Mentaliseren bij ernstige onverklaarde lichamelijke klachten

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2010
10.1007/BF03096114

Artikelen

Mentaliseren bij ernstige onverklaarde lichamelijke klachten

J. A. Spaans Contact Information, J. A. Koelen M. E. F. Bühring

Contact Information J. A. Spaans
Email: J.Spaans@Altrecht.nl
URL: http://www.bsl.nl/shop/tijdschrift-v-psychotherapie-0165-1188.html

: 7  2014

Samenvatting  
Patiënten met ernstige ‘onverklaarde lichamelijke klachten’ (OLK) blijken gebrekkig te mentaliseren. Zij hebben er moeite mee een verbinding te ervaren tussen lichamelijke verschijnselen en innerlijke toestanden. Daarom is tijdens intensieve klinische/deeltijdbehandeling een lichaamsgerichte mentalisatiefocus van groot belang. Therapeuten richten zich hierbij op lichaamssignalen van patiënten en van zichzelf. In hun interventies kan men categorieën onderscheiden die typisch zijn voor deze Lichaamsgerichte Mentalisatie-bevorderende therapie (L-MBT).

Abstract  
Mentalizing in cases of severe medically unexplained symptoms
Patients with severe medically unexplained symptoms (MUS) have problems with mentalization: they have difficulty experiencing a connection between physical phenomena and inner states. Therefore a body-centred mentalizing focus is of great importance during an intensive clinical/day treatment. Therapists focus on their patients’ and their own bodily signals. Their interventions can be classified in a number of categories that are typical for this Body-centred mentalization-based therapy (B-MBT).


drs. j.a. spaans is klinisch psycholoog; drs. j.a. koelen is psycholoog; dr. m.e.f. bühring is psychiater. Zij zijn allen verbonden aan Altrecht psychosomatiek, het kenniscentrum voor psychosomatiek te Zeist, de eerste als hoofdbehandelaar, de tweede als psychodiagnosticus en onderzoeker, de derde als psychiater en medisch manager.

Inleiding

Recentelijk is belangstelling ontstaan voor de mogelijke samenhang tussen onverklaarde lichamelijke klachten (OLK), onveilige gehechtheid en ‘een gebrekkig mentaliserend vermogen’ (Spaans, Veselka, Luyten & Bühring, 2009). Patiënten met ernstige OLK blijken opvallend veel moeite te hebben met mentaliseren (Subic-Wrana, Knebel, Beutel & Lane, 2009; Veselka & Eurelings-Bontekoe, in voorbereiding). Leren mentaliseren kan daarom bij de behandeling een vruchtbaar perspectief bieden (Spaans en anderen, 2009). Gangbare therapieën voor OLK, zoals cognitieve gedragstherapie, fysiotherapie, revalidatietherapie of psychofarmacologische interventies blijken werkzaam te zijn, maar voor ernstige problematiek niet optimaal effectief of de resultaten zijn onvoldoende bewezen (Henningsen, Zipfel & Herzog, 2007; Allen, Escobar, Lehrer, Gara & Woolfolk, 2002; Looper & Kirmayer, 2002; Kroenke & Swindle, 2000). Dit vraagt om aanvullende behandelperspectieven.

De laatste jaren krijgt het begrip ‘mentaliseren’ vooral aandacht door het werk van Peter Fonagy over de borderlinepersoonlijkheidsproblematiek (Fonagy, Gergely, Jurist & Target, 2002). Fonagy en Target (1996) omschrijven mentaliseren als een vermogen om het gedrag van zichzelf en anderen te interpreteren in termen van onderliggende mentale toestanden. Zij zien het als een interpersoonlijke functie en accentueren vooral het sociaalemotionele en affectieve aspect ervan. Het mentaliseren van lichaamssignalen, dat uiteraard onderdeel is van sociaalemotioneel functioneren, komt hierbij alleen zijdelings aan bod (Fonagy & Target, 2007), maar het is in de behandeling van OLK van cruciaal belang.

