Een interculturele therapiegroep

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2010
10.1007/BF03096163

Artikel

Een interculturele therapiegroep

Maria van Noort

: 3  2012

Samenvatting  
In dit artikel beschrijf ik de wederwaardigheden van een interculturele psychodynamische groep in een privépraktijk. Als groepspsychotherapeut exploreer ik de groepsdynamische fenomenen in deze groep en de manier waarop individuele problemen zich manifesteren in de interacties van de groepsleden. Noodzakelijk voor een interculturele therapiegroep als deze is een veilige plek waar de groepsleden hun ervaringen als immigrant en de bijkomende verschijnselen van rouw, verlies, kansen en het creëren van een hybride identiteit kunnen delen, bediscussiëren en verwerken.
maria van noort, gz-psycholoog en psychotherapeut, is werkzaam in eigen praktijk in Amsterdam en als trainer bij commerciële en niet-commerciële instellingen.
In verband met mogelijke herkenning heb ik mij in meer algemene omschrijvingen uitgedrukt, bijvoorbeeld door verwijzing naar een werelddeel of regio in plaats van het land van herkomst.
Ik wil mijn hartelijke dank uiten voor het waardevolle commentaar van Marja van Aken-Van der Meer, Lynn Kaplanian-Buller en Reimer de Rooij.

Inleiding

Groepstherapie met etnisch heterogene groepen krijgt in Nederlandse literatuur over groepstherapie niet veel aandacht, met uitzondering van groepen voor vluchtelingen. Deze observatie van Van Dijk (2002) stimuleerde mij ertoe het groepsproces in een etnisch heterogene groep te beschrijven.

Door werkervaringen in de VS en in andere landen is mijn belangstelling gewekt voor interculturele processen in groepen. Om die reden ben ik als vrijgevestigd gz-psycholoog en groepspsychotherapeut in Amsterdam begonnen met een interculturele, inzichtgevende groep. In mijn praktijk meldden zich de laatste jaren steeds meer buitenlandse cliënten aan, zodat het opzetten van een dergelijke groep mij een zinvol aanbod leek.

Ik gebruik de term interculturele groep omdat ik die het best vind passen bij de dynamiek die plaatsvindt tussen cliënten uit diverse culturen. De term ‘multicultureel’ verwijst naar mijn idee meer naar de beschrijving van een ideaal dat in een maatschappij kan worden nagestreefd, maar vaak niet gerealiseerd wordt. De groepsleden hebben allen ouders die uit verschillende culturen komen of uit dezelfde cultuur komen, maar momenteel in een andere cultuur leven. Op de vraag waar zij het meest tegenaan lopen antwoordt men: niet echt contact krijgen met Nederlanders.

In het werk met een interculturele groep ziet men hoe de verschillende culturen langs elkaar heen wrijven, botsen, maar elkaar ook positief kunnen beïnvloeden in onderlinge interacties.

In dit artikel wil ik aan de hand van literatuur en een vignet een beeld schetsen van de manier waarop een experimentele interculturele groep zich kan ontwikkelen en welke fenomenen er zoal optreden, met speciale aandacht voor groepsfenomenen zoals fasen, rollen en identiteit alsook voor valkuilen in de communicatie tussen therapeut en groepsleden. Ik heb mij laten inspireren door de beschrijving van acculturatieprocessen van Van Bekkum, Van den Ende, Heezen en Hijmans van den Bergh (1996).


Therapeutisch kader

Groepstherapeuten verschillen in de manier waarop zij met een groep werken. Een psychodynamisch werkende groepstherapeut concentreert zich op de interpersoonlijke relaties van ieder groepslid in het hier en nu van de therapie, op de relaties in de dagelijkse realiteit en met belangrijke vertrouwensfiguren uit het verleden. Hij heeft aandacht voor de subjectieve belevingswereld van een groepslid en de gevoelens die daarmee verbonden zijn. En hij let op onbewuste motieven en gevoelens van groepsleden en op de overdracht van groepsleden naar elkaar, naar de groep, de therapeut en vice versa.

Dan is er nog de groepsdynamiek waar geen enkele groepstherapeut omheen kan. Als groepstherapeuten over groepsdynamiek spreken, bedoelen zij vooral cohesie, splitsing in subgroepen en de vorming van rollen, normen en fasen.Zij worden wel de structuurelementen van een groep genoemd. De huidige tendens onder groepstherapeuten is om groepsdynamiek bewust te begeleiden en niet op zijn beloop te laten. ‘Een belangrijke vaardigheid van groepstherapeuten is gelegen in het zodanig optimaliseren van de structuurelementen van groepen dat meer directe therapeutische factoren, zoals het delen van gevoelens en interpersoonlijk leren, optimaal kunnen worden ingezet.’ (Hoytink, 2001, p. 11)

Het proces van de zich ontwikkelende interculturele groep zou ik willen beschrijven aan de hand van twee basale groepsdynamische structuurelementen: fasen en rollen. De door Berk (2005) genoemde indeling van begin, oppositie, werk en eindfase hanteer ik niet zozeer als een strakke indeling, maar als een kompas in het woelige vaarwater van een beginnende groep. Rollen ontstaan in het dagelijks onderling contact tussen mensen vaak spelenderwijs. Wij wijzen rollen toe aan anderen of nemen zelf bepaalde rollen op ons, al of niet gestuurd door de omgeving of door onze eigen psychologische dynamiek. Een rol is een gedragspatroon dat bepaalde rechten, verplichtingen en taken met zich meebrengt. Sommige rollen zijn meer formeel en uit een bewuste motivatie ontstaan, zoals de taakgerichte leider; andere zijn juist informeel en komen tot stand vanuit onbewuste motivatie, zoals de zondebok. De functie van rollen is dat zij helpen om interacties te organiseren en spanning te reguleren. Ze bieden mensen bescherming tegen moeilijke gevoelens en helpen om conflicten en spanning weg te werken.

