Working with anxiety: from symptom to self. 10e WAPCEPC-congres, Antwerpen, 8-12 juli 2012

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2012
10.1007/s12485-012-0063-4

Gehoord

Working with anxiety: from symptom to self. 10e WAPCEPC-congres, Antwerpen, 8-12 juli 2012

Anton Hafkenscheid1, Henk Hanekamp2 Grieteke Pool3

(1)  Joodse Geestelijke Gezondheidszorg, Sinai Centrum, Amersfoort en Amstelveen, The Netherlands
(2) 
(3)  UMCG, Groningen, The Netherlands

: 19  2012


klinisch psycholoog-psychotherapeut bij het Centrum, te Hij is tevens redacteur van dit blad.
vrijgevestigd psychotherapeut en supervisor.

DeWorld Association for Person Centered and Experiential Psychotherapy and Counseling (WAPCEPC) is de wereldassociatie voor persoonsgerichte en ervaringsgerichte (cliëntgerichte) psychotherapie en counseling. Het tiende congres van de WAPCEPC werd georganiseerd door de Vlaamse tak en vond dit jaar van 8 tot 12 juli plaats in Antwerpen. Bijna vierhonderd psychotherapeuten waren naar de Belgische wereldhaven afgereisd, onder wie - naast de weinig verrassende getalsmatige oververtegenwoordiging van Belgen - opvallend veel deelnemers uit Japan. Deze keer was het congresthema ‘Working with anxiety: from symptom to self’. De keuze voor dit thema was geïnspireerd door de vaststelling van de organisatoren dat angst tegenwoordig vooral op psychiatrische wijze wordt gedefinieerd: ten onrechte hebben de observeerbare kant (bijvoorbeeld biologische parameters) van angst en de mogelijkheid tot eenduidige definiëring de overhand boven het innerlijk ervaren. Voor de cliënt begint en eindigt (bijvoorbeeld in de vorm van opluchting) angst echter op het niveau van de zelfbeleving. Angstervaringen zijn voor cliënten een belangrijke reden om psychotherapie te zoeken. In psychotherapie is angst dus vaak een belangrijk gespreksonderwerp. Maar de psychotherapeutische ontmoeting zelf genereert ook (interpersoonlijke) angst, niet alleen bij de cliënt, maar vaak ook bij de therapeut.

De eerste hoofdlezing werd verzorgd door Greet Vanaerschot, een cliëntgerichte psychotherapeute uit de eigen Vlaamse school en specialiste op het terrein van empathie. Vanaerschot sprak over het werken met intrapsychische en interpersoonlijke angst bij cliënten die onveilig of verwerpend werden grootgebracht. Het innerlijk beleven van deze cliënten is vaak erg broos, omdat dit van jongs af aan onvoldoende door ouderfiguren is gevalideerd. In het contact met hun therapeut wordt bij deze cliënten vaak veel relationele angst gereactiveerd. Vertrouwde maar destructieve relationele scenario’s kunnen zich dan in het therapeutisch contact herhalen. Vanaerschot bepleitte een consistente houding van empathie en onvoorwaardelijke acceptatie als de voorkeursaanpak om deze cliënten door hun groeibelemmerende en invaliderende angsten heen te loodsen. Haar lezing was doorspekt met termen als attachment, containment en limited reparenting, afkomstig uit (met name) psychodynamische therapeutische modellen. Toch zijn cliëntgerichte therapeuten, vanwege hun expertise in empathie, volgens haar bij uitstek geschikt om deze cliënten te helpen. Een kritische noot bij haar lezing: de vier casussen ter ondersteuning van haar betoog kwamen weinig uit de verf.

