ADHD, stand van zaken. Symposium Centrum ZitStil. Edegem, 19 november 2010

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2011
10.1007/s12485-011-0040-3

GEHOORD

ADHD, stand van zaken. Symposium Centrum ZitStil. Edegem, 19 november 2010

Gil Borms1

(1) 

: 15  2011


klinisch psychologe en gezinstherapeute

Na verschillende symposia over specifieke thema’s in verbandmet ADHD (zoals ADHD en werk) organiseerde Centrum ZitStil voor het eerst een symposium dat de stand van zaken over ADHD wilde opmaken. De bedoeling was om zowel binnen de theorie, wereldwijd, als in de praktijk van onze Nederlandstalige regio te kijken waar we nu staan.

Het voormiddagprogramma werd gekaderd door Marina Danckaerts, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie aan de KU Leuven. Zij leidde ons, op een duidelijkemanier, door de laatste evoluties binnen het onderzoek. Omde indruk te ontkrachten dat er in de praktische aanpak van de diagnostiek en behandeling van ADHD over de voorbije jaren weinig veranderd is, ging zemet pertinente vragen de resultaten van het steeds gesofisticeerder onderzoek over ADHD te lijf. Zo blijft het de vraag of symptomen al dan niet verdwijnen wanneer kinderenmet ADHD volwassen worden. Als de symptomen blijven, zien de onderzoekers dat afwijkingen in de hersenen, bijvoorbeeld in dikte van de prefrontale schors, ook blijven. Wanneer de symptomen verdwijnen, normaliseert de schorsdikte. Dit is vooral belangrijk omdat de prefrontale schors een belangrijke rol speelt bij ADHD. De prefrontale schors is dat deel van de hersenen dat een sterke coördinerende functie heeft op ons gedrag en op de hersenwerking. Danckaerts verwacht dat bij de diagnostische inschatting de menselijke factor belangrijk zal blijven. ADHD is immers een dimensionale en complexe problematiek, zodat één diagnostische marker niet te verwachten valt, maar ook niet per se nodig is. Opvallend is ook dat onderzoek aantoont dat het stellen van een diagnose best gevolgd wordt door behandeling. Wel een diagnose stellen zonder bijkomende behandeling kan het beloop van de problematiek negatief beïnvloeden.

In de tweede lezing ging RoeljanWiersema, onderzoeksgroep ontwikkelingsstoornissen van de universiteit Gent, in op de vraag of we ADHD kunnen zien als een stoornis in de executieve functies. Executieve functies zijn zogenaamde hogere cognitieve functies die flexibel, efficiënt en doelgericht gedrag mogelijkmaken. Executief slaat niet op uitvoerend, maar op besturend of coördinerend werken. Executieve functies zijn als het ware de dirigent van het brein. Wiersema ging uit van de theorie van Barkley, die stelt dat gedragsinhibitie kan gezien worden als essentiële executieve functie, zonder dewelke andere executieve functies niet goed tot ontwikkeling kunnen komen. Het blijkt echter dat er geen rechtlijnig verband is tussen executieve functies en ADHD. Met gegevens uit verschillende meta-analyses, gafWiersema ons een overzicht op het divers onderzoek dat zich richt op aandacht, inhibitie, werkgeheugen, cognitieve flexibiliteit en planning. Enkele conclusies:
 
Problemen met executieve functies zijn wel geassocieerdmet ADHD maar zijn noodzakelijk noch voldoende om ADHD te verklaren. Dit geldt zowel bij kinderen als bij volwassenen.
 
De tests moeten verder verfijnd en onderzocht worden, opdat zemeten wat we wensen te meten.
 
Problemen met executieve functies komen ook voor bij andere stoornissen (bijvoorbeeld bij autisme of dyslexie). Verder onderzoek naar de effecten van comorbiditeit bij ADHD op executieve functietekorten blijft noodzakelijk.

Ook in dit onderzoek komt de heterogene klinische expressie van ADHD duidelijk naar voren. In de praktijk, bij diagnostiek, blijft onderzoek van executieve functies zinvol binnen een sterkte-zwakteanalyse van het kindmet ADHD.

