Wetenschappelijke artikelen zonder getallen, berekeningen, formules en tabellen; vandaag de dag bijna ondenkbaar. Het lijkt alsof de werkelijkheid alleen maar ‘echt’ is als de wetenschapper haar uitdrukt in maat en getal, haar door de statistische molen haalt en haar op basis van statistische conventies betekenis toekent (‘p < 0,05’). Het voor u liggende nummer van het Tijdschrift voor Psychotherapie spreekt dit tegen. De auteurs zijn op stap gegaan zonder peilstok en meetlint, zonder vragenlijst en observatieschaal en zonder steun van de statistiek. Lezen, observeren en ordenen - dat waren hun instrumenten. En vervolgens zo helder mogelijk denken, verbanden leggen en reflecteren. Er was een tijd dat de academische gemeenschap een dergelijke werkwijze als het hoogste goed beschouwde. De kritische lezer kan, om de betekenis van de bevindingen te beoordelen, slechts een beroep doen op het eigen beoordelingsvermogen.
In de eerste bijdrage neemt Frans van Paassen ons mee naar een onderwerp dat dit jaar al vaker in dit tijdschrift besproken is: schuld en schuldgevoel. Evenals Mooij (2012) en Schalkwijk (2012) ontkomt de auteur niet aan het bespreken van schuld in relatie tot schaamte. Hij wil het echter vooral over schuld hebben; waar het in de kinderontwikkeling ontstaat, welke thema’s ermee verbonden zijn en hoe het in psychotherapie aan de orde kan en moet komen. In de relatietest die psychotherapie vaak is, kunnen schuldgevoelens verdragen, verhelderd en gewogen worden. Het vraagt vakmanschap van de psychotherapeut om daaraan bij te dragen. Van Paassen doet enkele belangrijke handreikingen.
Peter Daansen introduceert e-mental health in dit tijdschrift. Hij betoogt dat het logisch is dat moderne digitale communicatiemiddelen benut worden bij ggz-behandeling. In tegenstelling tot wat je zou verwachten is het niet de patiënt die daar om vraagt, maar zijn het vooral de instellingen en financiers die in een ‘ggz-markt’ de gelegenheid te baat nemen om hun concurrenten de loef af te steken en hun efficiency en marktaandeel te vergroten. Ook de overheid hoopt dat digitaal aanbod zal leiden tot kostenbesparingen.
Daansen vindt het dan ook niet vreemd dat patiënten nog niet in de rij staan om van deze mogelijkheden gebruik te maken. Hij analyseert de kracht en de zwakte van e-mental health en doet aanbevelingen. Als het perspectief van de patiënt centraal komt te staan en het digitale aanbod direct aansluit bij diens behoeften, kan het een waardevol verlengstuk van psychotherapie worden.
Het laatste artikel is weer heel dicht op de huid van de patiënt geschreven. In de ouderen-ggz onderkent Marga Jacobs een patroon in de problematiek en vervolgens in de levensloop van vrouwen voor wie de ‘zorgattitude’ een levensstijl geworden is: de oudste dochters. Jacobs illustreert met behulp van twee gevalsbeschrijvingen hoe bij deze oudste dochters parentificatie in het gezin van herkomst een stempel is gaan drukken op de belangrijke relaties in hun verdere leven. Uiteindelijk leidt dit tot problemen als ze op oudere leeftijd niet meer kunnen zorgen maar zelf zorg moeten accepteren. Jacobs laat zien hoe dit thema in behandeling recht gedaan wordt en op welke manier deze vrouwen hun grote veerkracht in therapie kunnen inzetten.
Geen cijfers en berekeningen, maar toch krachtige verhalen over belangrijke thema’s voor de psychotherapeut: de eerste auteur helpt ons nuances te onderscheiden in schuldgevoel, de tweede wijst ons op nieuwe ontwikkelingen in het beroepsveld en de derde opent ons de ogen voor de psychodynamiek bij een wat onbekende doelgroep. De redactie vond dit interessant, ook zonder p-waarden. Het finale oordeel is uiteraard aan u.