Ceterum censeo…. (Column)

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2010
10.1007/BF03096165

Forum

Ceterum censeo…. (Column)
Neuro(pseudo)logica

Max Lauteslager

: 3  2012


max lauteslager, psycholoog, is eindredacteur van dit tijdschrift en in zijn vrije tijd biologismebestrijder.

Hier zit ik (achter mijn pc), ik kan niet anders. Laat ik me nader verklaren: ik zou graag iets heel anders schrijven dan wat nu gaat volgen, maar het kan niet. Alles wat ik tik, staat namelijk al vast. Ik kan er alleen achteraf een motivering bij proberen te bedenken. Het staat in de krant: de geniale hersengeleerde Victor Lamme zegt het, dus dan moet het wel waar zijn: ‘Of het nu om seksueel gedrag gaat of om het schrijven van een mooi boek, dat is op dezelfde manier gedetermineerd buiten jou om en met een marginale rol voor jouw bewustzijn.’ (NRC, 19 juni 2010) Van zijn seksuele gedrag weet ik niks – het lijkt me geen pretje, naar bed met zo’n voorgeprogrammeerd mannetjesdier – , maar hij heeft een boek geschreven, met de briljante titel ‘De vrije wil bestaat niet’. Ik heb het niet gelezen en dat ga ik ook niet doen; ik prefereer boeken van mensen die nadenken en die jarenlang aan een boek werken, ieder woord wikken en wegen, en elke zin een paar keer herformuleren. Hoe zo’n boek gedetermineerd zou kunnen zijn, gaat mijn voorstellingsvermogen te boven.

Neem ‘Madame Bovary’ van de bijna spreekwoordelijke ploeteraar Gustave Flaubert. Hij lichtte zijn minnares Louise Colet (die hem zelden te zien kreeg) per brief regelmatig in over zijn werk-in-uitvoering:

‘Met dat al vorder ik langzaam met mijn boek. Ik verknoei een aanzienlijke hoeveelheid papier. Wat een doorhalingen. De zinnen komen heel traag tot stand. (…) Ik zit er voor minstens een vol jaar aan vast.’ (3 november 1851) ‘Ik ga langzaam: in vier dagen heb ik vijf bladzijden gedaan, maar tot nu toe amuseer ik me.’ (16 januari 1852) ‘[Ik had] een werkstuip. Eergisteren ging ik pas om 5 uur in de ochtend naar bed en gisteren om 3 uur. Sinds afgelopen maandag heb ik al het andere opzij gelegd en niets anders gedaan dan zitten zwoegen op mijn Bovary, geërgerd omdat ik niet opschoot. (…) Ik heb, sinds je me hebt gezien, bij elkaar 25 bladzijden geschreven (25 pagina’s in 6 weken). [Ze zijn] al zo vaak bewerkt, overgeschreven, veranderd, geboetseerd, dat ik voor het moment verblind ben.’ (24 april 1852) ‘Ik ben uitgeput. (…) Bovary hangt me de keel uit.’ (26 juni 1852)

Dat gaat eindeloos zo door. Uiteindelijk zal Flaubert het boek, waaraan hij in september 1851 was begonnen, pas op 30 april 1856 voltooien: dat zijn ruim vier en een half jaar werk, vrijwel onafgebroken, meestal de hele dag en een flink deel van de nacht. Hoe is al dat gezwoeg te verenigen met gedetermineerd gedrag? Hoe kan volledige determinering ooit iets nieuws, creatiefs, origineels (kunst!) opleveren?

Nederland heeft veel geniale hersengeleerden: Victor Lamme, Dick Swaab en Peter Hagoort – om de bekendste en meest gelauwerde te noemen. Ik weet niet echt, moet ik bekennen, wat ze op hun vakgebied presteren, maar als ze hun ‘wetenschappelijke’ mensbeeld presenteren (en ze doen dat in interviews met grote regelmaat1 en nog groter fanatisme), valt op hoe de natuurwetenschappelijke blik hun tweede natuur geworden is. Er bestaat voor hen niets buiten het fysisch determinisme. In zijn afscheidscolumn in De Psycholoog wond Lamme er een paar jaar geleden al geen doekjes om: ‘[De vrije wil is] op afstand het meest onwaarschijnlijke mentale begrip. Er is natuurlijk helemaal niets in ons volledig deterministisch werkende brein dat ook maar iets zou kunnen produceren dat op vrije wil lijkt.’ Ik hoop niet dat het een domme vraag is, maar kunt u mij zeggen wat u bedoelt met ‘determinisme’ en met ‘vrije wil’? Blijkbaar zijn die begrippen voor Lamme onverenigbaar, maar niet alle geleerden denken zo zwart-wit.