Derde spreker was Pier Prins, hoogleraar klinische kinder- en jeugdpsychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Prins vindt het huidige behandelaanbod voor kinderen met ADHD onvoldoende. Vooral cognitiefgedragstherapeutische programma’s en sociale vaardigheidsbehandelingen zijn in het behandelaanbod voor het kind opgenomen. Deze behandelmethoden zijnmogelijk effectief, maar nog steeds niet bewezen effectief. Barkley acht cognitieve gedragstherapie per definitie niet geschikt voor het behandelen van impulsiviteitsproblemen. Recente ontwikkelingen in het onderzoek naar basale cognitieve controlefuncties, de zogenaamde executieve functies zoals het werkgeheugen, bieden een geheel nieuw perspectief op de behandeling van ADHD. Zo heeft onderzoek van Klingberg aangetoond dat positieve resultaten bij de training van het werkgeheugen kunnen generaliseren naar niet getrainde functies (onder andere: responsinhibitie). Ommotivatieproblemen te omzeilen bij deze trainingen, werd door de onderzoeksgroep van Prins de mogelijkheid verkend omdrie executieve functies (werkgeheugen, inhibitie en taken switchen) te trainen in combinatiemet game-elementen. De resultaten zijn bemoedigend en verder onderzoek zal volgen. De conclusie van Prins was dan ook dat het uitbreiden van het behandelaanbod met een computerspel gericht op remediëring van specifieke executieve functietekorten een zinvolle onderneming is bij kinderen.

Tijdens demiddagpauze beantwoordden deelnemers die een poster hadden ingediend, vragen over hun projecten, onderzoeken en initiatieven. In de namiddag werd een breed aanbod aan workshops en lezingen voorgesteld. Gespecialiseerd onderzoek werd gepresenteerd naast praktijkgericht onderzoek; klinisch aanbod voor kinderen, naast adolescenten en volwassenen; initiatieven vanuit de schoolse context, revalidatie, psychiatrie of ambulante setting; en ten slotte initiatieven met accent op de levenslange opvolging en ondersteuning vanmensen met ADHD.

Interessant, maar vrij gespecialiseerd was de presentatie van Christophe Lafosse (KU Leuven) over onderzoek naar mogelijke verschillende werkingen van linker- en rechterhersenhelft bij ADHD. De resultaten van het onderzoek zijn indicatief voor een disfunctie van de rechterhemisferische aandachtscircuits bij volwassenenmet ADHD. Met andere woorden: de volwassenen hadden de neiging omminder aandacht te schenken aan het veld dat zich links voor hen bevond. De discussie ging dan ook voornamelijk over de vraag; ‘Zet je een kind dan best links of juist rechts in de klas?’ Jammer genoeg is dit antwoord nog niet eenduidig te geven.

Els Mampaey (VU Brussel en UZ Antwerpen) stelde een lopend onderzoek voor over de psychosociale ontwikkeling bij adolescenten met ADHD. Ze lopen daarin achter (in vroege en midden-adolescentie), maar met heel wat interindividuele variatie. Voorlopig – het onderzoek is nog niet afgelopen – zietMampaey een verband tussen deze achterstand en sociaal-emotionele problemen.

Griet Vercaeren en Machteld van Ostaede (Centrum ZitStil) brachten hun ervaringen met de Zorgmap enmet het opleiden van hulpverleners in het empoweren van ouders. Basisgedachte is dat de ADHD levenslang kan evolueren en zorg kan vragen. Ouders zijn hierbij een belangrijke constante en zij kunnen (en vaak ook: moeten) de brug slaan tussen de verschillende vormen van hulp. Hiervoor worden hulpmiddelen aangereikt als het Zorgboek, informatie en een uitgestippeld traject voor hulpverlening.

De reacties op het symposium waren enthousiast en deden besluiten dat het zinvol blijft om regelmatig de stand van zaken op te maken over ADHD. Het onderzoek gaat steeds verder en in het werkveld zijn genoeg initiatieven om eens bij de collega’s op bezoek te gaan. Het samenbrengen van de mensen uit verschillende sectoren van het werkveld en het voorstellen van hun initiatieven, gaf de deelnemers nieuwe ideeën.

Wie nog meer informatie wenst, kan eens gaan kijken op de website van het Centrum ZitStil (www.zitstil.be) waar ook het abstractenboek ter beschikking staat. Het tweede symposium ‘Stand van zaken’ zal doorgaan in 2012.

gil borms, klinisch psychologe en gezinstherapeute, werkt in Centrum ZitStil als inhoudelijk verantwoordelijke. Daarnaast werkt ze als psychotherapeute in het UPC KU Leuven campus Kortenberg, in de ADHD-polikliniek voor volwassenen.

Naar boven