Het perspectief van een individueel groepslid in deze groep belicht ik aan de hand van Akhtars ‘derde individuatie’ bij immigranten en daarbij horende opgaven. Akhtar (1995) ziet het migratieproces als een derde separatie-individuatieperiode in het leven van volwassen migranten die lijkt op de separatie-individuatiecrisis van adolescenten die van thuis proberen los te komen. De cultuurschok en de rouw om verlies van vertrouwde mensen en situaties leiden tot een psychosociale verandering en het ontstaan van een ‘hybride identiteit’. Hybride identiteit betekent een soepele en succesvolle vermenging van verschillende culturele aspecten in het karakter en de levensstijl van een immigrant. De identiteitsverandering die migranten ondergaan, ontwikkelt zich langs vier lijnen, die zeer duidelijk te herkennen zijn bij de groepsleden. Leren omgaan met haat-liefdegevoelens jegens het land van herkomst en het nieuwe land is een lijn. Een tweede lijn is de manier waarop migranten omgaan met de geografische afstand tussen familie en vrienden in het land van herkomst en in Nederland. Een derde lijn is duidelijkheid krijgen over de toekomst: hier blijven of teruggaan. De laatste lijn is het al of niet aangaan van sociale banden in het nieuwe land.

De groepspsychotherapeut dient oog te hebben voor de verschillende niveaus in een groep; de groep als geheel, het individuele groepslid en de interacties van groepsleden met elkaar, met de groep en met de therapeut. Bij het faciliteren van dit samenspel van relaties en belangen ondervind ik steun van de ‘dual vision’ van Bion (1959), die wijst op het creëren van ruimte voor zowel de cultuur van de groep als een ieders individuele cultuur, inclusief die van de therapeut; de ene keer vanuit de zich ontwikkelende groep, de andere keer vanuit het perspectief van een individueel groepslid.

Voor de groep als geheel is het cruciaal dat de therapeut een duidelijk van tevoren besproken kader handhaaft waarin het groepsproces plaatsvindt: steeds op dezelfde tijd, op dezelfde plaats bij elkaar komen en niet buiten de groep socialiseren. Een dergelijk kader draagt bij aan een gevoel van veiligheid. Binnen dit kader kunnen groepsleden zelf bepalen waar zij over spreken en wat zij met elkaar willen delen of aan elkaar willen vragen.


Samenstelling van de groep

In de zomer van 2005 begon ik een interculturele psychodynamische groep voor Engelssprekenden, die bij grote GGZ-instellingen geen groep kunnen vinden. Er is behoefte om in een veilige omgeving met anderen in een vergelijkbare situatie te werken aan psychische problemen. Cliënten uit mijn privé-praktijk aangevuld met mensen die zijn verwezen door huisartsen en collega’s komen om de week bij elkaar op zaterdagochtend. Dit is overeengekomen omdat velen van hen voor internationale bedrijven werken of naast hun opleiding een baan hebben en zich op werkdagen niet vrij kunnen maken.

In mijn langdurende psychodynamische groepen kan deze doelgroep niet terecht omdat zij de Nederlandse taal onvoldoende beheersen. ‘Engelssprekend’ omvat niet louter Britse, Ierse, Amerikaanse en Australische cliënten, maar ook diegenen voor wie Engels de tweede taal is, zoals een Chinees of een Mexicaan. Als men al Nederlands spreekt, is dat gebrekkig.

De leeftijd van de cliënten ligt tussen de 25 en 55 jaar. Het betreft mannen en vrouwen, met of zonder werk, met of zonder relatie, met of zonder kinderen. De groepsleden zijn in Amsterdam en omgeving terechtgekomen door een relatie met een Nederlander, doordat zij uitgezonden zijn voor werk of omdat zij een speciale opleiding volgen. In de groep zitten nogal wat studenten die een kunstopleiding volgen. Een aantal groepsleden is twee- of drietalig opgevoed. Vaak verschilt het land van herkomst van hun ouders en hebben zij in meer dan één land gewoond. Daardoor zijn deze cliënten al op jonge leeftijd in contact gekomen met andere culturen.

De groep heeft maximaal acht deelnemers en komt om de week twee uur bij elkaar. Toen de groep begon, bestond hij alleen uit vrouwen; na een half jaar komt de eerste man en snel daarna een tweede. De samenstelling is dan twee mannen en vier vrouwen. De meerderheid van de groep heeft een Europese achtergrond; de overige groepsleden zijn Aziatisch, Noord- of Zuid-Amerikaans van origine. Het is een ‘doorlopende’ groep, dat wil zeggen: als iemand de groep verlaat, wordt de lege plaats ingenomen door een nieuw groepslid.

