Marc Hebbrecht (2010). De droom. Verkenning van een grensgebied. Utrecht: De Tijdstroom. 207 pp., € 25,-

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn, Stafleu van Loghum 2011
10.1007/s12485-011-0038-x

GELEZEN

Marc Hebbrecht (2010). De droom. Verkenning van een grensgebied. Utrecht: De Tijdstroom. 207 pp., € 25,-

Sonja Sleegers1

(1) 

: 26  2011


klinisch psycholoog, (groeps)-psychotherapeut en jungiaans psychoanalyticus

Het afgelopen decennium zijn in de psychotherapie verschillende ontwikkelingen merkbaar. Een ervan is dat er een ruimere plaats wordt toegekend aan het niet-rationele en non-verbale aspect van de psyche, zowel in de theorie als in de behandeling. Denk bijvoorbeeld aan de opkomst van de mindfulness en het gebruik van experientiële interventies (zoals imaginaties, Gestalt- en psychodramatechnieken) in de schematherapie. Er lijktmeer oog voor beeld, affect en lichaam.

Bij deze aspecten van de psyche gaat het om activiteit die vooral in de rechterhersenhelft wordt gelokaliseerd, in tegenstelling tot het rationele, verbale denken dat vooral uit de linkerhelft stamt. Stein (2010) gebruikt voor deze tegenstelling in de psyche de termen lunar mind – dat wil zeggen: psychische ervaringen verbondenmet beelden, verhalen, gewaarwordingen, dromen – en solar mind, het meer bewuste, rationele, talige denken. Bij de toenemende aandacht voor de lunaire aspecten van de psyche past het verschijnen van een nieuw boek over het fenomeen dromen.

Publicaties over de droom zijn schaars in de Nederlandstalige vakliteratuur. De recentste voorganger van Hebbrechts werk, gericht op de doelgroep psychotherapeuten, is ‘Dromen: brein en betekenis’ (Stroeken, 2005). Hebbrecht geeft een totaaloverzicht van alle facetten van de droom. Gestructureerd in vier delen: achtergrond, biologie, psychoanalyse en psychiatrie. Per deel eindigen alle hoofdstukkenmet een besluit. Het voorwoord (Stroeken) en de inleiding (Vermote) bevatten zeer lovende woorden over Hebbrechts allesomvattende uitwerking van het thema: ‘Alles wat u over dromen wilt weten vindt u in dit boek’ (p. 8). Vol verwachting begon ik te lezen.

In het eerste hoofdstuk legt Hebbrecht, na een historische schets van hoe de droom door de eeuwen heen werd benaderd, een relatiemet de kunst. De droom als creatieve expressie komt daarmee in een bredere context te staan. Vervolgens wordt dit grensgebied weer verlaten, wat ikzelf als een domper ervoer, want daarmee wordt de droom weer teruggeplaatst van het terrein van de creativiteit naar dat van de psychiatrie.

In zijn tocht langs beschrijvingen van de droom als fenomeen lijkt de auteur wat in de knel te komen tussen wat een droom is en wat zijn functie is. Hebbrecht verkiest Benca’s definitie als de best passende: ‘De droom is een complexe hallucinatoire episode tijdens de slaap die zich ontvouwt in de tijd.’ (p. 37) Dromen als domein van onze subjectieve ervaring vertoont overeenkomsten en verschillenmet dagdromen en fantaseren, lucide dromen, hallucinaties en rêverie.

In het tweede deel van het boek, over de biologische aspecten van de droom, wordt op basis van recent slaaponderzoek een aantal bestaande opvattingen naar het land der fabeltjes verwezen. Zo leren we bijvoorbeeld dat we niet alleen tijdens de REM-fase van de slaap dromen, maar dat we ook in andere stadia van de slaap dromen maar anders, en dat de hersenstam niet de generator van de droom is. De lezer wordt bijgepraat over recente neurobiologische bevindingen. Soms ontstaat er verwarring, bijvoorbeeld als de schrijver op de vraag naar de functie van de droom psychologische antwoorden geeft. En ook als Hebbrecht plotseling concludeert (p. 60) dat de hedendaagse visies de wensvervullingstheorie van Freud bevestigen, terwijl hij elders zegt dat de neurowetenschappen de narratieve aspecten van de droom niet kunnen verklaren en evenmin de betekenis, inhoud en functie kunnen ophelderen. Het enige dat echt duidelijk wordt, is dat de droom op het grensgebied van biologie en psychologie ligt en dat er consensus lijkt te bestaan over het idee dat de droom een functie heeft, oftewel: dat het de mens goed doet om te dromen. Hebbrechts conclusie dat het gebruik van geneesmiddelen verstorend kan werken op dromen, zal waarschijnlijk niemand verbazen. De enkele bladzijden die gewijd worden aan de relatie droom en medicatie zijn misschien interessant voor diegene die iets wil nazoeken. Zemaken het boek vooral compleet.