Wij beschrijven in dit artikel de toepassing van mentaliseren in de intensieve klinische of deeltijdbehandeling van ons specialistische derdelijnsbehandel- en kenniscentrum Altrecht psychosomatiek te Zeist (voorheen ‘Eikenboom, centrum voor psychosomatiek’). In onze behandeling staat het mentaliseren van lichamelijke verschijnselen centraal (Spaans en anderen, 2009). De derdelijnsbehandeling past in een stepped care-benadering. Als eerdere minder intensieve behandelingen, zoals een poliklinische behandeling met CGT en fysiotherapie, niet effectief genoeg zijn gebleken, is deze intensieve behandeling met lichaamsgerichte mentalisatie als belangrijkste focus de volgende stap. De klinische of deeltijdbehandeling bestaat uit een multidisciplinair aanbod met bijvoorbeeld psychosomatische fysiotherapie, psychomotorische therapie, kunstzinnige therapie, psychotherapie en psychofarmacologische therapie. Zij maakt gebruik van verschillende therapeutische kaders en technieken: psychodynamisch, CGT, acceptatie-bevorderende interventies (ACT) en systeemtherapie. Mentaliseren staat hierbij steeds centraal.


Mentaliseren en het lichaam
Mentaliseren en OLK

In de jaren ’70 stelde een groep Franse post-kleiniaanse auteurs (onder anderen Marty, De M’Uzan en Luquet) gebrekkig mentaliseren al aan de orde als een wezenlijk kenmerk van psychosomatische klachten. Zij brachten ook de relationele context van het gebrekkige vermogen tot mentaliseren onder de aandacht: gevoelsarme, lege, fantasieloze objectrelaties (relations blanches) zouden een negatieve invloed uitoefenen op de capaciteit tot mentaliseren, waardoor psychosomatische klachten ontstaan.

Onze patiënten hebben de neiging bepaalde lichaamssignalen buiten hun beleving te houden of onderkennen de mentale betekenis ervan onvoldoende. Deze bevinding komt overeen met onderzoek naar alexithymie (letterlijke betekenis: ‘zonder woorden voor emoties’; Sifneos, 1973) waaruit blijkt dat patiënten met onverklaarde lichamelijke klachten vooral moeite hebben met het herkennen van gevoelens en deze te onderscheiden van fysieke sensaties (De Gucht, Fischler & Heiser, 2004; Waller & Scheidt, 2006). Vaak komt het gebrekkig herkennen van emoties voort uit een psychologisch conflict, waarbij het lichaamssignaal gepaard gaat met sterke afkeer of pijnlijke gedachten, herinneringen of gevoelens. Een jonge vrouw met een achtergrond van ernstige affectieve en fysieke verwaarlozing reageert bijvoorbeeld op aanraking (of mogelijke aanraking) met ernstige tremoren over het gehele lichaam, maar zij is niet in staat de angst en afkeer die met aanraking en tremoren verbonden zijn te ervaren.

Het mentaliseren van lichaamssignalen

Het mentaliseren van lichamelijke verschijnselen beschouwen wij als het vermogen eigen en andermans lichaamssignalen waar te nemen, er ontvankelijk voor te zijn en verbinding te ervaren met onderliggende mentale toestanden (Spaans en anderen, 2009). Dit vermogen stelt mensen in staat onderscheid te maken tussen lichamelijke sensaties die horen bij een fysiek fenomeen en lichamelijke signalen die een uiting zijn van een mentaal verschijnsel. Bakal (1999) geeft het voorbeeld van de sensatie van koude handen, die kan worden geïnterpreteerd als een circulatieprobleem, een reactie op koude of een uiting van angst.

Mentaliseren van lichaamssignalen is meestal een impliciet, onbewust, intuïtief proces. Zonder erbij na te denken voelen mensen bijvoorbeeld aan dat iemands lichaamshouding angst uitstraalt. Maar bij patiënten met ernstige OLK die zijn vastgelopen in hun dagelijkse functioneren doordat zij lichaamssignalen niet aanvoelen en de taal van het eigen lichaam niet goed begrijpen, is het in de behandeling essentieel dat men expliciet en bewust leert lichaamssignalen te mentaliseren. Een lichaamsgerichte mentalisatiefocus is herkenbaar in tal van therapieën voor OLK, zoals bij focusing uit Gendlins Focusing-oriented psychotherapy (Gendlin, 1996).

Het relationele aspect: OLK en gehechtheid

Mentaliseren van lichamelijke verschijnselen is volgens ons sterk sociaal (en cultureel) bemiddeld. Het type gehechtheidsrelatie (zoals vermijdend of gepreoccupeerd) kan de aard en intensiteit van het mentaliseren van lichaamssignalen aanzienlijk bepalen (net als overigens de intensiteit van het mentaliseren van lichamelijke verschijnselen medebepalend is voor de aard van de gehechtheidsrelatie). Patiënten met een vermijdend-afwijzende stijl functioneren vaak in de ‘alsof-modus’, terwijl gepreoccupeerde patiënten vaak geen onderscheid kunnen maken tussen de lichamelijke sensatie en hun emoties en gedachten daarover (psychische equivalentie).