Robert Elliott, hoogleraar aan de Britse University of Strathclyde, nam de hoofdlezing op de tweede congresdag voor zijn rekening. Elliott heeft belangrijke publicaties over ‘procesdirectiviteit’ op zijn naam en is binnen cliëntgerichte kringen internationaal een van de belangrijkste empirische onderzoekers. In diverse meta-analyses wist hij aan te tonen dat bonafide cliëntgerichte en ervaringsgerichte psychotherapie niet onderdoet in effectiviteit ten opzichte van bonafide cognitieve gedragstherapie. Bij depressieve problemen heeft cliëntgerichte psychotherapie zich tot nu toe overigens meer bewezen dan bij angststoornissen. Elliott presenteerde voorlopige resultaten van de studie die zijn collega’s en hij uitvoerden naar de effectiviteit van de cliëntgerichte aanpak bij sociale angst. Die resultaten van een niet volledig (maar wel grotendeels) gerandomiseerde vergelijkende effectstudie ogen veelbelovend. Elliott voorspelt dat het toevoegen van veel structuur (en daarmee veiligheid en duidelijkheid) aan wat eerder de ‘non-directieve’ benadering heette, de effectiviteit van de cliëntgerichte aanpak zodanig zal verhogen, dat die de cognitieve gedragstherapie in effectiviteit nog weleens voorbij zou kunnen streven, ook bij de behandeling van angstproblematiek.

De Nederlandsepsychiater en psychoanalyticus Marcel Schmeets was de outsider die de hoofdlezing op de derde congresdag verzorgde. Schmeets is zelf geen neurowetenschapper, maar heeft zich de laatste jaren grondig verdiept in de relatie tussen neurobiologie en psychologische ontwikkeling vanaf de geboorte. De intrigerende ontwikkelingen op dit zich razendsnel ontwikkelende onderzoeksgebied wist hij op een boeiende en heldere manier samen te vatten. De traditionele nature/nurture-controverse blijkt op grond van empirisch onderzoek niet houdbaar. Schmeets loodste de toehoorders door recente studies waaruit blijkt dat hersenstructuren en genetische aanleg (oorzaak) niet eenzijdig het gedrag binnen de context (gevolg) sturen, maar dat omgevingsfactoren net zozeer de hardware veranderen. De dominantie van de biologische psychiatrie boven psychologische benaderingen van psychische stoornissen is dus niet wetenschappelijk verdedigbaar.

Schmeets stuurde de congresgangers naar de lunch met een even opluchtende als opwekkende conclusie: psychotherapie heeft niet alleen een functioneel (psychologisch) heilzame maar ook een structureel (biologisch) heilzame werking op affectieve relaties en is zelfs de minst belastende en daarmee de eerst aangewezen behandeling van psychische stoornissen.

De Amerikaan James Iberg hield de hoofdlezing op de vierde congresdag. Iberg is een autoriteit op het gebied van focusinggeoriënteerd werk. Zijn abstract was veelbelovend, maar de lezing zelf stelde nogal teleur. De lezing begon stevig theoretisch, maar voelde helaas al snel als onnodig complex. Er werden diverse environments onderscheiden die invloed hebben op de omgang met angst door het subject: spectators-environment, persoonlijk body-environment, de combinatie van deze twee en zero-elementen die wat betreft ervaring nog geen deel uitmaken van de eerste twee maar wel dat potentieel hebben. Daarna volgden overvolle dia’s met opsommingen van eigenlijk overbekende helpende functies van de therapeut, zoals veiligheid, objectiviteit en congruentie. Ook noemde Iberg het belang van disidentificatie, met de dominante rol van de interne criticus. De vignetten gingen weliswaar over cliënten met angstproblematiek, maar maakten eigenlijk niet duidelijk welke specifieke rol focusing speelde in hun behandeling. Iberg was te casuïstisch en bood te weinig visie op de complexiteit van angstproblematiek en de toegevoegde waarde die focusinggeoriënteerd werk zou kunnen bieden.

