Tuchtrechtelijk

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2010
10.1007/BF03096164

Forum

Tuchtrechtelijk
De noodzaak van overeenstemming over het behandelplan

Monique Buitenhuis Lidwien Geertjens

: 3  2012


m.l. buitenhuis, psycholoog, is werkzaam als beleidsmedewerker bij de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP).l.j.j.m. geertjens, klinisch psycholoog-psychotherapeut, is werkzaam als klinisch psycholoog en P-opleider bij de Jeugd-Riagg Noord Holland Zuid te Amstelveen, als docent Ethiek bij diverse postmastersopleidingen gedragswetenschappen en als lid-beroepsgenoot bij het Regionaal Tuchtcollege Amsterdam.

Cliënt X meldt zich aan bij psychotherapeut Y omdat zij problemen heeft met machtsverhoudingen en beter voor zichzelf wil leren opkomen. In de anderhalf jaar psychotherapie die volgt op deze aanmelding, komt daar als onderwerp bij: hoe om te gaan met (meerdere) ingrijpende verliessituaties in haar leven. Enkele maanden na het einde van de behandeling dient X een klacht in bij een Regionaal Tuchtcollege. Dit tuchtcollege behandelt de klacht negen maanden nadat deze is ingediend.

De kern van de klacht betreft ondeskundig handelen van de psychotherapeut met alle psychische gevolgen van dien. De cliënt verwijt de psychotherapeut haar klachten te hebben geduid als ‘joodse tweede-generatieproblematiek’, zonder goed te luisteren naar wat haar echt bezig hield en zonder haar met het nodige respect te behandelen. In het bijzonder verwijt cliënt de psychotherapeut:
geen behandelplan te hebben opgesteld en een diagnose te hebben gesteld zonder te vragen of klaagster zich daar in kon vinden;
zich onprofessioneel te hebben opgesteld;
abrupte en eenzijdige beëindiging van de behandeling.

Een behandeling beginnen zonder overeenstemming over het behandelplan, waarin onder andere de diagnose, het behandeldoel en de duur en wijze van behandelen is opgenomen, is in strijd met de Wet op Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO; zie Legemaate, Dute, Kastelein, Raas & Van Veen, 2010, pp. 741-748).

Het verweer van de psychotherapeut luidt dat zij de cliënt zorgvuldig en correct heeft behandeld. Zij herkent zich niet in de bejegeningsklachten en stelt dat de tweede-generatieproblematiek wel degelijk speelde en dat zij zich terdege voor de cliënt heeft ingespannen. De psychotherapeut zegt zich uiteindelijk genoodzaakt te hebben gevoeld de behandeling te staken toen de vertrouwensband niet meer bleek te bestaan. Zij zegt dit uitvoerig met de cliënt te hebben besproken.

Tijdens de zitting komt naar voren dat cliënt de psychotherapeut verwijt dat zij niet wilde ingaan op haar hulpvraag, maar bleef doorgaan op de niet door klaagster herkende diagnose. Cliënt heeft veelvuldig aangegeven het niet eens te zijn met de gestelde diagnose, maar dit duidde de psychotherapeut bij voortduring als afweer. Naar het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege kon deze benadering geen positief effect hebben omdat zij geen onderdeel uitmaakte van een behandelplan – dat hier immers geheel ontbrak – en gebaseerd was op een diagnose waarmee klaagster zich niet kon verenigen. Cliënt heeft aangetoond dat zij dit laatste stelselmatig heeft aangegeven. Het Regionaal Tuchtcollege stelt dat het weinig zin heeft om voort te bouwen op een diagnose die bij een cliënt niet ‘aanslaat’. Dit heeft immers tot gevolg dat er niet therapeutisch wordt behandeld. Het College constateert dat er in deze zaak daardoor een strijdrelatie is ontstaan.

Opmerkelijk in deze zaak is dat het Regionaal Tuchtcollege zich niet alleen uitspreekt over de onjuistheid van het verloop van de psychotherapie, maar tevens een alternatief voorschrijft: het College is van mening dat deze cliënt in deze situatie steunende therapie nodig had.1 De keuze van psychoanalytische (openleggende) therapie is in dit geval niet juist geweest. Het College is dan ook van oordeel dat de psychotherapeut in dit alles is tekortgeschoten en acht op grond van het voorgaande dat het eerste en tweede onderdeel van de klacht gegrond zijn. Met betrekking tot het derde verwijt, abrupte en eenzijdige beëindiging van de behandeling, stelt het Regionaal Tuchtcollege dat het slechts in uitzonderlijke gevallen is toegestaan de behandeling eenzijdig te verbreken. De Beroepscode voor psychotherapeuten (2007, pp. 16-17) noemt een aantal ‘gewichtige redenen’. Onenigheid over de diagnose is géén gewichtige reden: het College stelt dat een psychotherapeut vanuit zijn beroep om moet kunnen gaan met een verschil van mening tussen psychotherapeut en cliënt over de diagnose. Als de psychotherapeut de behandeling beëindigt, dient hij, zoals is aangegeven in de Beroepscode voor psychotherapeuten, zorg te dragen voor een adequate doorverwijzing.2 Een verwijzing naar Centrum 40-45, die door de psychotherapeut is geopperd, wordt niet als adequaat gezien, omdat het geschilpunt over de aard van de diagnose dan overeind blijft. Op grond van deze overwegingen acht het Regionaal Tuchtcollege ook het derde klachtonderdeel gegrond. Mede gelet op het feit dat de psychotherapeut ter zitting geen enkele blijk gaf haar eigen handelen ter discussie te stellen of blijk gaf van inzicht in haar eigen handelen, heeft het Regionaal Tuchtcollege als sanctie een berisping uitgesproken.