In de filosofie (door Frankfurt bijvoorbeeld) wordt wel onderscheid gemaakt tussen ‘wilsvrijheid’ en ‘handelingsvrijheid’. Wilsvrijheid staat voor de mogelijkheid om meester over jezelf te zijn; handelingsvrijheid verwijst vooral naar de vermindering of het ontbreken van externe restricties of dwang. Nu weten we al heel lang dat dat meesterschap over jezelf niet zo groot is. Natuurlijk is Freud allang geen autoriteit meer voor natuurwetenschappers, laat staan voor zich aan alles en iedereen superieur wanende hersenonderzoekers, maar toch, als voorzichtig startpunt: Freud meende overtuigend duidelijk gemaakt te hebben dat ‘das Ich sei kein Herr im eigenem Hause’. Freuds werk zou je op zijn minst als steun voor een beperkt-vrije wil kunnen opvatten. Dat doe ik dan ook: ik geloof niet in een absolute wilsvrijheid, maar ik geloof nog veel minder in het (harde) determinisme.

Het eerste experiment dat ik in mijn studie leerde, was dat van Asch: een groep proefpersonen moest de lengte van lijnen vergelijken. Maar er zat een (of meer dan één) mol in de groep en veel naïeve proefpersonen sloten zich aan bij diens oordeel, hoe evident het ook leek dat deze er volledig naast zat. Daar zijn duizenden andere experimenten op gevolgd, die hetzelfde of iets aanverwants laten zien (een van de extreemste varianten is natuurlijk het experiment van Milgram): de meeste mensen zijn volgzaam. De wilsvrijheid is dus sowieso een relatief begrip – daar hebben we de hersenwetenschap niet voor nodig. Sinds dat experiment uit mijn allereerste psychologieboek (‘Individual in society’) weet ik dat je je niet zo veel van andermans oordelen aan moet trekken. Zulke kennis verhoogt je wilsvrijheid, want je leert ervan dat je ‘nee’ kunt zeggen tegen de druk van anderen. De wetenschap dat je het oordeel van een ander niet voor zoete koek hoeft te slikken bewijst al dat er zoiets als wilsvrijheid bestaat. Mutatis mutandis kun je ook ‘nee’ zeggen tegen een automatisme, tegen een neiging of een aanvechting, tegen een emotie, tegen een verleiding of tegen een zwakte. Dat is niet altijd even gemakkelijk, maar onmogelijk is het doorgaans evenmin.

Biologische aanleg is geen determinatie, zij bepaalt niet alleen grenzen, maar vooral ook mogelijkheden. Zelfs eigenschappen die in hoge mate erfelijk bepaald zijn, zoals de lengte van het menselijk lichaam, ondergaan historisch grote veranderingen: in oude huizen stoot ik altijd eindeloos mijn kop en dan ben ik nog niet eens erg lang. Groepen van wie op grond van hun maatschappelijke status (klasse, ras, sekse) werd aangenomen dat hun intelligentie genetisch beperkt was, hebben in de 20ste eeuw enorme vorderingen gemaakt (en dat proces gaat voorlopig nog wel even door). Maar om dat te zien is een breder gezichtspunt nodig; neurowetenschappers zien alleen wat ze hier en nu kunnen waarnemen (eventueel met behulp van allerlei high-tech apparatuur). Het is een soort tunnelvisie: ze kijken niet verder dan hun neus lang en hun beeldscherm breed is.

De Nederlandse filosoof en psychiater Gerben Meynen meent dat het harde determinisme een wel erg voorbarige conclusie is. Neurowetenschappers hangen volgens Meynen een verouderde opvatting van de natuurwetenschap aan, want in de kwantummechanica is het harde determinisme allang passé en verruild voor onzekerheid en toeval. Hij doet schertsend een bewonderenswaardige poging de bewijslast om te keren: ‘We zijn vrij, zoveel is evident, dus de neurowetenschap zal die vrijheid moeten laten zien. Zolang de neurowetenschap daartoe niet in staat is, heeft zij een probleem.’ Maar, voegt hij daar onmiddellijk aan toe, ‘dat is niet de geest die waait door het debat over de neurowetenschap en de vrije wil….’ (Meynen, 2008, p. 269) Zeg dat wel. De neurowetenschap kan nog helemaal niet uitleggen hoe hersenactiviteit zich vertaalt in een subjectieve ervaring (het zogenaamde qualia-debat) – en dat geldt dus ook voor de ervaring van wilsvrijheid – maar zij heeft praatjes voor tien.