Er is de laatste jaren veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen OLK en onveilige gehechtheid. Onderzoek bij patiënten met somatoforme stoornissen laat zien dat velen van hen onveilig gehecht zijn (75-100%) (Waller, Scheidt & Hartmann, 2004; 2008; Kozlowska & Williams, 2009; Neumann, Nowacki & Kruse, 2009). De afwijzende stijl bleek in het onderzoek van Waller aanwezig in bijna de helft van de gevallen (48,6%), terwijl in het onderzoek van Pedrosa de vermijdende stijl in meer dan de helft van de gevallen voorkwam (61%). Kozlowska en Williams onderzochten 28 kinderen met een conversie- of pijnstoornis en troffen vermijdende en gepreoccupeerde stijlen in gelijke mate aan. Neumann onderzocht patiënten met een somatoforme pijnstoornis, van wie het merendeel zelfs een gedesorganiseerde gehechtheidsstijl bleek te hebben. Ook onder patiënten met allerlei verschillende vormen van OLK – dus niet alleen somatoforme stoornis – bleken veel personen een onveilige gehechtheidsstijl te hebben (34,5%; Taylor, Mann, White & Goldberg, 2000). Ook vonden Ciechanowski, Walker, Katon & Russo (2002) verbanden tussen OLK en zowel de angstig-vermijdende als de angstig-ambivalente stijlen, maar niet tussen OLK en de afwijzende stijl. Wallin (2007) wijst erop dat het vooral bij patiënten met een vermijdende stijl belangrijk is te letten op hun non-verbale communicatie en lichaamssignalen, omdat zij hebben geleerd hun gehechtheidssysteem te deactiveren. En bij gepreoccupeerde patiënten is het veelal van belang ruimte te creëren voor de ontwikkeling van een gedifferentieerdere binnenwereld. Zo worden zij weerbaarder voor interne en externe druk (Wallin, 2007).


Lichaamsgerichte mentalisatie-bevorderende therapie (L-MBT)
Setting en doelgroep

Een lichaamsgerichte mentalisatiefocus kan onderdeel zijn van allerlei behandelvormen voor OLK. Onze ervaring ligt vooral in de intensieve klinische en deeltijdbehandeling. Onze behandeling is transdiagnostisch in de zin dat zij betrekking heeft op verschillende soorten ernstige OLK: (in DSM-IV-termen) op pijnstoornissen, conversiestoornissen, somatisatiestoornissen en ongedifferentieerde somatoforme stoornissen. De klachten zijn ernstig in de zin van frequente, heftige en veelvoudige symptomen, een chronisch beloop, comorbiditeit, veel lichamelijke, psychische en sociale beperkingen en matige of geen respons op eerdere behandelingen.

Maria Schuit, 47 jaar, meldde zich aan bij Altrecht psychosomatiek vanwege ernstige vermoeidheidsklachten, pijnklachten in nek, schouders en rug en krampen in haar buik. De klachten bestonden al negen jaar. Zij werd doorverwezen omdat de behandeling op afdeling psychiatrie van een algemeen ziekenhuis stagneerde. Ze vertelde onder meer dat ze als kind vaak een vaag gevoel had dat er iets zou misgaan met haar ouders, maar ze sprak er niet over. Toen ze twee was, kreeg vader een hersenbloeding, raakte verlamd en werd afgekeurd. Moeder verzorgde hem. Daarbij waren er vaak ruzies en een gespannen sfeer. De kleine Maria probeerde haar ouders en een oudere zus niet tot last te zijn. Ze trok zich daarom regelmatig terug of ze stelde zich dienstbaar op om moeder zo veel mogelijk te helpen. Anderen hadden haar nodig. Wat zij zelf verlangde, ervaarde zij als negatief. Zij leerde leven met het besef zelf niets of niemand nodig te hebben: ‘Liefde is voor mij altijd alles geven aan de ander’. Bij lichamelijk onderzoek vallen haar gespannen spieren op, vooral in haar nek, schouders en buik. Hierbij is het frappant dat de overige spieren vrij ontspannen zijn. Op aanraking reageert zij met toename van spierspanning en afweren (wil het onderzoek beëindigen). Haar houding is gebogen. Zij wekt bij de onderzoeker de indruk het liefst fysieke afstand te bewaren. Verder blijkt dat zij bij lichamelijke klachten zo haar eigen manieren heeft dit op te lossen: lang douchen, ontspannende medicatie, slapen op de bank. Opvallend is vooral dat zij nooit om hulp of nabijheid van anderen vraagt, zoals die van haar partner. Als wordt gevraagd naar wat zij innerlijk bij haar pijnklachten ervaart, geeft ze wijdlopige, emotieloze antwoorden die vooral gaan over het bereiken van een snelle praktische oplossing. Dit geeft de indruk dat zij moeite heeft met mentaliseren.