Acculturatie is het verschijnsel van ontworteling en nog niet geworteld zijn in nieuwe bodem. Ieder groepslid worstelt met de vraag wie ben ik en welke culturele identiteit heb ik? Het is belangrijk om een aantal voorwaarden te vermelden die bepalend zijn voor het welslagen van immigratie (Akhtar, 1995). Allereerst is dat vrijwilligheid. Vijf groepsleden zijn als adolescenten vrijwillig naar Nederland gekomen en twee groepsleden woonden hier als kind omdat een van hun ouders Nederlands is. Een tweede essentiële vraag is of het contact met het land van herkomst in stand gehouden kan worden. Men kan het geboorteland bezoeken, financiën zijn daarin de enige beperkende factor. Een derde vraag is: is men vijandig ontvangen en bejegend door het nieuwe land? In oppervlakkige contacten is dit niet aan de orde, maar in contacten met meer diepgang wordt vaak spanning en onbegrip ervaren. De meeste groepsleden wonen hier een paar maanden tot een paar jaar voordat zij de weg naar deze groep hebben gevonden. Bij de meerderheid is het niet duidelijk of hun verblijf tijdelijk is of permanent. Dit alles betekent dat zij geen specifieke traumatische ervaringen hebben zoals die voorkomen bij vluchtelingen en asielzoekers.


Problematiek van groepsleden

Een belangrijke beslissing die bij het werken met interculturele groepen eerst moet worden genomen, is of een bepaalde cliënt niet meer gebaat is bij een behandeling in een interculturele groep waar prioriteit wordt gegeven aan traumaverwerking (zoals in het geval van politieke vluchtelingen). Een goede indicatie hiervoor is een gedwongen keuze voor immigratie. Een migratieproces is voor diegenen die als vluchteling of asielzoeker noodgedwongen migreren extra zwaar. Bossers (2009) beschrijft hoe verantwoorde traumaverwerking met passende behandeltechnieken tot goede resultaten kan leiden.

Daarna is het belangrijk onderscheid te maken tussen niet-migratiegebonden problematiek en acculturatieproblemen. Het gevaar bestaat dat men in het werk met migranten alle problemen op de hoop van acculturatie schuift, waardoor de groepsleden ogenschijnlijk gelijk zijn en belangrijke verschillen verwaarloosd worden.

De meest voorkomende individuele klachten van groepsleden in deze groep zijn depressie, angst en identiteitsverwarring. Groepsleden hebben as-I- en een enkeling heeft as-II-problematiek. De GAF-score1 is nooit lager dan 51. Acculturatieproblemen maken deel uit van de psychische problematiek van alle groepsleden. Omdat elk groepslid last heeft van acculturatieproblemen wil ik dat meer toelichten.

Migratie waarin men van de ene cultuur naar de andere overgaat, veroorzaakt bij migranten een verandering van omgeving die gepaard gaat met verlies van vertrouwde contacten en ankerpunten. Afhankelijk van de houding die men inneemt, zijn er vier uitkomsten mogelijk van een acculturatieproces mogelijk: marginalisatie, separatie, assimilatie en integratie (Berry, 1992). Bij marginalisatie is de binding met de eigen etnische achterban verloren gegaan en met de nieuwe cultuur is alleen een negatieve band gegroeid. Separatie geeft isolement: men houdt wel de eigen culturele tradities in stand maar gaat zelden interetnische contacten aan. Assimilatie is aan de orde wanneer men eigen culturele tradities en waarden loslaat en alleen interetnische contacten belangrijk vindt. Integratie is de uitkomst van een acculturatieproces waarin men de eigen cultuur belangrijk acht, maar daarnaast het belang inziet van interetnische contacten. Berry (1992) vat de uitkomsten van het acculturatieproces samen in een schema (zie tabel 1). Ik zie dit schema meer als een overzicht van stadia van het acculturatieproces waarin immigranten zich bevinden. Aan de hand van dit schema beschrijf ik waar groepsleden zijn bij binnenkomst in de groep en waar zij na ongeveer veertig sessies zijn.

De groepsleden in deze groep die meer dan een jaar in Nederland wonen, zijn bij binnenkomst in de groep op weg van ‘separatie’ naar ‘assimilatie’. Zij hebben hun eigen cultuur min of meer losgelaten en willen graag interetnisch contacten opbouwen, maar lopen daarbij tegen allerlei problemen aan, die zowel met de omgeving als met de eigen psychische gesteldheid te maken hebben. Andere groepsleden, die pas een paar maanden in Nederland zijn, bevinden zich overwegend in de separatiecategorie. De eigen cultuur vormt nog wel het voornaamste houvast, maar zij voelen zich in een soort niemandsland. Geen enkel groepslid valt in het vakje ‘integratie’ of ‘marginalisatie’. Zij zijn niet volledig geïntegreerd, want – op twee na –spreekt geen van hen vloeiend Nederlands.
Tabel 1 Uitkomsten van het acculturatieproces volgens Berry (1992)
 

Groepsleden hechten belang aan

de eigen culturele identiteit

interetnische contacten

Integratie

+

+

Assimilatie

-

+

Separatie

+

-

Marginalisatie

-

-

Verloop van het groepsproces

Wanneer ik de zittingen van deze groep bekijk, neem ik dezelfde fasen en rollen in het groepsproces waar als bij andere, niet-interculturele, doorlopende groepen. Specifiek voor de beginfase van deze groep is dat groepsleden bij elkaar schaamtegevoelens herkennen over ouders die een andere taal spreken dan de sociale omgeving. In deze fase accentueer ik overeenkomsten en gemeenschappelijke interesses om zo een veilige sfeer te creëren.