Het derde deel, ‘De psychoanalyse’, vormt met 70 pagina’s de romp van het boek. Achtereenvolgens komen aan bod: droomduiding door Freud en Jung, gevolgd door enkele ontwikkelingen na Freud en de droomtheorie van Bion. De ziens- en benaderingswijzen van de grondleggers en van de latere generaties psychoanalytici (onder anderen: Winnicott, Khan, Fonagy, Segal, Kohut, Anzieu, Quinodoz, Klein, Meltzer, Ogden, Grotstein) worden kort en helder samengevat. Ik krijg de indruk dat het bioniaanse gezichtspunt Hebbrecht hetmeest vertrouwd en eigen is.

Nadat de freudiaanse droomduiding is opgefrist, stelt de auteur de vraag of deze theorie nu nog overeind staat. Het onderscheid tussenmanifeste en latente droominhoud en het concept van de droomcensuur kunnen volgens Hebbrecht overboord worden gegooid. Hij neemt de volgende uitspraak van Stroeken (2005) over: ‘De droom heeft iets extra’s, onthult vaak meer, drukt een conflict soms directer en beeldender uit, kan dingen tot uitdrukking brengen waarvan de dromer zelf nog geen weet heeft. Dromen helpen vooruit: ze kunnen niet liegen.’ (p. 90) De opvatting dat de droom iets moet verhullen en het droomverhaal ons bedriegt, is verlaten.

In het besluit van dit hoofdstuk concludeert Hebbrecht dat de freudiaanse droomtheorie er slechts één is uit vele. Toch is tussen de regels door een loyaliteit voelbaar jegens Freud en diens oorspronkelijke opvattingen. Dit valt hetmeeste op bij de wensvervullingstheorie. Nu eens worden er ernstige vragen bij gesteld, dan weer is de droom nog steeds een vervormde uitdrukking van een onbewuste en verboden wens. Dezelfde ambivalente beweging wasme opgevallen in het boek van Stroeken: kampen de huidige psychoanalytici nog steedsmet een verbod op onafhankelijkheid? Het lijkt alsof Freuds persoonlijke reactie op dissidenten als introject blijft voortleven: Je mag wel anders denken, als jemij maar wel trouw blijft. Anders dreigt uitzetting!

Hebbrecht geeft in een apart hoofdstuk Jungs visie op de droom kort weer, waarbij duidelijk wordt dat deze het onderscheid tussenmanifeste en latente droominhoud verwerpt. Jung ziet de droom als een betekenisvolle, symbolische uitdrukking van bewuste en onbewuste belevingen. ‘Volgens Jung openbaart de droom, [de droom] verhult niet.’ (p. 98)

Vervolgens worden de latere ontwikkelingen in de psychoanalytische droomtheorie geschetst. Deze ontwikkelingen worden gekenmerkt door een wezenlijke accentverschuiving van droominhoud naar dromer. Ook verschuift de focus naar het vermogen om te dromen en het droomproces, in relatie tot de therapeut. Naast een verruiming van betekenissen (de droom herbergt niet enkel een wensvervulling) is er ook een uitbreiding van het onbewuste naar verschillende lagen: de droom komt niet enkel voort uit het verdrongene.

Hebbrechts rondleiding in de verschillende theorieën laat een grote rijkdom aan opvattingen zien. Ik stond zelf wat langer stil bij het idee dat de droom een rol speelt bij de reparatie van de omhulling van de psyche. De droom functioneert dan als een membraan (vergelijkbaar met het semi-permeabele celmembraan dat we kennen uit de biologie) of als een ‘contactbarrière’ die beschermt tegen al te onverdraaglijke inhouden uit de binnen- of buitenwereld (Anzieu en Bion). Ik genoot ervanmijn persoonlijke favorietMeltzer voorbij te zien komen: ‘Dromen zijn volgensMeltzer het bewijs van het bestaan van een wereld van intuïtieve mentale activiteit die kennis creëert. Dromen behoren tot het rijk vanmythen, sprookjes, religie, kunst enmystieke ervaring.’ (p. 129) Met deze poëtische beschrijving is de lezer weer even terug in de verbrede context van het eerste hoofdstuk waarin de droom in verband wordt gebracht met kunst en cultuur.