Haar klachten ontstonden in de tijd dat er een heftig conflict met de buren was over de aanbouw van een keuken. Ze verergerden toen een auto achterop haar auto reed. Maria probeerde ondanks de klachten haar normale leven voort te zetten want verschillende familieleden hadden haar hulp hard nodig. Kinderen en man hadden gezondheidsproblemen. Ook met vader ging het slecht vanwege plotselinge ernstige hartklachten. Als ze maar een beetje energie voelde, probeerde ze, teruggekomen van haar werk in het ziekenhuis, iedereen zo veel mogelijk te helpen.

Haar opvallende hulpvaardigheid kwam ook goed van pas in haar werk in de verpleging. Op de afdeling neurologie waren verschillende conflicten en reorganisaties. Maria probeerde zich hier verre van te houden en te helpen om de afdeling zo goed mogelijk te laten doordraaien. Zij deed vaak de nachtdiensten en verzorgde daarnaast man en twee dochters, tot de klachten begonnen en ze niet meer in staat was te werken. De huisarts schreef ontspannende medicijnen voor en ze ging naar de fysiotherapeut. Haar toestand verergerde. Ze werd steeds somberder. Verschillende therapeuten onder wie psychologen werden bezocht. Toen dit onvoldoende hielp, werd ze verwezen naar de polikliniek van een revalidatiecentrum en later naar de afdeling psychiatrie van een algemeen ziekenhuis. Ze kreeg ontspanningstherapie en leerde haar gedachten te veranderen, zoals de gedachte: ‘Ik moet andermans problemen oplossen anders faal ik’. De therapie bleef echter zonder duidelijk resultaat. Dit stelde haar erg teleur, omdat zij zoals zij het zelf stelde ‘ik toch zo goed mijn best deed’.

Maria Schuit volgde zes maanden klinische behandeling en ervoer daarbij vermindering van lichamelijke klachten en verbetering van stemming. De eerste zes weken stelde zij zich zeer gereserveerd op. Kenmerken van een vermijdende gehechtheidsstijl bleken ook uit de verhalen van gezinsleden tijdens de systeemtherapie. Tijdens de eerste behandelplanbespreking stelt het team haar voor bewuster stil te staan bij welke therapeuten zij zich veilig voelt en dit met hen te bespreken. Zij bleek zich vooral veilig en ontspannen te voelen bij de fysiotherapeut en bij de psychologe. Doordat zij erop ging letten bij wie zij zich veilig voelde en bij wie niet verdiepte het contact met verschillende therapeuten en kon zij verdere therapeutische stappen zetten.

Interventies gericht op mentaliseren hadden een gunstige invloed. Dit bleek ook uit de evaluatie die Maria aan het einde van de behandeling schreef:

‘Er is mij een spiegel voorgehouden. Een lichamelijke spiegel en een psychische spiegel. Heel confronterend was dat, maar ik weet nu weer wie ik ben, wat ik wil en dat ik mijn lichaam hierbij mag vertrouwen.’

Dat verschillende therapeuten haar met dezelfde gerichtheid op mentaliseren begeleidden was essentieel.

‘Ik voelde me erg gezien door iedereen. Het ademde hier een sfeer van “Wat jij denkt en wat jij voelt mag er zijn, je bent niet gek”. Dat merkte ik bij alle therapieën, net zo goed in de psychomotorische therapie als in een dagopening bij de verpleging.’

Uitleg over mentaliseren (voorlichting geven, zie boven) aan het begin van de behandeling maakte indruk op Maria. Van belang was dat zij zich herkende in de gegeven informatie:

‘Ik dacht toen: “Dit gaat over mij, dat ben ik”. Ik sta ook nooit stil bij wat ik zelf eigenlijk voel of wat ik zelf eigenlijk wil. Anderen komen automatisch op de eerste plaats. Dat heb ik altijd zo gedaan. Ik hoorde dat je in behandeling gaat leren aandacht te richten op je eigen lichaam en op je eigen geest. Dus werd ik bang: “Wat gaat er dadelijk gebeuren als ik van alles ga voelen en als anderen dat zien?”’