Het valt mij op dat, meer dan in de andere Nederlandssprekende groepen die ik leid, elk nieuw groepslid open en vanzelfsprekend verwelkomd wordt. Alsof men blij is dat de gelederen worden versterkt en men gewend is snel te accommoderen. Te snel bijna. Hartverwarmend is de aandacht die wordt gegeven aan het goed leren uitspreken van de naam en het begrijpen van de betekenis en achtergrond van de naam. Dat kom ik in een niet-interculturele groep zelden tegen. Net zo min als ieders alertheid op mogelijke gevoelens van uitsluiting bij medegroepsleden. Men vindt elkaar in de behoefte aan erkenning voor de energie die het kost om te verhuizen en uit te vinden wat de sociale codes zijn in een nieuwe omgeving. Een veelvoorkomend copingmechanisme bij groepsleden is het jezelf onzichtbaar maken en vanuit die positie uitzoeken hoe je erbij kunt horen. Het gaat verder over ieders rol en houding naar ouders en er wordt twijfel geuit of deze wel het beste voorhebben met hun kinderen. Werk, idealen en loyaliteit naar moeders komen aan de orde evenals de eerste uitingen van ongenoegen. Uitspraken als ‘dat agressief klinkende Nederlands en dat eindeloze ramenlappen en schoonmaken’ zijn verweven met een reeks van interessante observaties en vergelijkingen over het land van herkomst en de situatie hier. Een groepslid dat een slechte relatie met haar moeder heeft, begint zich tegen mij te roeren en schiet in weerstand en verzet.

Ik krijg een beetje zicht op de culturele en persoonlijke verschillen tussen de groepsleden. De groep komt er snel achter dat oplossingen voor problemen van mij als autoriteit veel minder te verwachten vallen. De groepsleden merken dat er meer gebeurt als zij meer met elkaar interacteren en interesse tonen in elkaar. In de volgende sessie ontvouwt zich een gesprek over hoe je beter kunt zorgen voor het talent dat je hebt in plaats van daar nonchalant mee om te gaan. Daarna worden er allerlei negatieve en devaluerende opmerkingen uitgewisseld over hoe men zich voelt: ‘slecht, niks, verveeld en een nul’. Deze naar binnen gekeerde agressie komt meer voor in groepen met alleen vrouwen.

Ik accepteer de sterke autoriteitsoverdracht naar mij van het enige Aziatische groepslid in deze groep. Zij lijkt mijn hulp meer nodig te hebben dan de Europese en Zuid-Amerikaanse vrouwen. Ik realiseer mij dat in Aziatische culturen overdracht naar moeder en naar familieleden sterker is dan in westerse culturen. Het zogeheten ‘familiezelf’ is meer ontwikkeld en het individuele zelf minder. Het schokt deze vrouw dat groepsleden openlijk de therapeut en de groep bekritiseren. Zij beleeft het als ongehoord dat andere groepsleden mijn macht en gezag als therapeut aan de kaak stellen.

Ik heb dit proberen op te vangen door oosterse groepsleden een paar keer individueel te zien om de gang van zaken in de groep te verduidelijken en ruimte te maken om in deze afwijkende cultuur te groeien. Ontzag voor autoriteit was aangetast, maar het rustig met elkaar daarover praten en uitleggen hoe een en ander in deze groep verloopt heeft hen in de groep gehouden. Het was voor hen nodig te zien dat ik niet ten onder ging. Uiteindelijk won nieuwsgierigheid het van de impuls om te stoppen.

A. ontpopt zich als emotionele leidster. Zij voelt zich emotioneel beter en helderder als zij zich in het Engels kan uiten. A. heeft jaren elders gewoond met haar Nederlandse ouders en in deze groep zit zij tussen twee culturen in. Een ander, B., pakt de rol op van de oppositieleidster en staat zodoende symbool voor autonomie. Zij weigert bij vriendelijk doorvragen van een medegroepslid iets te vertellen over haar moeder, die uit Afrika komt. De anderen houden zich wat op de achtergrond. Nieuw groepslid C. relativeert de stellige uitspraken van de oppositieleidster met wat humor. De groep merkt dat ik het belangrijk vind om te blijven praten en op een respectvolle manier te onderzoeken en langzaam komt er cohesie in de groep. Hoewel men mij als autoriteit blijft zien, raakt men geïnteresseerd in ervaringen en hulp van groepsgenoten. Iedereen komt trouw en laat op tijd weten als men een keer afwezig zal zijn.

Oppositiefase

Na ongeveer zes sessies belanden we in de volgende fase. Weerstand en afweer tegenover elkaar en de therapeut nemen toe. De vrouwen vergelijken slechte kanten van zichzelf. Het lijkt of ze met elkaar wedijveren wie het allerslechtst is en daarom het meeste recht op aandacht heeft. Verder komt hun machtsstrijd met vriendjes ter sprake, waarbij Nederlandse mannen niet bepaald positief afgeschilderd worden. Knellende loyaliteitsbanden met moeders en de woede en machteloosheid hierover borrelen naar boven. Kritiek op de macht en het gedrag van de therapeute wordt voornamelijk cultureel geuit: ik word aangevallen op mijn sociale identiteit als Nederlandse groepstherapeut. Dit geschiedt in de vorm van allerlei devaluerende opmerkingen, die achteloos worden rondgestrooid; blikken tasten af of ik daar wel tegen kan. Het sterkt mij in mijn overtuiging dat het belangrijk is een onderscheid te maken tussen cultureel en persoonlijk wantrouwen (Salvendy, 1999). Als groepstherapeute heb ik niet eerder meegemaakt dat er zo veel negativiteit werd geuit over het Nederlanderschap en daarentegen weinig over mijn rol als groepstherapeut, waar ik wel aan gewend ben. De oppositieleidster in de groep vindt dat Nederlands vooral geschikt is om te schelden – géén taal die geschikt is voor de liefde. De anderen brengen naar voren dat Nederlanders erg (ver)oordelend zijn en dat de zogenaamde tolerantie tegenover vreemdelingen maar schijn is.

