Confrontatie in de forensische therapie met zwakbegaafde plegers van seksueel misbruik

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2011
10.1007/s12485-011-0031-4
Confrontatie in de forensische therapie met zwakbegaafde plegers van seksueel misbruik
Boven verdenking en buiten gevaar met filmfragmenten

Els Van Daele1 Kim Gykiere1

(1) 

: 26  2011

 
In dit artikel bespreken we twee vormen van confrontatie waarmee forensische therapeuten en zwakbegaafde plegers van seksueel misbruik therapeutisch kunnen werken. Deze confrontatie heeft als effect dat de zwakbegaafde plegers in samenspraak met de andere groepsleden en de therapeut(en) zélf de argumenten en de motivatie aandragen om hun gedrag in de gaten te (leren) houden. Door samen te spreken over verschillende aspecten van seksueel grensoverschrijdend gedrag en over de gevolgen van het misbruik voor andere mensen, ondersteunen de groepsleden elkaar in hun streven om waardige mensen te zijn en een zinvol leven te leiden.
relatie- en gezinstherapeute, psychologe en seksuologe
relatie- en gezinstherapeute
psychologe en seksuologe

Inleiding

Spreken over zichzelf, over dader- en slachtofferschap of over seksueel misbruik ismeestal temoeilijk voor de zwakbegaafde1 plegers die op het centrum voor daderhulp I.T.E.R te Brussel therapie moeten volgen als gevolg van een justitiëlemaatregel. Dit spreken overschrijdt heel snel hun verbale mogelijkheden en emotionele draagkracht en heeft als effect dat ze nog meer weerstand ontwikkelen tegen de opgelegde hulpverlening. In dit artikel bespreken we twee manieren van therapeutische confrontatie waarmee de zwakbegaafde plegers van seksueel misbruik tijdens de wekelijkse groepssessies constructief kunnen werken. Confrontatie wordt niet ingezet met het oog op waarheidsvinding. Het is de bedoeling dat zowel de cliënten als de therapeuten hun aandacht concentreren op terugvalpreventie en niet overhellen naar de justitiële positie, waarin directe confrontatie met het feitenmateriaal wél op haar plaats is. In de forensische hulpverlening is het niet wenselijk dat dadertherapeuten de taak van justitie of de verantwoordelijkheid van de plegers overnemen. Hulpverleners hebben op de eerste plaats de belangrijke taak om te waken over de preventieve en herstellende effecten van de therapie die zij aanbieden (Kunneman, 1996).

De forensische hulpverlening is niet bedoeld omaf te rekenen met de plegersmaar is gericht op hetmotiveren van plegers voor terugvalpreventie, rehabilitatie en herstel. Zowel voor de forensische therapeuten als voor de zwakbegaafde plegers is het een uitdaging om een concrete, actiegerichte en positieve taal te zoeken die de essentie van therapiemet deze doelgroep ondersteunt, namelijk een betekenisvol leven realiseren waarin de persoonlijke en intieme grenzen van anderen en van zichzelf gerespecteerd worden. Hieronder verduidelijken we eerst hoe we confrontatie begrijpen in een forensisch-therapeutische setting met zwakbegaafde plegers. Daarna geven we twee voorbeelden omduidelijk te maken hoe we in de groepstherapie met confrontatie werken.


Confrontatie in een forensische behandelingscontext

Hulpverleners moeten geen al te naïeve visie hebben over het seksueel misbruik dat zwakbegaafde mensen kunnen plegen noch over de therapeutische mogelijkheden ommet deze doelgroep en problematiek te werken. De feiten die zij plegen zijn ernstig en gaan van grensoverschrijdende aanrakingen, exhibitionisme en voyeurisme tot en met verkrachtingmet geweld. Plegers van seksueel misbruik zijn moeilijke cliënten en dit omverschillende redenen. Ze zijn weinig of niet gemotiveerd voor therapie omdat ze vinden dat zij geen probleem van grensoverschrijdend seksueel gedrag hebben of omdat ze hun problemen zelf en dus zonder externe bemoeienissen willen oplossen. Ook zwakbegaafde plegers willen het misbruik liefst zo snel mogelijk vergeten en tonen alle mogelijke variaties van weerstand. Ze gedragen zich vaak vijandig omdat ze de opgelegde behandeling ervaren als een langdurige en onrechtvaardige straf. Plegersmet een verstandelijke beperking hebben bovendien vaak te kampen met ernstige psychosociale, seksuele en/of psychiatrische problemen die de therapeutischemogelijkheden beperken. Forensische therapie is werkenmet kwetsbaremensen die ernstige schade toegebracht hebben aan andere, meestal nog kwetsbaardere mensen. Hoe kunnen confronterende interventies van hulpverleners in dit kader begrepen worden?