Voor Maria bleek het van cruciaal belang dat er niet aan haar beleving van klachten werd getwijfeld, vooral niet door de arts van de afdeling (werkelijkheidswaarde geven). Deze ging aan het begin van de behandeling iedere week uitgebreid in op haar klachtenbeleving.

‘Ik zei eerst: “Ik weet niet hoe ik het beleef, het doet gewoon pijn en ik baal ervan”. Maar de arts nam dat heel serieus. Dat was heel fijn. Zij begreep mij en ik kreeg het gevoel “Hier wordt je serieus genomen, hier twijfelt niemand aan je”. Ik durfde daarom verder te gaan dan in mijn vorige therapieën en mezelf te onderzoeken.’

Bij de fysiotherapeut werd al snel duidelijk dat zij voortdurend geneigd was haar aandacht weg te houden van pijnlijke lichaamsdelen. Zij werd geholpen, stapje voor stapje haar aandacht daarop te richten (aandacht richten op lichaam en geest en actief exploreren).

‘Zij vroeg steeds: “Wat voel je in je nek?” Ik wist het niet. Maar ze vroeg me om mijn aandacht toch te richten op de pijn in mijn nek. Dan werden mijn spieren daar heel gespannen. Waarom? Ik had geen flauw idee.’

Belangrijk onderdeel van een lichaamsgerichte mentalisatiebenadering zijn daadwerkelijke fysieke ervaringen (fysiek ervaren). Maria had een belangrijke emotionele doorbraak toen ze werd aangeraakt door de fysiotherapeute.

‘Toen ze mijn pijnlijke nek en schouders aanraakte vroeg ze: “Wat gebeurt er nu met je?” Toen brak ik. Ik moest erg huilen. Maar wist niet waarom.’

Het spiegelen van deze emotionele reactie (spiegelen) was een eerste stap naar verdere bewustwording.

‘Ze zei: “Ik zie dat je verdrietig bent”. Dat was heel fijn om te merken dat de ander ziet wat er met je gebeurt. Ik voelde me toen heel veilig en gezien.’

Later kwam de betekenisgeving van het verdriet en de pijn aan bod, eerst via het symboliseren en daarna ook via woorden (symboliseren en woorden geven).

‘De kunstzinnig therapeute zei: “Laat die pijn en dat verdriet er nu maar even zijn en teken maar eens op dit papier wat er door je heen gaat”. Toen kwam die tekening van dat kleine meisje, dat naast dat grote huis staat. Eerst dacht ik: “Wat betekent dit nou weer?” Later keken we naar die tekening en vroeg ze: “Welke woorden komen in je op als je je tekening ziet?” Toen kwam een zin naar boven: “Ik ben in de steek gelaten”. En zo was het ook. Er viel weer een kwartje. Ik voel me heel vaak diep van binnen in de steek gelaten, net als vroeger thuis. En ik heb het idee: “Mijn lichaam is niet belangrijk, ik mag er niet op letten, ik moet hard werken en anderen helpen”.’

De behandeling is grotendeels groepsgericht. Patiënten leren lichaamsgerichte mentalisatie door ervaringen uit te wisselen van eigen en andermans lichamelijke en innerlijke ervaringen (wederkerigheid stimuleren).

‘In de gespreksgroep en de psychomotore groep kreeg ik veel feedback van de andere groepsleden. Ze zeiden heel eerlijk hoe ik lichamelijk overkom en wat er door hen heen gaat als ze aan mij denken. Mijn gebogen houding is hen opgevallen. “Het is net alsof het leed van de hele wereld op je schouders rust,” zei men. En iemand zei: “Ik krijg het idee dat je jezelf klein probeert te maken, zodat je niet opvalt.” Dat klopte wel. Maar in deze groep hebben ze me ervan overtuigd dat ik wel degelijk van waarde ben. Dat ik mag laten zien wie ik ben en op mijn lichaam mag vertrouwen.’

Het idee dat anderen haar lichaamssignalen onbelangrijk vinden, bleek echter hardnekkig en kwam ook in individuele gesprekken bij de psychotherapeut aan de orde (somatische overdracht bewerken).