Na deze uitbarsting springt het onderwerp van gesprek snel over naar een uitwisseling over nationale feesten die in verschillende landen gevierd worden, zoals Saint Patrick’s Day of 14 juli. De uitwisseling en bespreking van nationale feestdagen, muziek en voedsel vat ik op als transitionele objecten om de band met het land van herkomst te behouden. Ik merk dat doorvragen vanuit mijn onwetendheid over bepaalde gewoonten en culturele verschijnselen vertrouwen kweekt. In hun ogen word ik daardoor een beetje gelijker aan hen. Desgevraagd licht ik toe waar iets specifiek Nederlands zoals Koninginnedag vandaan komt. Zo’n uitleg helpt de groep om niet te blijven steken in stereotyperingen en om meer op onderzoek uit te gaan bij elkaar naar de betekenis van ieders nationale feestdagen. Feestdagen zijn belangrijk omdat ze de band met het land van herkomst levendig houden.

Midden in deze fase doet het eerste mannelijke groepslid zijn intrede en dit heeft een positief effect: er ontstaat interesse voor een mannelijk perspectief op de besproken zaken. Dit groepslid vindt het heerlijk om medestanders te krijgen, via ‘de zussen’ die hij nooit heeft gehad. Hij is enig kind en probeert de mediterrane en Noord-Europese kant in zichzelf te verenigen en zich te ontworstelen aan de knellende band met zijn ouders. Als snel daarna de tweede man de gelederen komt versterken, komt er meer mannelijke energie in de groep en gaat men onderlinge verschillen verkennen. Vrouwelijke groepsleden brengen meer ergernissen over elkaar naar voren met de nodige verontschuldigende glimlachjes en vorsende blikken, waarbij men goed in de gaten houdt of het mannelijke groepslid dit accepteert en de therapeut het nog wel aankan. Een nieuw vrouwelijk groepslid begint over de kilte van het klimaat en de mensen hier. De groep gaat hier in mee. Omdat het gesprek dreigt te verzanden in stereotyperingen besluit ik meer in te gaan op ieders eigen beleving.

De groep is vervolgens druk in de weer met het vergelijken van broers en zussen. Men concludeert dat broers en zussen ertoe bijdragen dat je leert beter om te gaan met verschillende perspectieven.

In deze oppositiefase gaat het om het doorwerken van weerstand en afweer tegen verandering. De eerste man, D., pakt de rol van de groepsthermostaat op: hij voelt emotioneel geladen situaties goed aan en probeert deze te voorkomen met nuchtere grappen en redelijkheid. De tweede man, E., werd in het gezin van herkomst niet erg serieus genomen en hij compenseert dit met opvallend en aandachtvragend gedrag. Met verve vervult hij de rol van rebel en daagt mij uit. Emotionele leidster A. ving lange tijd een psychisch labiele moeder op en oppositieleidster B. had een slechte band met haar moeder met wie zij nooit de strijd kon aanbinden. Stille groepleden verschuilen zich in voor hen vertrouwde rollen, zoals allesbegrijpende cotherapeute F. (een doorgewinterde oudste dochter) en hardwerkend groepslid G. (ambitieus en behoefte aan verandering).

Culturele en persoonlijke thema’s wisselen elkaar snel af. Na vakanties laaien er heftige gevoelens op over ouders, land van herkomst of gemis. Men vindt steun bij elkaar in het delen van woede en teleurstelling die gevoed is door te hoge verwachtingen over en te drukke bezigheden van familie en vrienden in het land van herkomst. Deze persoonlijke gevoelens zijn doorspekt met boze opmerkingen over niet voor vol aangezien worden in Nederland. Groepsleden klagen over het gevoel dat ze maatschappelijk gezien worden als spion of geïdealiseerd worden tot zo’n interessant persoon, wat dieper contact in de weg staat. Toch gaat de beweging in de groep langzaam in de richting van zelfreflectie. Niet alle negatieve gevoelens en gedachten worden naar buiten geprojecteerd of afgesplitst.

De vrouwelijke groepsleden zijn het erover eens dat je kamer reflecteert hoe je je van binnen voelt. De mannelijke groepsleden benoemen de eigen ruimte als een plek om batterijen op te laden of als een constante brainstormplaats. Het thema eigen kamer/ruimte heeft kennelijk doorgewerkt want in de volgende sessie legt de groep een verband tussen een eigen kamer/leefruimte hebben, waar men zich thuis kan voelen, en Nederland, waar men zich thuis zou willen voelen. B. beweert dat er in Nederland weliswaar vrijheid is en ruimte om jezelf te zijn, maar dit impliceert niet dat je je ook geaccepteerd voelt door anderen. Groepsleden herkennen dit. F. ziet haar eigen ruimte als een veilige haven van waaruit zij haar oorspronkelijke mediterrane cultuur meer is gaan waarderen. Zij durft ruimte te maken voor haar culturele achtergrond en vindt het fijn om temperamentvol, op mediterrane wijze als het ware, met luide stem te zeggen wat zij wel en niet vindt. Individuele problematiek wordt verweven met een veranderde culturele beleving en stereotypering neemt af. Het kan er ook op wijzen dat men zich meer thuis gaat voelen en ruimte ervaart om zichzelf te zijn in deze groep.

Mijn interventies zijn er in deze fase op gericht ruimte te laten zowel voor boosheid over het onbegrip van Nederlanders, als over teleurstellende ouderfiguren. Hierdoor kunnen angsten voor autonomie en afhankelijkheid besproken worden en verminderen. De groep ontwikkelt zelfs een fantasie om samen een creatief project te starten. Men heeft het scharnierpunt bereikt dat de volgende fase inluidt, de fase van intimiteit.2

Intimiteitsfase

De groep heeft op dit moment zo’n zestien sessies achter zich. Het is nu een gevorderde groep met duidelijke cohesie. De intimiteitsfase begint wanneer groepsleden eigen problemen onder ogen zien en elkaar op een autonomere manier gaan helpen. Als het groepsproces voortschrijdt, wordt het duidelijker wat het verband is tussen huidige problematiek en belangrijke figuren uit het verleden en de cultuur waaruit men afkomstig is.