Herhaaldelijk blijkt uit onderzoek (Ward & Gannon, 2006; Marshall, 2005; Miller & Rollnick, 2002) dat ook in de forensische therapie een warme, empathische en respectvolle houding van de therapeut cruciaal is voor een ‘efficiënte’ hulpverlening. Maar juist deze houding is, omverschillende redenen, soms zo moeilijk op te brengen in de therapie met zwakbegaafde daders van seksueel misbruik. Dadertherapeutenmoeten regelmatig een bestemming vinden voor sterke emoties als ongeduld, frustratie, woede, angst en walging die ze tijdens hun begeleidingen kunnen ervaren. Als plegers van seksueel misbruik er, alle hulpverleningsinspanningen ten spijt, niet toe komen omeen minimale verantwoordelijkheid op zich te nemen voor hun daden, dan kunnen hulpverleners vermoeid, hulpeloos en zelf radeloos worden.

De buitenwereld verwacht van hulpverleners begrijpelijkerwijze een succesvolle therapie. Dit betekent op de eerste plaats dat er geen nieuwe slachtoffers mogen vallen. Forensische therapeuten voelen zich mede daarom vaak persoonlijk verantwoordelijk om nieuwmisbruik te voorkomen. Ze staan in die zin voortdurend onder druk omalert te zijn op signalen die nieuw misbruik aankondigen. Tot op zekere hoogte is die verhoogde verantwoordelijkheid zelfs feitelijk omdat risicotaxatie van de kans op terugval tot het takenpakket van de dadertherapeut hoort. Forensische therapeuten wier cliënten recidiveren, geven aan dat ze zich bedrogen, incompetent, naïef, gedesillusioneerd, en hulpeloos voelen. Al deze emoties, de morele verontwaardiging over de feiten, de bezorgdheid om de slachtoffers en de maatschappelijke druk om recidive te voorkomen – dat alles kan tot gevolg hebben dat forensische therapeuten de empathische en ondersteunende therapeutische houding die zo nodig is om een efficiënte hulpverlening mogelijk temaken, inruilen voor een hardere, confronterende aanpak. De samenleving beschouwt deze moreel veroordelende stijl, die de pleger met de neus op de naakte feiten drukt, als een juiste houding tegenover het slachtoffer en de samenleving in het algemeen. Confronterende gespreksinterventies hebben weliswaar een vergeldend en controlerend effect op korte termijn, maar bieden op langere termijn weinig soelaas. In de therapiemet zwakbegaafde plegers van seksueel misbruik heeft een frontaal confronterende hulpverleningsstijl zelfs nadelige effecten. Zwakbegaafde plegers hebben verschillende soorten ontkenningsmechanismen geïntegreerd in hun dagelijksemanier van leven, niet louter als een manier om het seksueel misbruik dat zij gepleegd hebben te ontkennenmaar als een manier van zijn (Coleman & Haaven, 1998). Zwakbegaafden proberen zich, ondanks al hun beperkingen, als een waardig lid van de samenleving te gedragen door zich te conformeren aan de eisen van de omgeving waarvan ze afhankelijk zijn. Ze geven meestal aan dat het goed met hen gaat en ontkennen dat ze problemen ervaren of zich slecht voelen. Als je een zwakbegaafde pleger te snel of te direct confronteertmet zijn ontkennend gedrag, loop je het risico omde persoonlijke levensstijl aan te vallen die het de zwakbegaafde tot dusver mogelijk heeft gemaakt om enigszins mee te draaien in de samenleving. Samenhangendmet het zeer kwetsbare zelfgevoel van demeeste zwakbegaafde cliënten versterken frontaal confronterende gespreksinterventies de overtuiging dat zij als persoon zijn mislukt en in deze samenleving van geen tel zijn. Het is belangrijk dat forensische therapeuten zich dit risico van confrontatie realiseren, omdat een negatief zelfbeeld en een algemeen gevoel van als persoon niet te voldoen, één van de factoren is die recidive aankondigen (Van Daele, 2000).