De psychotherapeut was het niet eens met de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege en heeft gebruikgemaakt van de mogelijkheid van hoger beroep. Zij verzocht het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege, dat de klacht op alle onderdelen gegrond is, te vernietigen en de klacht als ongegrond af te wijzen. Ten behoeve van het hoger beroep heeft de psychotherapeut een psychiater-psychotherapeut (psychoanalyticus) gevraagd op basis van het dossier een deskundigenrapportage op te stellen, waarin onder meer een oordeel wordt gegeven over de gestelde diagnose en de gegeven therapie. Deze deskundige heeft de cliënt niet gezien. Volgens de ‘Profielschets psychiater’ mag een psychiater geen uitspraken doen over een patiënt die hij zelf niet heeft onderzocht, zo stelde ter zitting de raadsvouw van de cliënt. Zij citeerde daarbij de psychiater-psychotherapeut die op verzoek van de cliënt een deskundigenrapportage heeft opgesteld. Laatstgenoemde deskundige heeft de cliënt overigens wel onderzocht en komt tot geheel andere conclusies over de diagnose en gewenste behandelwijze.

Op grond van de stukken en van wat partijen over en weer ter rechtzitting naar voren hebben gebracht, oordeelde het Centraal Tuchtcollege dat de psychotherapeut aan de hand van de door de cliënt gepresenteerde vraagstelling en de intakegesprekken een behandelplan had moeten opstellen met daarin:
een diagnose;
behandeldoelen;
een plan van aanpak;
een prognose over de frequentie van de contacten en de duur van de behandeling.

De psychotherapeut had het behandelplan met de cliënt moeten bespreken. De bespreking ervan en de instemming van de cliënt (of het ontbreken daarvan) had zij in het dossier moeten vastleggen. Het Centraal Tuchtcollege stelt, evenals het Regionaal Tuchtcollege, vast dat het behandelplan ontbrak. Zonder instemming met het behandelplan had de behandeling niet begonnen mogen worden. Aan tussentijdse evaluaties van dit behandelplan, waarbij gekeken wordt of de aard en wijze van behandeling moet worden bijgesteld, heeft het in deze behandeling eveneens ontbroken.

Door de psychotherapeut is aangevoerd dat de op 1 maart 2006 gedane aanvraag aan de Pensioen en Uitkeringsraad (PUR) als behandelplan kan worden aangemerkt. Deze aanvraag, aldus de psychotherapeut, is immers uitgebreid met klaagster besproken en uit de ondertekening blijkt de instemming van de cliënt. Het Centraal Tuchtcollege is het niet eens met deze redenering van de psychotherapeut. Aangegeven wordt dat de PUR-aanvraag kan worden gezien als een uitvloeisel van een behandelplan, maar het behandelplan op geen enkele wijze kan vervangen. De cliënt geeft op haar beurt ter zitting te kennen dat zij heeft ingestemd met de omschrijving van de diagnose in de PUR-aanvraag om op deze manier buiten de AWBZ en DBC’s te blijven en mogelijke schending van haar privacy en door psychotherapeut geschetste consequenties te voorkomen, zoals problemen bij het afsluiten van een hypotheek.

Het Centraal Tuchtcollege geeft aan het Regionaal Tuchtcollege te volgen in zijn oordeel dat de psychotherapeut met de gegeven therapie cliënt niet die zorg heeft geboden die deze nodig had en dat dit de psychotherapeut tuchtrechtelijk moet worden aangerekend. Tevens deelt het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de behandelrelatie niet op de juiste wijze is beëindigd. Evenals het Regionaal Tuchtcollege stelt het Centraal Tuchtcollege dat alle onderdelen van de klacht gegrond zijn. Het Centraal Tuchtcollege legt echter een minder zware maatregel op dan het Regionaal Tuchtcollege: een waarschuwing. De reden voor deze lichtere sanctie wordt niet gemotiveerd.3


Het behandelplan: wat opnemen en bespreken?