‘Toen ik over die ellendige vermoeidheid zat te praten zei ze ineens dat ze slaperig en loom werd en dat haar aandacht verslapte. Ik dacht: “Zie je nou wel, ze vindt mij niet belangrijk, mijn lichaamssignalen doen er voor haar ook niet toe. Dat heb ik altijd al gedacht”. Maar ik kon het toch wel van haar hebben, ze had het goede met mij voor. We hebben het heel open met elkaar bespoken en ik heb ingezien dat het niet zo is, het zat in mijn eigen hoofd. Ik ben het wel degelijk waard dat men op mijn lichaamssignalen let en naar mijn emoties luistert. En dat ik ze zelf serieus neem.’

De therapie in ons centrum is multidisciplinair en interdisciplinair. Meestal werken ten minste twee, maar vaak meer disciplines samen: artsen, psychiaters, psychologen, fysiotherapeuten, psychomotorisch therapeuten, kunstzinnige therapeuten, verpleegkundigen en maatschappelijk werkenden. Wij streven naar een maximale therapeutische integratie op verschillende niveaus, zoals psychologisch en somatisch, verbaal en non-verbaal; individueel en met familie en andere direct betrokkenen. Als er ernstige comorbide ziektebeelden zijn die het mentaliseren van lichaamssignalen onderdrukken zoals ernstige depressie, psychose, middelenverslaving of ondergewicht kan worden overwogen deze eerst te behandelen.

Het uiteindelijke doel van de behandeling is dat patiënten beter kunnen omgaan met hun lichamelijke klachten doordat zij meer verbinding ervaren tussen innerlijke ervaringen en lichaamssignalen. De behandeling gaat ervan uit dat het niet kunnen mentaliseren van lichamelijke verschijnselen nauw samenhangt met andere pathogenetische aspecten zoals een problematische lichaamswaarneming, geringe acceptatie van klachten en beperkingen, inadequate gedragingen en cognities, en negatieve systeeminvloeden. In hun onderlinge samenhang versterken deze aspecten elkaar en belemmeren zo het herstel. De bedoeling is dat de behandeling op al deze aspecten en hun onderlinge wisselwerking invloed uitoefent. Patiënten leren behalve beter mentaliseren ook hun situatie beter accepteren, komen tot verandering van primaire lichaamsrepresentaties en leren allerlei klachtversterkende reacties en invloeden terug te dringen.

Veilige relationele context

Wij gaan ervan uit dat de beleving van affectieve relaties zoals van gehechtheidsrelaties sterke invloed heeft op het vermogen tot het mentaliseren van lichamelijke fenomenen. Er is daarom speciale aandacht voor de gehechtheidsstijl, de kwaliteit van de relaties en de kwaliteit van het contact tussen therapeut en de patiënt. De bedoeling is optimale emotionele veiligheid na te streven door een holding environment te bieden (zie onder meer Winnicott, 1960; Bühring & Lether, 2003), inclusief duidelijke grenzen, containment, groeibevorderende factoren en voorspelbaarheid. Eigen en andermans lichaamssignalen en innerlijke toestanden worden vooral ervaren op momenten van echt contact (‘moments of meeting’: Stern en anderen, 1998). Dit vraagt van therapeuten dat zij zich bewust zijn van de mate van contact die zij ervaren met patiënten.

Lichaamsgericht mentaliseren als rode draad

De behandeling wil mentaliseren in het algemeen en mentaliseren van lichaamssignalen in het bijzonder bevorderen. Stafleden zijn geschoold in de belangrijkste uitgangspunten van de gehechtheidstheorie en het mentaliseren. Zij ervaren lichaamsgerichte mentalisatie-bevordering als een betekenisvolle ‘rode draad’ die helpt om tot een aandachtige, sensitieve, reflectieve, flexibele en realistische omgang met patiënten te komen. De behandeling verloopt gefaseerd. Patiënten leren eerst lichaamssignalen waar te nemen, het verband te ervaren met onderliggende mentale toestanden en dit te aanvaarden. Daarna richt behandeling zich op gedragsveranderingen die aansluiten bij het toegenomen realistische besef van lichaamssignalen en de eigen innerlijke wereld.