Op de slotdag van het congres pakte Peter Schmid (Sigmund Freud Universiteit, Wenen) het thema van de angst op als een fundamentele kracht. Vanuit een filosofische en etymologische beschouwing beschreef hij bewerking van angst, bezorgdheid, zorgzaamheid en verantwoordelijkheid als noodzakelijke voorwaarde om tot autonomie, vrijheid en kwaliteit van relatie te komen. Angst heeft te maken met ‘eng’. We behoren de confrontatie aan te gaan met bekrompenheid, kleingeestigheid en kortzichtigheid, door de oerbeleving van de menselijke existentie aan te durven en te delen. Verwijzend naar Jung: ‘Where there is anxiety, there is the challenge.’ Angst is meer dan een blokkade en juist ook de bron van nieuwsgierigheid en moed, om op zoek te gaan naar de werkelijkheid van de ons omringende wereld en de mogelijkheden van onze persoonlijkheid. Angst is tevens de begeleidende kracht van zelfactualisering en het aangaan van intensieve relaties.

De drie schrijvers van dit congresverslag verzorgden zelf presentaties en workshops. Anton Hafkenscheid verzorgde een presentatie over de Impact Message Inventory-Circumplex (IMI-C), een meetinstrument waarmee therapeuten tegenoverdrachtsreacties (dus ook angst) kunnen registreren. Samen met Monica Gundrum van de Katholieke Universiteit Leuven gaf hij een workshop over het respectvol metacommuniceren over negatieve gevoelens met de cliënt. Een workshop over angst bij supervisandi en supervisoren werd gegeven door Henk Hanekamp en Anton Hafkenscheid met Frans Que, vrijgevestigd psychiater en interim-manager in de ggz. Over sensomotorische interventies in experiëntiële behandelingen van angst ten slotte ging de workshop van Grieteke Pool en Marijke Baljon (vrijgevestigd psychotherapeut en supervisor). De andere Nederlandse presentaties en workshops waren onder andere afkomstig van Ton Coffeng (vrijgevestigd psychotherapeut). Hij had een bijdrage over angst, verlies en rouw en een bijdrage over hoe psychotherapeuten hun werkplezier kunnen bewaken. Bart van Santen (GGZWNB) verzorgde een presentatie over de behandeling van trauma en dissociatie met behulp van focusing, Roelf Jan Takens (voorzitter van een paneldiscussie) over het bevorderen van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van persoons- en ervaringsgerichte psychotherapie en DirkWepster (Centrum ’45) over angst en schaamte in psychotherapie.

Van de in totaal meer dan 140 bijdragen aan dit congres verdienen enkele opvallende buitenlandse presentaties en workshops nadere bespreking. Elena Kirillova (Higher School of Economics, Moskou) presenteerde een onderzoek over het psychologisch contact met de cliënt, beginnend met een aantal analyses van verbatims van Rogers zelf. In het gesprek ontdekte ze dat Rogers geen afwachtende ‘hummer’ is, maar een actieve betrokken psychotherapeut die veel praat en vooral zijn helpende attitude communiceert. Een ervaring die persoonsgerichte therapeuten nu ook hebben als ze de film nog eens bekijken. De geschiedenis herhaalt zich; psychotherapie is een exponent van een tijdgeest en een cultuurverandering.

Carl Adams (Plantijn College, Antwerpen), een gespierde Vlaamse collega, rekende af met het beeld van de cliëntgerichte psychotherapeut als een wat kwetsbare en weifelachtige prediker van liefde en harmonie. In een zeer onderhoudende en overigens vredelievende workshop leerde hij de deelnemers basale de-escalerende verdedigingstechnieken, voor situaties waarin agressieve cliënten de therapeut te lijf willen gaan of fysiek bedreigen. Adams wist de deelnemers moeiteloos uit hun stoel te krijgen om de technieken aan den lijve te ondervinden (als pseudocliënt) en zelf uit te proberen (in de rol van therapeut). Adams wist overtuigend over te brengen dat ook minder gespierde en minder sterke psychotherapeuten zonder training in gevechtssporten eenvoudige technieken kunnen aanleren, om zichzelf (en uiteindelijk ook de cliënt) te beschermen tegen fysieke aanvallen van cliënten of familieleden die ontevreden zijn over de therapeutische aanpak.