Om te komen tot het behandelplan zal een psychotherapeut op systematische wijze gegevens verzamelen over de zorgvraag, de wensen en verwachtingen van de cliënt, evenals relevante informatie over voorafgaande zorg. De indicatie psychotherapie wordt gesteld op basis van anamnese en structurele en descriptieve diagnostiek. Kennis van indicaties en contra-indicaties van verschillende behandelingsmethoden bij bepaalde (combinaties) van psychische stoornissen of in specifieke situaties is daarbij van groot belang. De gestelde indicatie dient voorafgaand aan de behandeling met de patiënt te worden besproken.

Vervolgens stelt de psychotherapeut een behandelplan op en hij bespreekt dit met de patiënt. Het behandelplan is gebaseerd op de indicatiestelling en sluit aan bij de specifieke situatie en behoeften van de patiënt. In het dossier dient te worden vastgelegd dat de cliënt over de indicatiestelling, de diagnose en de behandeling is geïnformeerd, aangeeft de informatie te hebben begrepen en toestemming geeft voor de behandeling casu quo de uitvoering van het behandelplan.

Overeenstemming met een cliënt bereiken zien de Colleges als een noodzakelijke vaardigheid van een psychotherapeut. Als er geen consensus over de voorgestelde behandelwijze kan worden bereikt, dient de psychotherapeut de cliënt zo goed mogelijk te adviseren over de vraag wat in het gegeven geval het beste kan worden gedaan en voor adequate verwijzing zorg te dragen (artikel IV.3.3.1.2 van de Beroepscode voor psychotherapeuten, 2007, p. 32).

Deze casus onderstreept het belang van consensus over de belangrijkste onderdelen van het behandelplan: diagnostiek en indicatiestelling, behandeldoel(en), de behandelmethode, de frequentie van de sessies en een inschatting van de te verwachten behandelduur. Het ontbreken van consensus kan tot een vechtrelatie leiden die op geen enkele wijze bijdraagt aan het opheffen, verminderen van en/of beter leren omgaan met psychische problemen, conflicten, stoornissen en/of klachten waarvoor een cliënt hulp heeft gezocht.

Ook nadat een behandelplan is overeengekomen kan het nodig zijn om tussentijds de koers (behandeldoelen, behandelwijze, frequentie zittingen, et cetera) bij te stellen. Het Centraal Tuchtcollege heeft in zijn uitspraak expliciet opgenomen dat ook tussentijdse evaluaties deel dienen uit te maken van het behandelproces.


Literatuur

Dalewijk, H.J., Nobel, L. de, Berkvens, E.D., Geertjens, L.J.J.M., Lange, A. & Buitenhuis, M.L. (2007). Beroepscode voor Psychotherapeuten. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie.
 
Legemaate, J., Dute, J.C.J., Kastelein, W.R., Raas, G.P.M, & Veen, E.B. van (red). Beroepenwetgeving gezondheidszorg 2010/2011. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
 

1 Doorgaans blijven uitspraken bij klachten over ondeskundig handelen beperkt tot het aangeven dat er is gehandeld in strijd met wet- en regelgeving, de diagnose niet naar behoren is gesteld of niet de juiste behandeling is gegeven. Bij tuchtzaken tegen artsen is het echter niet ongewoon dat een tuchtcollege benoemt welke gewenste handelwijze of behandeling men heeft nagelaten.
2 In de Beroepscode voor psychotherapeuten zijn twee artikelen (II.3.1 en II.3.2) opgenomen over beëindiging van een behandeling door de psychotherapeut. Aangegeven wordt dat de psychotherapeut niet het recht heeft de behandeling te verbreken tenzij daar gewichtige redenen voor zijn. Als gewichtige redenen worden genoemd:
de psychotherapeut heeft goede redenen om te verwachten dat voortzetting van de behandeling niet zal leiden tot een verdere verbetering of handhaving van het functioneren van de cliënt;
de cliënt eist vervanging van het oorspronkelijk overeengekomen doel door een ander;
de psychotherapeut vreest dat voortzetting van de behandeling redelijkerwijs niet meer te verenigen is met zijn eigen lichamelijke of geestelijke gezondheid dan wel met zijn eigen veiligheid of de veiligheid van derden;
de cliënt wil niet meewerken aan bepaalde methoden die de psychotherapeut in het kader van de behandeling toepast, als gevolg waarvan de psychotherapeut voortzetting ervan niet langer verantwoord acht.
Als de psychotherapeut besluit op grond van gewichtige redenen de behandeling te verbreken, dan dient hij:
zijn beslissing in voor de cliënt begrijpelijke termen te motiveren, en
aan te bieden hem zo goed mogelijk te adviseren over de vraag wat in het gegeven geval het beste gedaan kan worden, en/of
aan te bieden voor een adequate verwijzing zorg te dragen.
3 De uitspraak van het Centraal Tuchtcollege is te vinden op http://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken/resultaat/uitspraak/2010/YG0370
Naar boven