Er treedt meer wederkerigheid op in het onderlinge contact. Als therapeute blijf ik meer op de achtergrond. Zowel positieve als negatieve kanten van groepsleden worden geaccepteerd en dat bevordert de sfeer en de intimiteit. Persoonlijke problemen komen aan de orde en de overdracht naar mij verandert van sterk ambivalent naar meer positief. De overdracht naar de groep als geheel krijgt meer vorm en wordt verwoord in zinnen als ‘Fijn dat we hier zitten en de groep heeft mij echt geholpen vorige keer’. De kracht van deze groep toont zich wanneer een groepslid begint te vertellen over een deelidentiteit en de andere groepsleden vervolgens geïnteresseerd doorvragen naar elkaars deelidentiteiten.

Het lijkt op het gezelschapsspel kwartetten. Kwartet is een kaartspel waarin men probeert zo veel mogelijk kwartetten (van bij elkaar horende kaarten met hetzelfde onderwerp) te verzamelen. In dit geval is het onderwerp ieders multiculturele identiteit en de verschillende delen waaruit die identiteit bestaat. Deze speelse uitwisseling versterkt het gevoel van identiteit. B. had als meisje – naast de innerlijke verscheurdheid over een paar jaar in Zuid-Afrika, terwijl ze liever in Groot-Brittannië was gebleven – te maken gehad met het verschijnsel ‘culturele paranoia’. Culturele paranoia betekent dat leden van een minderheidsgroep in een maatschappij een diepgaand wantrouwen hebben tegenover de dominante groep in diezelfde maatschappij. Gedragingen en beweegredenen van de dominante groep worden geïnterpreteerd als uiterst vernederend en kwaadaardig. Na een jaar heeft B. meer vertrouwen gekregen in de oprechte belangstelling van de groep en kan zij een stukje van haar culturele achterdocht opgeven. Zij onthult nu meer over het weggestopte deel van zichzelf en de daarmee verbonden schaamte. Zij haatte de tijd in Afrika met haar moeder en wilde niet geassocieerd worden met exploitatie en discriminatie. De acceptatie van de groepsleden in de zin van rustig en niet oordelend, maar vragend reageren brengt bij haar verzachting teweeg. Haar felle houding in de groep vermindert. De groep gaat richting eindfase.

Eindfase

Als groepsleden besluiten weg te gaan hebben zij tijd nodig om aan het idee te wennen. Zij gaan door een separatiecrisis heen. De separatiecrisis gaat over het gevoel dat men wel wat geleerd heeft, maar nog niet verwacht dat het zonder de groep goed gaat. Men moet – met de bijbehorende gevoelens – afscheid nemen van groepsleden en wat in de groep geleerd is, moet toegepast worden in relaties buiten de groep. Deze groep heeft achterblijvende groepsleden die meeleven met de ups en downs van degenen die weggaan. De vertrekkende groepsleden worden bemoedigend toegesproken en krijgen steun bij de voorbereiding van hun vertrek. Gevoelens van gemis, angst en onzekerheid worden uitgewisseld. Achterblijvers trekken zich ook op aan de vertrekkers en exploreren de eigen situatie duidelijker.

Drie leden gaan achtereenvolgens weg, geïnitieerd door beroepsperspectieven in het land van herkomst of elders ter wereld. De overgebleven twee leden willen aanvankelijk doorgaan, maar besluiten toch te stoppen omdat zij zich een stuk steviger en sterker voelen. Na twee en een half jaar eindigt deze groep. Ieders hybride identiteit wordt geleidelijk steeds meer geaccepteerd. Daarnaast oriënteren groepsleden zich niet uitsluitend op de eigen culturele achtergrond. De vier ontwikkelingslijnen waarlangs de identiteit van immigranten zich vormt, zijn op alle punten aangeraakt en aan de orde geweest. Voor zwart-witdenken is meer ambivalentie in de plaats gekomen. De meesten vertonen een volwassener en onafhankelijker houding tegenover hun ouders en het land van herkomst. Sociale banden aangaan in deze groep, met alle ups en downs van dien, heeft bijgedragen tot meer tevredenheid met zichzelf en de leefsituatie. Men heeft de eigen identiteit weten te behouden en een begin gemaakt met bewustwording en vormgeving van een hybride identiteit.

Th.: ‘Hoe hanteren jullie de spanning die ontstaat als gevolg van voortdurend je aanpassen en je eigen gevoelens wegduwen?’

C.: ‘Als ik dat te veel doe, dan explodeer ik of reageer ik af op mijn vriend.’

D. (man): ‘Ik word duizelig en misselijk.’

B.: ‘Ik word bang en trek mij terug.’

D.: ‘Ik blijf op de bank zitten en ga geen confrontaties aan. Ik ben ook enig kind, heb daar niet zo’n ervaring mee.’

D.: ‘Ik ben veel verhuisd, ik kom eigenlijk niet aan, het is toch tijdelijk. Mijn kamer is een rotzooi en ik ben steeds in transitie.’

A.: ‘Ik ben beter geworden in verhuizen. Spullen om mij heen geven mij een vertrouwd gevoel van thuiszijn in mijn kamer. Ik creëer mijn eigen ruimte.’