Omdat patiënten veel lichamelijke hinder ervaren en belang hechten aan een medische oplossing, nemen eerst vooral de arts of fysiotherapeut de beleving van de lichamelijke klachten heel serieus. Zij creëren een sfeer van acceptatie. Hierdoor aanvaarden patiënten de eigen innerlijke beleving van lichaamssignalen en die van anderen meer. Verschillende therapeuten gebruiken vervolgens allerlei interventies (zie paragraaf ‘Therapeutische categorieën’) om het mentaliseren van lichamelijke verschijnselen te versterken. Zij letten erop welke gehechtheidsrepresentaties er in verschillende therapieën bij patiënten worden geactiveerd. Zij gaan na of het gehechtheidssysteem van patiënten voldoende wordt geactiveerd en houden daarbij het optimale niveau van arousal in de gaten, omdat overactivatie het mentaliseren blokkeert. Toename van lichamelijke klachten wordt gezien als een mogelijke uiting van ongementaliseerde hyperarousal die patiënten niet anders kunnen uiten. Op den duur kan de focus van de therapie verschuiven van lichaamsgericht naar emotiegericht en gedragsgericht, van non-verbaal naar verbaal of van impliciet (voorbewust) naar bewust.

Herkennen van het gebrekkig mentaliseren van lichaamssignalen
De timing van lichaamsgerichte mentalisatie-bevorderende interventies is sterk afhankelijk van de toestand waarin de patiënt zich bevindt. Bij patiënten met ernstige OLK uit gebrekkige mentalisatie zich op een lichamelijke manier bijvoorbeeld als volgt:
 
Equivalentiemodus: een lichamelijke beleving zoals ‘ziek voelen’ neemt men letterlijk (‘ziek zijn’).
 
Alsof-modus: emoties bij een lichamelijke ervaring (zoals verdriet bij rugpijn) worden niet beleefd: met een verbeten gezicht vertellen patiënten een emotieloos verhaal over hun pijn.
 
Teleologische modus: patiënt ervaart uitsluitend een fysieke, materiële werkelijkheid die van invloed is op lichamelijke klachten. Men vraagt herhaaldelijk dwingend om medicijnen tegen vermoeidheid en is alleen bezig met het lichamelijke effect hiervan zonder stil te staan bij het eigen innerlijk.

Onderkenning van deze verschillende modi is daarom voor de behandeling van vitaal belang. Non-verbale kenmerken van gebrekkig mentaliseren van lichaamssignalen zijn bijvoorbeeld: incongruent reageren; een hyperalerte, gespannen of onrustige houding; zich overdreven fysiek afkeren of juist de fysieke nabijheid zoeken van de ander; geagiteerde bewegingen; afwerende bewegingen; hogere spierspanning; oppervlakkige ademhaling; hoge of opvallend lage arousal; sterk wisselende spiertonus; geen of juist extreme non-verbale expressie. Wij onderscheiden daarnaast ook een aantal categorieën van veelvoorkomende verbale kenmerken (voor meer informatie, zie Spaans en anderen, 2009).

De therapeutische houding

Net als bij MBT voor de borderlinepersoonlijkheidsstoornis en andere op mentalisatie gerichte therapieën is de kern van onze behandeling de therapeutische houding: een ongedwongen reflectieve opstelling. De therapeut is geen alwetende deskundige. Hij is veel meer een meelevende, ‘niet-wetende’ betrokkene die openstaat voor de innerlijke beleving van anderen en van zichzelf. Hij is een transparant model door hardop te denken, eerlijk te zijn en open te staan voor feedback en uiteenlopende gezichtspunten. Daarbij is de therapeut lichaamsgericht. Hij neemt lichaamssignalen van de patiënt heel serieus en gaat na of deze een uiting zijn van een innerlijke beleving dan wel fysieke oorzaken hebben. De eigen lichaamssignalen van de therapeut zijn onderdeel van het therapeutische proces: ’Word ik moe?’ of ‘Wil ik bewegen?’ Hij reflecteert wat deze signalen zeggen over de problematiek, de patiënt, de therapeutische relatie of zijn eigen achtergrond. De therapeut onderzoekt ook steeds hoe eigen lichaamsvorm, houding, beweging, expressie invloed uitoefenen op de patiënt en vice versa. Hij vraagt bijvoorbeeld: ‘Hoe ervaar je mijn gebogen houding?’ of gaat na hoe de gebalde vuist van een patiënt hem beïnvloedt. Op een niet-dwingende manier helpt hij patiënten de aandacht te richten op problematische fysieke ervaringen. Daarbij onderkent hij lichaamssignalen (van de patiënt en van zichzelf) die aangeven dat emoties en afstand of nabijheid onverdraaglijk worden.

De therapeut is er sensitief voor dat vroegere interpersoonlijke traumata van de patiënt kunnen doorwerken in de huidige therapeutische relatie. Hij houdt er rekening mee dat een heftige lichamelijke reactie het gevolg kan zijn als de patiënt een emotioneel of fysiek trauma niet verwoordt. Deze onuitgesproken fysiek-emotionele reactie kan ongemerkt sterke invloed uitoefenen op de therapeut en bij hem allerlei gevoeligheden oproepen. De therapeut staat hier voor open en is bereid hierover te reflecteren, in het hier en nu van de therapie of in intervisie met collega’s.