Zoals we in het laatste deel van het boek kunnen lezen, wordt de klinische benadering van de droom, evenals de theorie, steedsmeer affectief-experientieel. De detectivehouding is verlaten; we hoeven niet meer op zoek naar wat de patiënt stiekem wil zeggen. Vragen naar associaties is uit de tijd. Wemogen metaforen intuïtief verstaan, omdat de droom meer begrepen wordt als schildering van de actuele innerlijke toestand. Zoals Bion het zegt: de droom maakt de private waarheid, de persoonlijke mythe die een emotionele ervaring representeert, duidelijk.

Ik lees in Hebbrechts opvatting over het werkenmet dromen dat het de kunst is ontvankelijk te zijn. Hij stelt dat het belangrijker is om samenmet de therapeut de droom voort te zetten dan om hem te willen begrijpen. De nadruk ligt numeer op het proces van leren verdragen van dat wat in de psyche aanwezig is en wat nog niet gekend is. In de droom krijgt het ongekende een vorm en wordt het tot iets waarover kan worden nagedacht. Zo wordt de droom een container en bevordert het dromen de containmentfunctie (Bion noemt dit de alpha-functie), net zoals het denken dat doet. De droom zorgt daarmee dus voor psychische groei.

In het laatste deel over psychiatrie krijgt de lezer veel dromen uit Hebbrechts praktijk. De voorbeelden lezen prettig en geven aan dat de droom kan bijdragen tot de herkenning van psychopathologie en psychodynamiek: hij heeft een diagnostische en prognostische functie. De nachtmerrie krijgt kort apart aandacht. Aan het eind van het boek vindt men enkele concrete richtlijnen voor het werkenmet dromen.

Hebbrecht gaat in dit boek niet in op de controverse tussen Freud en Jung. Die komt er kort gezegd op neer dat Jung de opvattingen van Freud over de droom onderschreef, maar ze te beperkt vond en wilde verruimen. Latere analytici deden hetzelfde en legden daarbij weer andere accenten. Bij Hebbrecht zien we een verruiming van de freudiaanse opvatting over dromen, waardoor deze controverses overstegen lijken te worden. De auteur brengt deze overstijging tot stand door het werk van Bion een centrale plaats te geven. Dehing (1998) stelt, met verwijzing naar Grotstein, dat Bion beïnvloed is door Jung. Zo lijken een aantal opvattingen die buiten de psychoanalytische beweging werden geplaatst na de breuk tussen Freud en Jung, en na vele andere breuken, nu weer in de psychoanalyse te worden ontvangen. Misschien mogen we Bion dankbaar zijn, omdat hij een bionische brug lijkt te bouwen waar eerder scheuringen bestonden. In het Grieks (βίον) betekent zijn naam, misschien niet toevallig, ‘eenheid van leven’.

Ik waardeer dit werk vooral om het toegankelijke overzicht van de verschillende psychoanalytische theorieën en ontwikkelingen. Het ademt een streven naar heelheid en synthese van de psychoanalytische theorie met de klinische praktijk en neurowetenschappen. De schrijfstijl is objectief-wetenschappelijk, zakelijk, helder en toegankelijk. De auteur laat zich persoonlijk het meest kennen in de presentatie van zijn klinische vignetten.

Een echte aanrader voor psychotherapeuten die meer willen (kunnen) werken met dromen in de praktijk, en voor iedereen die belangstelling heeft voor de droom.

s.h.l.p. sleegers, klinisch psycholoog, (groeps)-psychotherapeut en jungiaans psychoanalyticus, is werkzaam in eigen praktijk te Heusden.


Literatuur

Dehing, J. (1998). Bion en Jung. Analogieën en tegenstellingen. In J. Dehing (red.), Een bundel intense duisternis. Psychoanalytische opstellen rond W.R. Bion (pp. 13–24). Leuven/Apeldoorn: Garant.
 
Stein, M. (2010). Persoonlijkemededeling, 8 november.
 
Stroeken, H. (2005). Dromen: brein en betekenis. Amsterdam: Boom.
 
Naar boven