A: ‘Ik vind het zo fijn om in een groep in het Engels te praten over mijn Amerikaanse deel, de school, het landschap, de sfeer; het voelt meer dichtbij. Zeg F., hoe zit het eigenlijk met jouw Oostenrijkse stuk? Waar denk je dan aan?’

F. Lacht wat onbeholpen maar pakt de vraag toch gretig op en vertelt over haar ervaringen met vriendjes en vriendinnetjes.

F.: ‘Ik werd gepest maar ook werd ik spannend gevonden en ik wist niet goed wat te doen om erbij te horen.’

A. en F. vragen aan B: ‘Hoe zit het nou met jouw Afrikaanse stuk waar je het als maar niet over wou hebben?’

Het wordt erg stil en dan komt er een indringend verhaal van B.

B.: ‘Ik vond het zo erg daar en ik schaamde mij over apartheid en de angst om daarop aangekeken te worden. Ik was blank.’

De hele groep luistert aandachtig, leeft mee en verzucht: ‘Wat vreselijk naar voor je.’


Nabeschouwing

In deze interculturele groep tref ik normale groepsfasen met bijbehorende rollen en normen aan gekruid met culturele aspecten van een cultuurshock en de daarbij passende verschillende acculturatiestrategieën (Berry, 1992). In een proces van uitwisseling met gelijk- en andersgestemden in een interculturele groep kunnen duidelijke en verborgen kanten van acculturatiestress aan de orde komen en kunnen deze in samenhang met individuele persoonlijkheids- en omgevingsfactoren ontdekt en verkend worden.

De groep verwelkomt gemakkelijk een nieuweling en er is weinig commotie als er iemand weggaat – net alsof men dat zo gewend is en er amper bij stilstaat. Ik vraag me af of dat te maken heeft met het vele verplichte verhuizen, veranderen en zich moeten aanpassen in de kinder- en adolescentietijd.

De groep bestaat uit mensen die maatschappelijk gezien als succesvol kunnen worden beschouwd omdat zij een opleiding volgen of werk hebben. Toch zie ik dat de veelvuldige wisseling van sociale contacten in het verleden en verandering van cultuur hun sporen hebben nagelaten bij de groepsleden. Het aangaan en behouden van intieme banden gaat gepaard met veel angst en vermijdingsgedrag en een sterke drang tot stereotyperen. In de loop van het groepsproces herken ik bij groepsleden de door Akthar genoemde derde separatie/individuatie die bij immigranten tot een hybride-identiteitsverandering kan leiden. In de onderlinge interacties met elkaar en met mij zie ik een stijgende lijn in het vermogen om snel wisselende gevoelens van haat en liefde om te buigen naar meer ambivalentie. Daarnaast zijn groepsleden beter in staat om een eigen positie in te nemen tegenover familie en vrienden die zijn achtergebleven in het land van herkomst en nieuwe intieme contacten hier. Bespreken en delen van schuldgevoelens, irritaties, afwijzing, verlies en angst en verlangen over het vinden van nieuwe liefdes en vrienden helpt aanzienlijk. De zoektocht naar een nieuwe identiteit brengt bij sommigen na verloop van tijd een oprecht gevoel van trots teweeg en men is – als zij hierop worden geattendeerd door medegroepsleden – verbaasd over de eigen mogelijkheden.

Als therapeute voel ik in de beginfase een sterke negatieve moederoverdracht. Ik ben voor sommige groepsleden een slechte moeder die hen heeft verwaarloosd. De groep projecteert op mij het beeld van een slechte moeder in het nieuwe land, die niet direct alles goed aanvoelt en begrijpt en al helemaal niet aan de hoge verwachtingen en verlangens voldoet. Aan de andere kant is er de als gedwongen beleefde afhankelijkheid, want zonder de groep zou het nog eenzamer zijn.

Na enige tijd herken ik de multipele en pluriforme overdrachten die Van Waning (1997) beschrijft. Cliënten uit een ‘wij-cultuur’ als het verre Oosten hebben meervoudige, verdunde overdrachten, die snel overvloeien van de ene figuur naar de andere. Naast de voor ons bekende figuren als vaders, moeders, broers en zussen zijn leraren, ooms, tantes, neven en nichten symbolisch aanwezig. Met deze familieleden en leraren bestaan sterkere banden dan in westerse sociale verbanden en er is meer ontzag voor leeftijd. Dat ervaar ik in de overdracht van groepsleden uit oosterse culturen, die mij meer als autoriteit benaderen. Zij blijven ‘U’ zeggen en schrikreacties vertonen bij elke vorm van kritiek van groepsleden op mij als therapeut.

In de tegenoverdracht worstel ik met mijn behoefte een warme, veilige plek voor de groep te creëren. Ik merk bij mezelf dat ik de neiging heb wat al te moederlijk te worden. Dat kan soms een vervelend gevoel zijn, maar ik gebruik het ook als instrument om te peilen wat er in de groep aan de hand is. Het is belangrijk dat ik niet bezwijk onder de druk alles harmonisch te laten verlopen en iedereen frustraties en pijnlijke gevoelens te besparen. Voor het hanteren van mijn tegenoverdrachtgevoelens ondervind ik steun aan Haans, Lansen en Ten Brummelhuis (2007) over klinische supervisie en cultuur. Zij waarschuwen voor het gevaar dat therapeuten zich te veel identificeren met degenen die zij behandelen of deze te veel als slachtoffer gaan zien. Therapeuten lopen dan de kans te pathologiseren en te veel te gaan zorgen, zodat zij uit het oog verliezen dat mensen ook goede gezonde kanten hebben, die wellicht door het cultuurverschil niet direct zichtbaar zijn. Als therapeuten mensen uit andere culturen te exotisch gaan vinden, worden individuele, psychologische problemen niet voldoende besproken en uitgewerkt en bestaat het gevaar zich te verliezen in interessante culturele verschijnselen.

