Inleiding

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2010
10.1007/BF03096160

Inleiding

Inleiding

Els Van Daele

: 3  2012



Enkele dagen geleden vroeg een duidelijk verontruste cliënt me of zijn vrouw de komende jaren méér en méér op haar moeder zou gaan lijken. Hij wilde dit beslist niet, en zei dat hij nog liever van haar zou scheiden dan de laatste jaren van zijn leven door te brengen met een dominante en zeurende vrouw. Het viel hem op dat zijn vrouw hem, zoals haar moeder dat destijds met haar vader gedaan had, hoe langer hoe méér controleerde in zijn doen en laten. De man geloofde dat hij goede redenen had om aan te nemen dat over zijn relationele toekomst met haar al lang geleden beslist was. Hij had namelijk een ‘wetenschappelijk’ artikel gelezen, waarin gesteld werd dat het menselijk leven gedetermineerd wordt door genen en natuurwetten.

Ik vroeg me af hoe ik die vraag het best kon begrijpen, gegeven alles wat de neurowetenschappen over het menselijk gedrag zeggen. Worden tussenmenselijke relaties geheel door onze hersenen en genen gedetermineerd? Kan mijn cliënt zijn relatie in positieve zin beïnvloeden of zit er niets anders op dan langzaam maar zeker te evolueren in de richting van de treurige vooruitzichten die hem nu al kwellen? Hoe kan ik als psychotherapeut in een dergelijk deterministisch mensbeeld de begrippen ‘keuze’ en ‘verantwoordelijkheid’ hanteren? Kan ik mijn cliënt nog vragen om samen na te denken over alternatieven om zijn verzuurde relatie nieuw leven in te blazen? Kan ik mijn cliënt aanspreken op zijn aandeel in de relatie, zelfs al kán hij niet anders dan doen wat hij tot nog toe gedaan heeft?

Het zijn vragen die me als forensisch therapeut des te méér bezighouden, omdat de behandeling van pedoseksuelen ervan uitgaat dat de mens het vermogen heeft om keuzes te maken en dus zelf een aandeel heeft in de bepaling van zijn handelen. Méér nog, juist omdat hij die keuzevrijheid heeft, wordt hij voor zijn gedrag verantwoordelijk gehouden: ‘verkeerde’ keuzes lokken negatieve sancties uit, desgevallend zelfs strafrechtelijke sancties. Als nu menselijke beslissingen gestuurd zouden worden door automatische processen, kan de psychotherapeut dan nog zinvol tussenkomen?

Ik vroeg mijn verontruste cliënt nieuwsgierig of zijn geloof in de wetenschap dan ook opging voor zijn portie van het neurobiologisch materiaal, wat in zijn situatie concreet zou betekenen dat hij, zoals zijn vader had gedaan, alcoholist zou worden en zijn kinderen in de steek zou laten. De man schrok en repliceerde verontwaardigd dat hij dat in geen geval wilde! Hij beweerde dat hij er alles voor over had om helder van geest te blijven en om voor zijn kinderen een aanwezige vader te zijn. Ik vroeg hem of hij wel zeker was dat hij dat wilde. Op het eind van de sessie had de man zijn innerlijke rust teruggevonden. Hij was tevreden met zijn voornemen en ervan overtuigd dat hij zich inderdaad vrij-willig kon engageren.

Tot het tegendeel bewezen wordt, ga ik er nog steeds van uit dat mensen kunnen veranderen en dat ze dat, al dan niet onder druk van een justitiële maatregel, ook zelf kunnen willen! In de column van dit nummer kan u méér lezen over het intrigerende fenomeen van de vrije wil. Ook onder experts blijft de discussie actueel: is het menselijk handelen nu het resultaat van een wilsbesluit, dan wel biologisch gedetermineerd.

Het eerste artikel van dit nummer is gewijd aan de rol die Eugène Carp, van 1930 tot 1963 hoogleraar psychiatrie in Leiden, speelde in de ontwikkeling van de psychotherapie. Hij was een geëngageerde psychiater met voor zijn tijd zeer vooruitstrevende opvattingen over psychotherapie. Wilschut haalt deze pioneer van onder het stof vandaan en geeft aan de hand van de beschrijving van diens gedachtegoed een fraaie en originele inkijk in de geschiedenis van de Nederlandse psychotherapie. De essentie van het werk van Carp ligt in het belang dat hij vele decennia geleden al hechtte aan de therapeutische relatie en aan het experimenteren – in de kliniek – met alternatieve therapeutische methoden. Dit artikel toont aan dat de psychotherapie in de jaren ’60 veel gevarieerder was dan vandaag meestal gedacht wordt.

Vervolgens bespreken Mintjes, Boeckhorst en Hutschemaekers hoe het mogelijk is om op basis van een betere differentiatie van de cliëntpositie een effectievere cliëntgerichte zorg tot stand te brengen. Met ‘cliëntpositie’ doelen zij op ‘de opvattingen, overtuigingen, waarden en attitudes van de cliënt betreffende de mogelijkheid om hun probleem te beïnvloeden en op te lossen’. De cliëntpositie lijkt in belangrijke mate bepalend voor eventuele stagnatie tijdens de behandeling. Toch ontbreekt een gestandaardiseerde methodiek om die cliëntposities in kaart te brengen. In het hier beschreven (voor)onderzoek wordt daartoe een aanzet gedaan. Met de ontwikkeling van een betrouwbaar instrument willen de auteurs een bijdrage leveren aan een betere taxatie van de cliëntposities, de samenwerkingsrelatie en verbetering van de behandeling.

In het derde artikel beschrijft Van Noort haar ervaringen met een interculturele psychodynamische groep in haar privépraktijk. Het is een verkennend initiatief dat kadert in de steeds sneller verlopende uitwisseling tussen verschillende culturen. De manier waarop de Nederlandse samenleving georganiseerd is en de wijze waarop bijvoorbeeld mensen in Amsterdam met elkaar omgaan, zijn niet vanzelfsprekend te integreren voor iemand die uit een andere cultuur komt. De auteur beschrijft hoe de therapeutische groep mogelijkheden aanreikt om de verhalen van de groepsleden uit andere culturen een plek te geven, zodat zij zich begrepen voelen.

In ‘Forum’ een nieuwe aflevering van een aloude serie, ‘Tuchtrechtelijk’, met nieuwe auteurs: Buitenhuis en Geertjens. Daarna, zoals gebruikelijk, de boekrecensies, congresverslagen en ‘Bijeenkomsten’. Helemaal aan het eind doen wij u, noodgedwongen, het verzoek om onze boekenberg te helpen afgraven.

Naar boven