Directe confrontatie is bovendien therapeutisch weinig zinvol (Prescott, 2009). Op korte termijn is het belangrijkste effect ervan dat plegers zich aangevallen voelen. Daardoor gaan ze zich boos en defensiever opstellen en kunnen ze terugvallen in verschillende vormen van ontkenning. Drop-out kan daarvan een spijtig gevolg zijn (Van Horn & Kusters, 2009; Hanson & Bussière, 1998) omdat het een belangrijke voorspeller is van recidive. In de praktijk betekent drop-out voor zwakbegaafde plegers dat zij, ondanks hun complexe problematiek, zonder enige vorm van behandeling teruggestuurd worden naar de strafinrichtingen omdat demeeste therapeutische centra, niet willen werkenmet ontkenners noch met plegersmet een verstandelijke beperking. Dit betekent een serieuze meerkost voor de samenleving en het verder in de hand werken van de overbevolking in de gevangenissen (Vanhoeck & Van Daele, 2009).

Confrontatie als forensische hulpverleningsstijl

Moeten we na al deze tegenargumenten de mogelijkheden van confrontatie dan niet gewoon achterwege laten?Wij zijn van oordeel van niet, omdat een empathische therapeutische houding onvoldoende is in de forensische hulpverlening aan zwakbegaafde plegers van seksueel misbruik. We zijn van mening dat confrontatie nodig is in de forensische therapie, niet als één of andere machotechniek om de dader tot bekentenissen te dwingen maar als een constructieve therapeutische stijl. Deze manier van confronteren leunt aan bij de betekenis die ‘confronteren’ volgens de Dikke van Dale heeft: ‘Tegenover elkaar stellen, in elkaars tegenwoordigheid horen en hun getuigenissen vergelijken; met de werkelijkheid geconfronteerd worden; tegenover de harde feiten komen te staan’. Vertaald naar de forensische therapie betekent confrontatie vooreerst dat de zwakbegaafde pleger ondersteund wordt omzijn seksueel grensoverschrijdend gedrag onder ogen te zien en te aanvaarden als gedrag dat schade berokkend heeft aan iemand anders. In tweede instantie wordtmet confrontatie bedoeld dat de pleger geholpen wordt om zijn verhaal over de misbruik-feiten te vervolledigen door het aan te vullenmet de verhalen van andere bij het misbruik betrokken personen, zoals het slachtoffer, familieleden en justitie.

Voor een effectieve terugvalpreventie is het noodzakelijk dat de therapeut zich directief opstelt en het initiatief neemt om – weliswaar respectvolle – vragen te stellen over het misbruik, over risicogedrag en over de beleving van het slachtoffer en andere bij het misbruik betrokken personen. Dit zijn relevante vragen waar zwakbegaafde plegers uit zichzelf nietmee bezig zijn. Toch is het onder de aandacht brengen van de belevingswereld van andere bij het misbruik betrokken personen een noodzakelijke stap omterugvalpreventie en reïntegratie in de samenleving van zwakbegaafde plegers een kans te geven.

Zoals gezegd zijn zwakbegaafde plegers weinig of niet gemotiveerd voor therapie en beperkt in hun intellectuele en verbalemogelijkheden. Een gunstige verandering mogelijkmaken in de problematiek van seksueel grensoverschrijdend gedrag van zwakbegaafde cliënten vraagt alleen al daarom een creatieve en vooral non-verbale therapeutische aanpak. We zijn om die reden op zoek gegaan naar manieren van werken die aansluiten bij hun mogelijkheden. Hieronderbeschrijven we twee creatieve manieren van confrontatie die we aanbieden in de forensische groepstherapie met zwakbegaafde plegers op het centrum voor daderhulp I.T.E.R. te Brussel. De bedoeling is om zwakbegaafde plegers te helpen om: (a) de werkelijkheid van seksueel misbruik beter te leren kennen en onder ogen te zien, en (b) het verhaal over seksueel misbruik van de dader te vervolledigen met de verhalen over het seksueel misbruik van andere betrokkenen.


