Sporen naar verandering. 10 jaar behandeling van seksuele plegers. FIDES-Symposium. Beernem (B.), 11 september 2009

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2010
10.1007/BF03096121

Gehoord

Sporen naar verandering. 10 jaar behandeling van seksuele plegers. FIDES-Symposium. Beernem (B.), 11 september 2009

Els Van Daele Contact Information

Contact Information Els Van Daele

URL: http://www.bsl.nl/shop/tijdschrift-v-psychotherapie-0165-1188.html

: 4  2011

Samenvatting  
Een oude indiaan vertelt aan zijn kleinzoon over een conflict dat diep in hem woedt. Hij vergelijkt het met een gevecht tussen twee wolven. De ene wolf is slecht en staat voor woede, minderwaardigheid, zelfmedelijden en egoïsme. De andere wolf is goed en vertegenwoordigt hoop, edelmoedigheid, bezonnenheid en mededogen.
els van daele, forensisch systeempsychotherapeute, is werkzaam bij I.T.E.R., Centrum voor daderhulp te Brussel en bij het Instituut voor Psychotherapeutische Relaties en Reflectie te Mechelen.

Een oude indiaan vertelt aan zijn kleinzoon over een conflict dat diep in hem woedt. Hij vergelijkt het met een gevecht tussen twee wolven. De ene wolf is slecht en staat voor woede, minderwaardigheid, zelfmedelijden en egoïsme. De andere wolf is goed en vertegenwoordigt hoop, edelmoedigheid, bezonnenheid en mededogen. De grootvader legt uit dat iedere mens tijdens zijn leven deze strijd in zichzelf zal tegenkomen. De kleinzoon vraagt welke van de twee wolven het gevecht kan winnen. De oude Cherokee glimlacht en antwoordt: degene die je voedt.

Dit is één van de verhalen die op een intrigerende wijze in scène gezet werden op het symposium dat in het psychiatrisch centrum Sint-Amandus gehouden werd naar aanleiding van het tienjarig bestaan van het Forensisch initiatief voor deviante seksualiteit (FIDES). Het verhaal is herkenbaar voor forensische hulpverleners omdat ook bij plegers van seksueel misbruik het deviant functioneren verwijst naar een innerlijke strijd tussen de schaduwzijde en de goede maar kwetsbare kant van iedere mens. Het verstoorde contact met de eigen beleving, met andere mensen, de neiging om te vluchten en de gebrekkige emotieregulatie uit zich bij plegers van seksueel misbruik onder andere in acting out-gedrag, verslaving, seksuele obsessie, zelfingenomenheid en arrogantie. Plegers van seksueel misbruik zijn met andere woorden geen YAVIS-patiënten en er valt met de behandeling van deze groep patiënten meestal weinig eer te halen. Toch stond het symposium geheel in het teken van de positieve keuze om plegers van seksueel misbruik niet alleen als daders maar ook als een personen met toekomstmogelijkheden te begeleiden.

De sfeer op deze studiedag was hartelijk, de opkomst groot en de hapjes en lunch in de buitentent feestelijk. Tijdens de elkaar snel opvolgende, korte lezingen, die telkens verlucht werden met rake sketches over de behandelevolutie, was het muisstil in de zaal. Geen geschuif van stoelen of gekuch om het einde van de spreektijd aan te kondigen. Ook geen powerpoints maar negentien korte en boeiende lezingen recht uit de ziel van bevlogen forensische hulpverleners. De rode draad in alle voordrachten was de uitdrukkelijke wens om de hulpverlening aan plegers van seksueel misbruik niet louter te beperken tot een cognitief-gedragsmatige terugvalpreventie maar om de therapie te optimaliseren in de richting van een ‘beter’ leven voor alle bij het misbruik betrokkenen: het slachtoffer, de dader, hun respectieve families en de samenleving als geheel. Tijdens de verschillende lezingen legden de sprekers uit hoe er op een creatieve manier aansluiting gezocht wordt bij de binnenkant, die plegers van seksueel misbruik vaak afgesloten hebben van zichzelf en van anderen.

Tijdens één lezing mocht het publiek ook achter de coulissen van een schijnbaar smetteloze teamwerking kijken. Er werd verteld hoe het team zelf regelmatig in een splittingpositie verstrikt geraakt was, bijvoorbeeld toen bleek dat meer en meer cliënten niet enkel dader maar ook slachtoffer geweest waren. In het forensische team rezen daardoor veel vragen die voor verwarring zorgden. Moesten dadertherapeuten zich nu ook gaan inlaten met het slachtofferstuk van plegers van seksueel misbruik? En wat als een dader aangeeft dat hij zich zijn eigen slachtofferschap als een positieve ervaring in zijn leven herinnert? Hoe kan deze slachtofferervaring therapeutisch begrepen worden? En moeten dadertherapeuten met die onderliggende problematiek aan de slag gaan wetende dat er gespecialiseerde afdelingen bestaan voor traumaverwerking en persoonlijkheidsstoornissen? Vaak botsen forensische hulpverleners op het gegeven dat daders die ook slachtoffers zijn in de reguliere hulpverlening niet welkom zijn, omdat deze gereserveerd is voor ‘zuivere’ slachtoffers en voor cliënten met een persoonlijkheidsstoornis zonder forensische problemen. In de loop van de jaren werd het voor de therapeuten van FIDES duidelijk hoe de splitsing tussen de goede en de slechte wolf ook op hulpverleningsniveau vertaald lag in de oeroude neiging van iedere mens om goed en kwaad te splitsen.