Ik merk dat het een stimulans is voor westerse groepsleden als er meer contextuele vragen worden gesteld. Zij luisteren geïnteresseerd hoe belangrijk familieleden en de wijdere sociale omgeving zijn voor oosterse groepsleden. Ze vragen zich vervolgens af hoe er in hun eigen familie wordt gecommuniceerd en gaan vergelijken. Oosterse groepsleden leren duidelijker te communiceren vanuit een positie als individu. Voor- en nadelen worden gezamenlijk onderzocht en gedeeld. Dit levert naast onbegrip, verbazing en irritatie veel verschillende perspectieven op, die groepsleden dichter bij elkaar brengen. Identiteitsvragen over ‘wie en wat ben ik’ treden als onderwerp van gesprek niet alleen in de beginfase sterk op de voorgrond, maar telkens als er een nieuw groepslid in de groep komt of iemand weggaat, na een vakantie waar men contact met familie en vrienden heeft gehad of als groepsleden boos of teleurgesteld zijn in mij als therapeut of in elkaars vermogen tot begrip en meeleven. In andere groepsfasen is het een thema dat komt en gaat en wordt afgewisseld met bespreking van andere persoonlijke problematiek.


Conclusies

Voor immigranten die worstelen met identiteitsproblemen en acculturatiestress is groepstherapie een realistische behandeloptie.De psychosociale dimensie van identiteitsproblemen komt in een groep sneller en pregnanter naar voren. Verschillen treden op bij het uitwisselen en bespreken van ervaringen met macht, rollen en vooroordelen. Overeenkomsten komen aan de orde als men met elkaar persoonlijke zaken deelt, zoals pijn, verdriet en familieproblemen. In een ethnisch heterogene groep worden groepsleden zich meer bewust van hun identiteitsverwarring en daarmee verbonden onderliggende motieven en gevoelens. Zij kunnen dit bespreken en verwerken met lotgenoten in de sociale microcosmos van de groep. De acculturatiestress neemt af.

Het faciliteren van zo’n groep vraagt van een therapeut aanpassing van vertrouwde kaders en methoden. Aandacht voor non-verbale communicatie, en het gebruik van metaforen en rituelen is aan te bevelen. Omdat Engels niet voor iedereen de moedertaal is, kunnen er gemakkelijk misverstanden ontstaan. Het gebruik van een beeld, spreken met handen en voeten of tekenen helpen dan om een brug te slaan tussen totaal onbegrip en ongeveer aanvoelen waar men het over heeft.

Een groepsaanpak die laveert tussen psychodynamische, groepsdynamische en culturele aspecten is de aangewezen manier om constructieve relaties op te bouwen met en tussen immigranten.


Literatuur

Akthar, S. (1995). A third individuation: Immigration, identity and the psychoanalytic process. Journal of the American Psychoanalytic Association, 43, 1051-1084.
 
Bekkum, D. van, Ende, M. van den, Heezen, S. & Hijmans van den Bergh, A (1996). Migratie als transitie: De liminele kwetsbaarheid van migranten en implicaties voor de hulpverlening. In J. de Jong & M. van den Berg. Transculturele Psychiatrie & Psychotherapie (pp. 35-59) Lisse: Swets & Zeitlinger.
 
Berk, P.J.C.T. (2005). Leerboek groepspsychotherapie. Utrecht: De Tijdstroom.
 
Berry, J.B. (1992). Acculturation and adaptation in a new society. International Migration, 30, 69-87. (Speciale uitgave: ‘Migration and health in the 1990s’).
 
Bion, W. (1959). Experiences in groups and other papers. Londen: Tavistock.
 
Bossers, M. (2009). Ambulante groepstherapie voor vrouwelijke getraumatiseerde vluchtelingen. Tijdschrift voor Groepsdynamica & Groepspsychotherapie, 3, 27-36.
 
Dijk, R. van (2002). Ethniciteit en groepspsychotherapie. In T.A.E. Hoytink (red.), Handboek groepspsychotherapie, (O,1, pp. 3-25). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
 
Haans, T., Lansen, J. & Brummelhuis, H. ten (2007). Clinical supervision and culture: A challenge in the treatment of persons traumatized by persecution and violence. In J.P. Wilson & B. Drozdek (Eds.), Voices of trauma across cultures: Treatment of post-traumatic states in global perspective (pp. 339-366). New York: Springer.
 
Hoytink, T.A.E. (2001). De kracht van groepen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
 
Salvendy, J. (1999). Ethno-cultural considerations in group psychotherapy. The International Journal of Group Psychotherapy, 49, 429-464.
 
Waning, A. van (1997). Op weg naar een multiculturele psychoanalyse. Lezing op NVP-studiedag.
 

1 GAF staat voor Global assessment of functioning. In de score op de GAF-schaal (as 5 van de DSM IV) spelen drie soorten determinanten een rol: psychologisch, sociaal en beroepsmatig functioneren. Is de score lager dan 50 (de schaal loopt van 1 tot 100) dan kan beter voor een cognitieve therapie of gedragstherapie worden gekozen, aldus Berk (2005).
2 Berk (2005) gebruikt de term ‘werkfase’, waarmee hij de suggestie wekt dat er in andere fasen niet gewerkt zou worden. Ik geef om die reden de voorkeur aan ‘intimiteit’.
Naar boven