiten groepen en zonder dat er rolfiguren ter beschikking staan(zoals in individuele gesprekken) kan een therapeut meer op het lichaam vande cliënt leren letten, maar daarnaast ook beslist op zijn eigen lichaamsbeleving. Dat is niet eenvoudig aan te leren, want wij komen allen uit een woordcultuur. Toch is het de moeite waard dit te trainen, want het kan een therapie boeiend houden en ‘vleugels geven’. Vooral bij meer rationeel ingestelde cliënten maakt lichaamsinformatie interventies mogelijk die verder gaan dan alleen woorden en daardoor verrassende ervaringen en inzichten kunnen opleveren (Sommeling, 1994, 2004, 2012).
De verschillende therapeuten noemen het gebruik van beide methodenwaarin zij geschoold zijn een diepgaande verrijking, een toegevoegde waarde,soms een verbetering, soms een versnelling. Lichamelijke aanraking is altijd beladen geweest in psychotherapie. Doordat zij als Pesso-psychotherapeuten zich buiten lichamelijk contact houden, bieden zij zowel de cliënt als zichzelf een veilige ruimte. De Bruine heeft laten zien hoe in de systeemgerichte therapie meer focus op belevingen in het lichaam een individuele meerwaarde kan opleveren. Diezelfde meerwaarde van de Pesso-methode ondervindt Jonkers in zijn schemagerichte therapie, doordat hij de aandacht voor cognities uitbreidt tot onderliggende emoties door het gebruik van de sensaties van het lichaam.
De Pesso-methode biedt ruimte aan vormen van regressie die, gebruikmakendvan lijfelijk contact, zeer diep kunnen gaan. Door toe te zien op het pilot-ego, blijven zij volgensWouters toch hanteerbaar. Omdat de therapeut zich niet in het theater van de geest begeeft, kan niet alleen informatie die in het lichaamsgeheugen ligt opgeslagen bewerkt worden, maar kan ook positieve en negatieve overdracht naar de therapeut tegelijk en overzichtelijk worden neergezet en besproken.
De Pesso-methode heeft zelf uiteraard ook baat bij aanvulling vanuit andere therapiescholen. In de schematherapie is de transfer beter uitgewerktvan therapieruimte naar dagelijks leven. Bijvoorbeeld door het gebruik van flashcards en huiswerkformulieren. Met behulp van de casusconceptualisatie en modimodellen krijgt de cliënt een goed overzicht mee naar huis over zijn schema’s en modi en de problemen die daaruit voortkomen.
De EFT en de Pesso-methode liggen dichter bij elkaar dan andere therapiescholen. Van Duuren kan dan ook als voordeel noemen dat als je de enemethode beheerst, de andere sneller kan worden aangeleerd. Moge dit artikelbijdragen aan het ideaal van integrale psychotherapie.Wanneer de therapeutbekend is met meerdere methoden die elkaar aanvullen en verbeteren,is hij in staat om niet die ene therapie die hij beheerst tot uitgangspunt tenemen van een behandeling, maar de persoon van de cliënt en diens probleem.