In een andere lezing werd uiteengezet hoe een behandelvisie maar kan evolueren als er in het team voldoende bereidheid en veiligheid is om afstand te doen van therapeutische opvattingen die dienstig waren in het verleden maar onvoldoende afgestemd zijn op de specifieke problemen van daders van seksueel misbruik. De cognitief-gedragstherapeutische behandeling bleek niet in alle probleemsituaties en voor alle plegers toereikend, maar dit spoor kon niet zomaar verlaten worden omdat cognitieve gedragstherapie op dat ogenblik de enige forensische behandelidee was. In de loop van de jaren werden de twee hoofdsporen in de forensische behandeling op FIDES behouden: het delictgerichte en het persoonsgerichte luik. Daarnaast zochten de therapeuten nieuwe mogelijkheden om het contact van de pleger met zichzelf en met belangrijke anderen te bevorderen. Alternatieve therapeutische behandelingen, zoals dramatherapie, empathietraining en traumaverwerking, werden ingevoegd. Voor behandelaars is het een hele uitdaging om tegenstrijdige en afgesplitste deelaspecten van een persoon samen te laten bestaan maar ook voor de plegers zelf is het geen gemakkelijke opgave om, zelfs in een therapeutische context, de verschillende ambivalente aspecten van hun beleving, vooral het afgrijzen en het genot, toe te laten en onder ogen te zien. De hulpverleners van FIDES namen de tijd om hun inzichten over de schijnbaar tegengestelde en verwarrende aspecten in het functioneren van plegers van seksueel misbruik te verdiepen en ontwikkelden een gezamenlijk gedragen behandelvisie.

Over de kunst van het drama schreef Tsjechov ooit dat wie in het derde bedrijf een schot wil lossen, in het eerste bedrijf een geweer moet tonen. Deze simpele regieaanwijzing stoelt eigenlijk op de universele waarheid dat mensen liever niet geconfronteerd willen worden met onzekerheden. Mensen trachten integendeel ‘het leven zoals het is’ te controleren door zich zo goed mogelijk voor te bereiden, door te plannen en door worst case-scenario’s uit te denken. Als er al iets uit de lucht moet vallen, hadden ze het graag op voorhand geweten door een hint, een voorspelling of een kansberekening. Na enkele jaren bleek dat de hulpverleners van FIDES tijdens het uitschrijven van het behandelparcours verzuimd hadden om in het eerste bedrijf de attributen te laten vallen die in het derde bedrijf van de resocialisatie zo noodzakelijk zouden zijn. De therapeutische behandeling was angstvallig geconcentreerd op de terugvalpreventie van de dader. De belangrijke personen uit diens omgeving werden maar bij de behandeling betrokken voor zover zij in staat waren om signalen van dreigend herval te herkennen. En ook al was er van bij de start van FIDES oog voor de context door partners en familieleden te informeren over de therapie, toch rezen er steeds nieuwe obstakels om steunfiguren van de pleger bij de behandeling te betrekken. Er was bijvoorbeeld te weinig mankracht om voldoende in de leefomgeving van de pleger te investeren.

Pas aan het einde van het behandelparcours op FIDES werd het leven dat ‘voorheen vergeten’ was, plots weer heel tastbaar als het op reële resocialisatieperspectieven aankwam. Hoe langer hoe meer bleek dat daders van seksueel misbruik ‘geen’ omgeving meer hadden om naar terug te keren. Het idee groeide dat resocialisatie geen aparte eindfase is in de behandeling maar van in het eerste bedrijf moet opgevoerd worden. De vrijheden die een cliënt tijdens zijn opname werden toegestaan, moesten meer begrepen worden in het vooruitzicht van de toekomst van de pleger en diens leefomgeving. Waarom zou een pleger tijdens zijn behandeling geen beroepsopleiding kunnen volgen zolang zijn therapie niet gestoord werd of de veiligheid van anderen niet in het gedrang kwam? Waarom moest het einde van de behandeling afgewacht worden om de reïntegratie in de samenleving en in het gezin minutieus voor te bereiden, ook al betekende dit dat de cliënt een afspraak bij de psychiater miste? Dit inzicht zorgde voor één van de belangrijkste mentale wijzigingen in de hoofden van de hulpverleners van FIDES.

In de namiddag was het woord aan de buitenlandse spreker, Theresa Gannon , die aan de hand van het good lives model (Ward & Gannon, 2006) de thema’s en aandachtspunten schetste die in de komende jaren de behandeling van plegers van seksueel misbruik zullen beheersen. Nieuw voor de forensische hulpverlening is dat de therapeut zich volgens dit model concentreert op de capaciteiten en persoonlijke voorkeuren van de pleger die voor diens welzijn van belang zijn, in tegenstelling tot de op risicofactoren gerichte confronterende aanpak. Gannon benadrukte het belang van een positieve therapeutische houding. Voor een succesvolle terugvalpreventie en een good live is het nodig dat een dadertherapeut kan werken vanuit een toekomstgericht perspectief met een ondersteunende, betrokken maar tevens uitdagende stijl. Zij legde ten slotte de nadruk op de ethische plicht van hulpverleners om pogingen te ondernemen om moeilijk te behandelen plegers en ontkenners te bereiken; zij blijven nu vaak tot aan het einde van hun straftermijn in de gevangenis opgesloten zonder dat er enige vorm van hulpverlening aan te pas komt.

Als kers op de taart werd het boek ‘Sporen naar verandering’ (Baeke, Verbeeck, Debbaut, Decavel & Gunst, 2009) officieel gepresenteerd.


Literatuur

Baeke, J., Verbeeck, N., Debbaut, D., Decavel, B., & Gunst, E. (red.) (2009). Sporen naar verandering. Behandeling van seksueel delinquent gedrag. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
 
Ward, T., & Gannon, T. (2006). Rehabilitation, etiology, and self-regulation: The Good Lives Model of rehabilitation for sexual offenders. Aggression and Violent Behavior, 11, 77-94.
 
Naar boven