Er is in Nederland een merkwaardig grote kloof ontstaan tussen de ‘biologisten’ (lieden die het gedrag en het zielenleven van mensen enkel en alleen vanuit een biologisch perspectief bekijken) en de rest. De biologisten hebben het hoogste woord en het grote publiek eet uit hun hand; de kranten (stuk voor stuk in de problemen, dus de klant is koning) lusten wel pap van het biologische vertoog. Veel stiller zijn de sociologen, de filosofen en de enkele psycholoog die nog oog heeft voor het grotere verband. Vooral het zwijgen van de sociologen verbaast me, hoewel ik weet hoe vermaarde Nederlandse vertegenwoordigers van dit vak, zoals Goudsblom en De Swaan, erover denken: van het biologisme weinig goeds. Een andere vooraanstaande Nederlandse socioloog, Cas Wouters, als specialist in de geschiedenis van de omgangsvormen bekender in buiten- dan binnenland, wil zich nog wel eens publiekelijk opwinden over al die biologie. Zo kwalificeerde hij ooit bij de presentatie van ‘Seks en de seksen’ (Wouters, 2005) in NRC Handelsblad de volgende uitspraak van een bioloog ‘De trukendoos waarmee we onze toekomstige levenspartner uitzoeken, is hecht in onze genen verankerd’ als ‘parmantig, misschien moet ik wel zeggen: grootspraak’. Want:

Er zijn geen aanwijzingen dat de biologische trukendoos (…) de laatste millennia is veranderd. Mijn boek gaat over de veranderingen in de omgang tussen mannen en vrouwen in de laatste honderd jaar. Die zijn revolutionair. Dus waaruit die biologische trukendoos ook bestaat, de betekenis ervan moet je kennelijk relativeren.

Wouters komt ook nog met een ander voorbeeld (heb ik het op de valreep gelukkig toch nog even over psychotherapie!): hij hekelt een paar ‘relatietherapeuten die hun therapieën baseren op de gedachte dat de biologische verschillen tussen mannen en vrouwen de bron van veel huwelijksproblemen zijn’. Naar zijn mening (en de mijne) ‘verkopen’ zulke therapeuten ‘volstrekt onbewezen hypothesen als feiten’. Wouters gaat niet zo ver dat hij alle biologische verschillen tussen mannen en vrouwen ontkent, maar ‘ze hebben in verschillende tijdvakken zeer verschillende expressies gekregen, en een enorme plasticiteit laten zien.’ Biologisten hebben geen oog voor die historische veranderlijkheid: zoals het nu is, is het altijd geweest en zal het altijd blijven. Ze lijden aan wat mijn kritisch-psychologische geestverwanten in de jaren ’70 en ’80 een ahistorische blik noemden. Die diagnose is nog altijd midden in de roos.

Kortom, het causaal-mechanistische model past – in de psy- en de sociale wetenschappen – als een vuist op een oog, als een klink op een kraaiennest, als een tang op een varken en als een handrem op een mokkataart. (Tenzij je de effecten van een bijl op iemands schedel tot het domein van de psychologie zou willen rekenen.) Het harde determinisme is het dogmatische geloof van fanatici en het zachte determinisme is eigenlijk een contradictio in terminis.

Natuurlijk kan ik met mijn betoog het bestaan van de ‘vrije’ wil niet bewijzen, maar ik zie nergens steun voor de hypothese dat de biologie ons geheel en al zou determineren. De meeste filosofen, onder wie grote namen als Thomas Nagel en John Searle, menen dat we nog ver verwijderd zijn van de oplossing van het vraagstuk van de vrije wil.2 Wilsvrijheid mag dan moeilijk aantoonbaar zijn, ze verdient voorlopig het voordeel van de twijfel. Deterministen kennen geen twijfel – wat geheel in lijn is met hun pseudologica en hun mensbeeld.


Literatuur

Flaubert, G. (1998). Correspondance. Parijs: Gallimard. (Een selectie van de brieven aan Louise Colet: Flaubert, G. [1993]. De kluizenaar en zijn muze. Amsterdam: de Arbeiderspers. Vertaling: Edu Borger)
 
Meynen, G. (2008). Vrije wil en neurowetenschap. In J.A. den Boer, G. Glas & A.W.M. Mooij (red.), Kernproblemen van de psychiatrie (pp. 266-298). Amsterdam: Boom.
 
Wouters, C. (2005). Seks en de seksen. Een geschiedenis van moderne omgangsvormen. Amsterdam: Bert Bakker. (Vertaling en bewerking door de auteur zelf van: Wouters, C. [2004]. Sex and manners. Female emancipation in the West, 1890-2000. Londen: Sage.)
 

1 Zie voor een even hilarisch als treurigmakend tv-optreden van Lamme: http://www.youtube.com/watch?v=obSkcC7DGhE
2 Een mooi overzicht van hun standpunten en die van een paar andere slimmeriken (en een enkele domkop) biedt Meynen (2008).
Naar boven