Pete Sanders van het Britse PCCS Books (uitgever van publicaties op het gebied van persoons- en ervaringsgerichte psychotherapie) hield een blijmoedig betoog over een voor cliëntgerichte therapeuten natuurlijk zeer bedroevende ontwikkeling: de marginalisering van de cliëntgerichte psychotherapie in een hele reeks landen, waar de cognitieve gedragtherapie andere psychotherapeutische ‘merknamen’ dreigt te vermorzelen. Sanders noemde zijn presentatie spottend: ‘Evidence based, government approved, standardised and validated.’ Zijn boodschap was serieus en zelfkritisch: cliëntgerichte psychotherapeuten kunnen zich niet langer bystander apathy veroorloven en hebben de plicht de waarde van het cliëntgerichte gedachtegoed te verdedigen, in dit tijdsgewricht waarin de geestelijke gezondheidszorg steeds meer gedehumaniseerd en gemedicaliseerd dreigt te worden.

Tot slot de bijdrage van Arthur Bohart, een van de - inmiddels hoogbejaarde - Amerikaanse boegbeelden van de cliëntgerichte psychotherapie. Zonder ondersteunende presentatie rekende Bohart in scherpe bewoordingen af met het psychotherapeutische dogma, dat vermijding van pijnlijke ervaringen er is om doorbroken te worden. Met kracht verwerpt Bohart de idee dat cliënten psychologische problemen hebben omdat ze gevoelens, gedachten en ervaringen vermijden. Die idee heeft de fnuikende implicatie dat cliënten niet alleen zwak zijn vanwege hun angst of depressie, maar ook nog eens laf zolang ze hun nare ervaringen en zwakte niet onder ogen komen. Deze heilige koe van de psychotherapie is volgens Bohart stigmatiserend, pathologiebevorderend en past niet in het cliëntgerichte uitgangspunt dat bij de belevingswereld van de cliënt moet worden aangesloten. En wat heeft het voor zin om pijn onder ogen te moeten komen, wanneer aan die pijn niets te doen is? Het doorbreken van vermijding is voor Bohart helemaal geen voorwaarde om tot therapeutische groei te komen. Vaak leidt therapeutische verandering, door goed aan te sluiten bij de individuele behoeften van de cliënt, als vanzelf tot minder vermijding.

Bohart verwees met geen woord naar de derde generatie cognitieve gedragstherapieën (CGT). Juist vanwege de nadruk op het doorbreken van experiential avoidance wordt deze derde generatie CGT door sommigen gezien als een soort geplagieerde cliëntgerichte benadering.Wanneer de cliëntgerichte benadering zich en masse achter het betoog van Bohart zou scharen - wat onwaarschijnlijk is - zou zij zich ontworstelen aan de branchevervaging ten opzichte van de steeds meer aan populariteit winnende derde generatie CGT en zich daarmee wellicht beter kunnen profileren. Het verhaal van Bohart was voldoende overtuigend om op zijn minst twijfel te zaaien over de vanzelfsprekendheid en hardnekkigheid waarmee therapeuten cliënten aanmoedigen om nadrukkelijk stil te staan bij pijnlijke of belastende belevingen en herinneringen.

Al met al ademde de sfeer van dit voortreffelijk georganiseerde congres uit dat de persoons- en ervaringsgerichte benadering van haar eigen kracht wil uitgaan en niet per se de controverse met andere therapeutische richtingen wil zoeken om haar vitaliteit te tonen. Enerzijds is dit te waarderen, anderzijds brengt dit het risico met zich mee dat de cliëntgerichte benadering naar binnen gericht blijft en door de buitenwereld onvoldoende zal worden opgemerkt (zoals door zorgverzekeraars, wetenschappers en cliënten zelf).

Het elfde WAPCEPC-congres is gepland voor 2014. Anders dan bij deze editie zullen Nederlandse en Vlaamse collega’s dan niet met een paar uur reizen kunnen volstaan: dit congres zal plaatsvinden in Buenos Aires.

Naar boven