De boven-verdenking-en-buiten-gevaar-definitie

Een zwakbegaafde man, die veroordeeld wordt omwille van verkrachting van een jong 10-jarig meisje, zegt in de groepssessie dat hij niks gedaan heeft. Uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat hij het meisje meerdere keren met de vingers vaginaal gepenetreerd heeft, wat juridisch neerkomt op verkrachting. De zwakbegaafde man vertelt in een moeilijk te verstaan dialect dat hij haar als kinderoppas op vraag van de ouders geholpen heeft om zich te wassen. Hij ontkent dat hij het meisje verkracht heeft.

Ontkenning komt in de forensische therapie in verschillende vormen en gradaties voor (Vanhoeck & Van Daele, 2009). Het is een lastig en hardnekkig probleem omdat ermet ontkenners moeilijk aan recidivepreventie kan gewerkt worden. Bij plegersmet een verstandelijke beperking moet ontkenning bovendien begrepen worden als een feitelijk niet begrijpen van de juridische definities van seksueel misbruik ondanks de uitleg die daarover herhaaldelijk gegeven wordt. Mensen met een verstandelijke beperking begrijpen de typische taal van hulpverlening en justitie omover seksueel misbruik te spreken, slecht. Omgekeerd is het voor hulpverleners dikwijls niet gemakkelijk om de taal vanmensenmet een verstandelijke beperking zowel woordelijk als inhoudelijk goed te verstaan.

In de therapie op I.T.E.R. werken we daarom met een eenvoudigeremaar confronterende definitie van seksueel misbruik die beter past zowel bij de mogelijkheden en de ervaringswereld van de zwakbegaafde plegers als bij de therapeutische doelstellingen van terugvalpreventie. De definitie is gebaseerd op de techniek van het ‘boven-verdenking-en-buiten-gevaar-interview’ (McAdam, 2002): ‘vermijd iedere situatie waarin je verdacht zou kunnen worden van seksueel misbruik en breng geen enkele persoon in je omgeving, inclusief jezelf, in gevaar’. Deze definitie ondersteunt therapeuten en plegers omrisicosituaties en alle daarbij betrokken belangrijke derden op een constructieve manier ter sprake te brengen en om samen veiligemanieren te zoeken om met die gevaarlijke situaties om te gaan.

Een zwakbegaafde man die veroordeeld is voor seksueel misbruik van kinderen vertelt dat hij de afgelopen week naar kinderfilms gekeken heeft. Hij is boos omdat hij daarover van zijn justitieassistente2 een berispende opmerking gekregen heeft. Hij begrijpt niet waarom hij niet naar Bambi of naar Sneeuwwitje mag kijken. De andere groepsleden leggen hem uit dat hij zich daarmee serieus verdacht maakt. Of is hij misschien vergeten dat hij al eens kinderen in zijn slaapkamer gelokt heeft met cd’s van kinderliedjes? Ze vragen hem of hij van plan is om aan een kind uit de buurt te vragen om naar die films te komen kijken. De andere groepsleden overtuigen hem ervan dat de opmerking voor zijn bestwil is en dat hij zich niet verdacht mag maken. Hij moet zichzelf beschermen tegen onjuiste beschuldigingen, zeggen ze. Ze leggen uit dat die films hem op gevaarlijke gedachten over seks met kinderen kunnen brengen. Ze zeggen dat ze het spijtig zouden vinden als hij terug in de gevangenis zou vliegen en geven hem de raad om naar tv-programma’s voor volwassenen te kijken. De man reageert boos en zegt de rest van de sessie bijna geen woord meer. De week daarop heeft hij de films meegebracht en overhandigt ze ostentatief aan de therapeuten.

Deze boven-verdenking-en-buiten-gevaar-definitie is om verschillende redenen heel werkbaar in een therapeutische contextmet zwakbegaafde plegers. Ten eerste is het een definitie die zwakbegaafde cliënten kunnen begrijpen. Het is nietmeer nodig omalle technische en wettelijke elementen van de juridische definitie te verduidelijken om uit te leggen waarom je met bepaald gedrag het risico loopt van seksueel misbruik verdacht te worden. Het belangrijkste is om in de toekomst geen nieuwe slachtoffers te maken en uit de gevangenis te blijven.

Ten tweede is het een definitie die een grotere actieradius heeft dan de strafwettelijke definities omdat niet alleen feitelijk seksueel misbruik maar ook risico’s in het vizier komen. Op zichzelf is het kijken naar kinderfilms niet strafbaar maar voor de cliënt in kwestiemogelijk wel een gevaarlijke situatie. Met deze definitie als leidraad leren de groepsleden niet alleen risicosituaties herkennen en vermijden maar kunnen ze samen ook naar vaardigheden en attitudes zoeken die nodig zijn om een beter leven te leiden dat niet schadelijk is voor anderen. Risico’s vermijden krijgt zo een constructieve dimensie omdat het doel in termen van zorg geformuleerd wordt, namelijk potentiële slachtoffers en zichzelf beschermen tegen misbruik. Zo is het mogelijk omte werken aan één van de belangrijkste doelen van de forensische therapie, namelijk: een evenwicht realiseren tussen het vermijden van risico’s en het zoeken naar manieren om het welzijn van de pleger te bevorderen (Ward & Gannon, 2006).

Ten derde kunnen de groepsleden met deze definitie beter uit de weerstand blijven en verder werken aan hun motivatie voor verandering. Een discussie over de vraag of de man werkelijk van plan was om opnieuw een slachtoffer te zoeken is minder van belang. We zijn vooral geïnteresseerd in hoe hij potentiële slachtoffers en zichzelf kan leren beschermen tegen nieuw seksueel misbruik. We vragen aan de andere groepsleden wat zij denken dat er nodig is omdeman te helpen uit de verdenking en buiten gevaar te blijven. Samen nadenken over gewenste en ongewenste oplossingsstrategieën werktmotiverend. De zwakbegaafde groepsleden ervaren op die manier dat hun engagement in de groepstherapie een positieve invloed kan hebben op het leven van andere groepsleden en van zichzelf.

Ten vierde kunnen de groepsleden samenmet de therapeuten oefenen hoe ze dit ‘jezelf boven verdenking en buiten gevaar zetten’ kunnen toepassen op de schijnbaar onbelangrijke maar risicodragende situaties waarover ze vertellen tijdens de wekelijkse sessies.

Het is, ten vijfde, een definitie die hetmogelijkmaakt om ook zwakbegaafde cliënten aan te spreken als mensen die verantwoordelijkheid kunnen nemen en als mensen die zorg kunnen dragen voor anderen en voor zichzelf.

Het is, ten slotte, een definitie die hulpverleners de mogelijkheid geeft om niet alleen te focussen op risico’smaar om beter te luisteren naar hoe de zwakbegaafde groepsleden seks, misbruik, slachtofferschap en daderschap ervaren en begrijpen. De therapeuten kunnen zich zo beter afstemmen op de leefwereld vanmensenmet een verstandelijke beperking en beter recht doen aan hun streven om, zoals alle mensen, geapprecieerd te worden als waardige mensen en te evolueren naar een beter leven ondanks alle beperkingen.


Confronterende filmfragmenten

Een belangrijke reden omfilmfragmenten te gebruiken in de forensische therapie is dat we in een seksueel opdringerige beeldcultuur leven die ook voor zwakbegaafde plegers toegankelijk is. We leven in een samenleving waarin impulsieve seks door verschillende soortenmedia gepromoot wordt. ‘Ik wil seks als ik daar zin in heb’ is een boodschap die in glossy magazines bekrachtigd wordt. Maar er is ook veel opdringerige seks te zien via internet en op televisie. Seks in demedia is voor zwakbegaafde plegers van seksueel misbruik een groot probleem. Demaatschappelijke norm zegt dat seks altijd mogelijk en vooral fantastischmoet zijn. Mensenmet een verstandelijke beperking willen daar vanzelfsprekend ook aan voldoen. Helaas hebben zij veel minder kansen omin relationele en seksuele leercontexten ervaring op te doen zodat hun ontwikkeling op dat vlak extra geremd wordt (Bosch & Suykerbuyk, 2005). We zijnmet filmfragmenten gaan werken omdat beelden direct de aandacht trekken en op communicatief vlak veel efficiënter zijn dan woorden. Beelden helpen ominformatieve verhalen over te brengen en laten tevens ruimte aan de kijker om zelf na te denken over het getoonde materiaal.

De filmfragmenten die in de groepstherapie gebruikt worden, zijn op de eerste plaats gekozen als hulpmiddel omhet seksueel en intiem gedrag van de groepsleden te bevragen en dus niet om bepaalde opvattingen te illustreren. Ze tonen hoe verschillende mensen (man-vrouw, ouder-kind, daderslachtoffer, politie-verdachte, arm-rijk, enzovoort) omgaan metmenselijke problemen, met seksueel misbruik en met verstandelijke beperkingen. We maken gebruik van korte Nederlandstalige filmfragmenten of van beeldfragmenten waarin niet gesproken wordt. Het gaat om films waarin zowel veel voorkomende als ongewone aspecten van relationeel en seksueel grensoverschrijdend gedrag getoond worden. In de fragmenten worden verhalen verteld over hoemensen in het leven van alledag omgaan met ervaringen van opwinding, afwijzing, beschuldiging, veroordeling, woede, angstmaar ook vanmoed, vreugde en hoop. De kijker kan zien dat intieme en seksuele relaties moeizaam verlopen en dat er verschillende manieren zijn om daarmee omte gaan.

Het voordeel van filmfragmenten is dat je moeilijke of gevoelige onderwerpen kunt tonen en ter sprake kunt brengen zonder de weerstand van de groepsleden uit te dagen. De personages in de fragmenten hebben ieder hun eigen waarheid en de groepsleden kunnen het daar al dan nietmee eens zijn. We kiezen fragmenten waarvan we inschatten dat de inhoud ervan de zwakbegaafde plegers zal aanspreken en hen in contact kan brengen met zichzelf, het misbruik, moeilijke levenssituaties enzovoort. De gebeurtenissen en de dialogen in de fragmenten hebben meestal een hoog realiteitsgehalte. Wat op het scherm komt, lijkt voor de groepsleden werkelijk gebeurd. Als de filmfragmenten aansluiten bij de leefwereld van zwakbegaafden identificeren de groepsleden zich met de personages en spreken ze over het fragment alsof ze er zelf in aanwezig zijn. Het bijzondere van film is dat de kijkers een beetje medespelers worden. Bovendien kunnen zwakbegaafde plegers over een filmfragment in de groep een gesprek voeren. Het samen spreken en elkaar bevragen tijdens de groepstherapie zorgt voor een beter gevoel van veiligheid en begrenzing.

Zwakbegaafde cliënten vinden het moeilijk om te spreken over het seksueel misbruik dat zij gepleegd hebben. Spreken over gevaarlijke situaties die in de fragmenten getoond worden of over risico’s die andere groepsleden nemen, is daarentegen welmogelijk. De therapeuten blijven in hun vraagstelling bij de inhoud van het filmfragmentmet als paradoxaal effect dat de groepsleden spontaan over zichzelf en over gelijkaardige ervaringen of gevoelens vertellen. Als therapeut is het somsmoeilijk om een zinvol therapeutisch gesprek op gang te krijgen met zwakbegaafde plegersmaar bij het gebruik van film valt op dat groepsleden elkaar gemakkelijker feedback kunnen geven over gedragsaspecten of situaties waar ze alert opmoeten zijn (bijvoorbeeld: drinken van alcohol, foto’s nemen van kinderen, omgaan met verveling). De groepsleden zoeken samenmogelijkheden ommet gelijkaardige levenssituaties omte gaan. Juist omdat ze die oplossingen zelf bedacht hebben, sluiten ze aan en zijn ze relevant in de concrete leefwereld van zwakbegaafde plegers.

De therapeuten stellen vragen over wat er te zien is in de fragmenten. ‘Wat hebben jullie onthouden?Was er een probleem?Wie zag dat probleem wel of niet?Wat deden de personages om met die moeilijke situatie omte gaan?’ Het is dus niet de bedoeling dat de therapeuten de problemen van de zwakbegaafde cliënten illustreren of analyserenmaar veeleer dat de cliënten zelf aan de slag gaan met wat er getoond wordt. De therapeut kan wel zelf ideeën over het fragment inbrengen maar doet dit omde groepsdynamiek te bevorderen en niet ombepaalde interpretaties van het fragment op te dringen.

De filmfragmentenmaken het ook mogelijk omaan slachtofferempathie te werken. Door te kijken naar en te spreken over de fragmenten worden de zwakbegaafde plegers onvermijdelijk geconfronteerdmet de treurige gevolgen van het misbruik voor de slachtoffers, voor de dader en voor hun respectieve families en vrienden. Bij de nabespreking blijkt dat sommige plegers – niet allemaal dus – beseffen dat grensoverschrijdend seksueel gedrag schade en pijn teweegbrengt. Dit besef, hoe minimaal ook, is belangrijk als voorbode van herstel: de erkenning van het slachtofferschap door de dader is een belangrijke stimulans voor de herstelmogelijkheden van het slachtoffer. Verschillende zwakbegaafde plegers zijn zelf ooit slachtoffer geweest van seksueel misbruik en als zij daarover op de hun kenmerkende directe en concrete manier vertellen in de groep, blijkt hoe belangrijk deze erkenning ook voor henzelf van betekenis is.

Met filmfragmenten is het bovendien mogelijk omniet alleen te spreken over ongewenst seksueel gedragmaar ook over ‘gewenste’ seksuele gevoelens, gedachten en gedragingen. Bij mensen met een verstandelijke beperking is het vaak moeilijk te achterhalen waar problemen vandaan komen of welke redenen problemen in stand houden. Zoeken naar oplossingen die in de huidige levenssituatie of in de toekomst werken, is daarom des te belangrijker. Dit oplossingsgericht werken focust op mogelijkheden en positieve vooruitzichten waardoor mensen met een verstandelijke beperking meer zelfvertrouwen en motivatie omte veranderen kunnen verwerven (Westra & Bannink, 2006).

Een andere meerwaarde is ten slotte dat er ook fragmenten uit speelfilms kunnen getoond worden waarin therapeuten en psychiaters aan het werk zijn. De groepsleden krijgen aan de hand van deze fragmenten de gelegenheid om hun al dan niet positieve ervaringen met hulpverlening te ventileren. Voor forensische therapeuten is dit belangrijke feedback over de therapie en tevens een gelegenheid om transparant te zijn over hun hulpverlening door zelf iets persoonlijk te vertellen over hoe zij hun werk ervarenmet deze groep mensen.


Besluit

De morele afkeur van seksueel misbruik dreigt te leiden tot een soort othering (Robert, 2011): een proces waarin we van de dader een Andermaken, met als gevolg dat elke aandacht voor betekenissen in de beleving van de pleger genegeerd wordt. Dit geldt bij uitstek voor mentaal beperkte plegers van seksueel misbruik die doorgaan voor de Quasimodo’s van de huidige samenleving. De herleiding van een dader tot zijn daad maakt ons blind voor het menselijke dat nochtans ook bij (mentaal beperkte) daders aanwezig is. Er zit altijd veel kwetsbaarheid en betekenis in al datgene wat daders beweegt bij het plegen van seksueel misbruik, hoe moeilijk dat voor buitenstaanders ook te begrijpen is. Alle factoren die met het misbruik samenhangen, zoals de verstandelijke beperkingen, de schoolse voorgeschiedenis, de familiale context, de concrete aanloop ernaar, het zoeken en kiezen van slachtoffers etc., hebben wetenschappelijke, beleidsmatige maar vooral therapeutische waarde.

Op basis van onze jarenlange therapeutische ervaringmet de problematiek van seksueel misbruik weten we dat ieder daderverhaal en ieder slachtofferverhaal anders is en dat het, omherstelmogelijk temaken, belangrijk is om over al die aspecten van seksueel misbruik te praten. Eén van de belangrijke lessen die we kunnen trekken uit het schandaal over seksueel misbruik in de katholieke kerk is dat het belangrijk is omte blijven praten (Vanhoeck, 2011). Slachtoffers geven aan dat ze gezwegen hebben omdat ze dachten dat praten weinig soelaas zou bieden. Tevens blijkt dat slachtoffers niet noodzakelijk uit zijn op een demonisering van de dader maar willen dat het seksueel misbruik stopt en dat de pleger geholpen wordt om herhaling van het misbruik in de toekomst te voorkomen.

Deze nuancering van het slachtofferperspectief kan volgens Vanhoeck (2011) ook langs de daderkant gemaakt worden: elk verhaal is anders, elk misbruik is anders. Niet alle daders zijn monsters ook al hebben ze door seksueel misbruik te plegen wel verschrikkelijke dingen gedaan. Het is belangrijk dat hulpverleners niet berustend reageren maar een therapeutisch aanbod doen dat aangepast is aan de individuele noden opdat slachtoffers én daders een plaats vinden in de samenleving die veilig is. Net als slachtoffers kunnen plegers van seksueel misbruik, ook verstandelijk beperkte plegers, ons veel leren over hoe zij ertoe komen om te veranderen en hoe hulpverlening en justitie daarbij helpt of hindert.

In dit artikel hebben we twee vormen van confrontatie beschreven die zorgen voor een beter begrip van die Ander en diens seksueel misbruik vanuit een daderperspectief.

els van daele werkt als relatie- en gezinstherapeute in een zelfstandige praktijk en als opleider systeemtherapie bij het Instituut voor Psychotherapeutische Relaties en Reflectie te Mechelen.

kim gykiere is psychologe en seksuologe in opleiding.

Beiden werken als forensisch therapeute in het ambulant centrum voor daderhulp I.T.E.R. te Brussel.

Correspondentieadres: iter@scarlet.be

Dit artikel is een bewerking van onze workshoptekst voor het symposium ‘Wat & hoe in de forensische verstandelijk gehandicaptenzorg’ van Trajectum in Zwolle, gehouden op 14 oktober 2010.


Literatuur

Bosch, E. & Suykerbuyk, E. (2005). Begeleiding van seksueel misbruikte mensen met een verstandelijke beperking. Soest: Nelissen.
 
Coleman, E. & Haaven, J. (1998). Adult intellectually disabled sexual offenders; Program considerations. In W. Marshall (Ed.), Sourcebook of treatment programs for sexual offenders (pp. 273–285). New York: Plenum Press.
 
Hanson, R.K. & Bussière, M.T. (1998). Predicting relapse: Ameta-analysis of sexual offender recidivism studies. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 66, 348–362.
PubMed CrossRef ChemPort
 
Horn, J. van & Kusters, I. (2009). Cognitief beperkte zedendelinquenten: Risicofactoren en recidive na behandeling. Tijdschrift voor Seksuologie, 33, 3–12.
 
Kunneman, H. (1996). Van theemutscultuur naar walkman-ego. Contouren van postmoderne individualiteit. Amsterdam: Boom.
 
Marshall, W.L. (2005). Therapist style in sexual offender treatment: influence on indices of change. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 17,109–116.
CrossRef ChemPort
 
McAdam, E. (2002). Boven verdenking en buiten gevaar: interview met gezinnenmet een vermoeden van seksueel misbruik. Tijdschrift voor Familietherapie, 8, 195–215.
 
Miller, W.R. & Rollnick, S. (2002). Motivational interviewing: Preparing people for change. New York: Guilford Press.
 
Prescott, D.S. (Ed.) (2009). Buildingmotivation for change in sexual offenders. Brandon, VT: Safer Society Press.
 
Robert, L. (2011). Vrouwe Justitia: ‘horen, zien en…leren?’. Panopticon, 1, 1–5.
 
Van Daele, E. (2000). Psychotherapiemet licht verstandelijk gehandicapte plegers van zedendelicten. Tijdschrift voor Psychotherapie, 26, 351–371.
SpringerLink
 
Vanhoeck, K. (2011). Mondelinge presentatie gehouden voor de Bijzondere Kamercommissie te Brussel rond misbruik ‘binnen een gezagsrelatie, inzonderheid binnen de Kerk’. 28 februari.
 
Vanhoeck, K. & Van Daele, E. (2009). Ontkenning van seksuele delicten: een therapeutische verkenning. Tijdschrift voor Seksuologie, 33, 13–22.
 
Ward, T. & Gannon, T. (2006). Rehabilitation, etiology, and self-regulation: The Good Lives Model of sexual offender treatment. Agression and Violent Behavior, 11, 77–94.
CrossRef
 
Westra, J. & Bannink, F. (2006). ‘Simpele’ oplossingen! Oplossingsgericht werken bijmensenmet een lichte verstandelijke beperking (1). Psychopraxis, 8, 158–162.
 

1 Met de term ‘zwakbegaafd’ verwijzenwe in dit artikel naar de doelgroep van plegers van seksueel misbruik met een (licht) verstandelijke beperking die bepaaldwordt enerzijds door beperkte cognitievemogelijkheden (IQ-niveau vanaf 70) en anderzijds door kwetsbaarheden in de sociale, emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling.
2 In België krijgt de justitieassistent de opdracht van de bevoegde justitiële overheid om toe te zien op de veroordeelde en hem te begeleiden, als deze onder bepaalde voorwaarden is vrijgelaten.
Naar boven