Therapeutische categorieën

Hieronder staan categorieën van interventies die in de lichaamsgerichte mentalisatie-bevorderende therapie bij Altrecht psychosomatiek kunnen worden onderscheiden. Enerzijds geeft dit overzicht een voorkeursvolgorde van werken aan (zoals eerst ‘voorlichting geven’ en ‘aandacht richten op lichaam en geest’, en later pas ‘richten op gehechtheidsfiguren’); anderzijds is de keuze van interventie ook afhankelijk van hechtingsstijl, het vermogen tot mentaliseren, de aard van het contact, mate van spanning of ervaren veiligheid en de leerstijl van de patiënt. De hieronder beschreven categorieën kunnen elkaar overlappen.

Voorlichting geven (psycho-educatie)

De therapeut geeft voorlichting, bijvoorbeeld over wat mentaliseren van lichaamssignalen is, de aard van OLK, de wisselwerking tussen lichaam en geest (soma en psyche), het verband tussen niet-mentaliseren en OLK, de fysiologische uiting van innerlijke ervaringen (hartkloppingen vanwege angst), lichaamstaal en symboliek.

Herkennen van mentalisatie

De therapeut heeft aandacht voor de mate van mentaliseren of pseudo-mentaliseren van lichamelijke ervaringen van patiënten. In welke toestand van niet-mentaliseren bevindt patiënt zich: de equivalentiemodus, de alsof-modus, of de teleologische modus? De therapeut stemt zijn interventies hierop af. Op den duur leert de therapeut patiënten zelf het (niet-)mentaliseren van lichaamssignalen te herkennen.

Aandacht richten op lichaam en geest

Patiënten leren hun aandacht met verschillende zintuigen te richten op lichaamssignalen in het ‘hier en nu’. Hierbij is specifieke aandacht voor verschillende lichaamshoudingen. Als dit nog moeilijk is, kan men ook eerst leren de aandacht op een object te richten. Later leert men ook te focussen op innerlijke belevingen bij een bepaalde lichamelijke ervaring.

Stoppen, stilstaan

Actie of communicatie stoppen om patiënten eigen en andermans lichaamssignalen en innerlijke ervaringen te laten onderkennen, deze te onderzoeken, bewust te worden, te accepteren en uit te wisselen: ‘Stop. Wat voel je nu in je lichaam en wat ervaar je van binnen?’ Ook kan men achteraf stilstaan bij lichaamssignalen en innerlijke ervaringen door terug te grijpen op een eerdere gebeurtenis waarbij het mentaliseren van lichamelijke verschijnselen verslechterde.

Werkelijkheidswaarde geven

Erkennen, bevestigen en valideren van de lichamelijke klachten en de persoonlijke beleving ervan: ‘Jij hebt echt veel pijn in je spieren en daar voel je je heel somber bij.’ De therapeut bevestigt dat de innerlijke beleving een werkelijkheid op zichzelf is, die hij erkent en respecteert.

Model zijn

De therapeut geeft non-verbale en verbale voorbeelden van eigen innerlijke ervaringen bij lichaamssignalen: ‘Als ik merk dat ik gespannen word, richt ik mijn aandacht op mijn lichaam en vraag mijzelf af: wat heeft mijn lichaam mij nu te vertellen?’ Om een aansprekend model te zijn heeft de therapeut ook gerichte aandacht voor de eigen lichaamssignalen in het contact met de patiënt en communiceert hierover: ‘Nu ik je dit hoor zeggen voel ik een drukkend gevoel op mijn borst en denk: wat gebeurt er nu bij mij van binnen?’ De therapeut is niet zozeer de deskundige, meer een transparant, nieuwsgierig en onderzoekend voorbeeld.

Aanvaarden

Dit zijn alle interventies met het doel lichaamssignalen, de innerlijke beleving, en de veranderlijkheid daarvan te aanvaarden. Ook gaat het om het aanvaarden en valideren van intermenselijke verschillen op dit gebied. Doel is bereidheid bij patiënten te ontwikkelen om de lichamelijke klachten zoals zij zich in het hier en nu voordoen te ervaren. De therapeut erkent, bevestigt, valideert, respecteert en verdraagt de beleving van de patiënt en geeft hier aandacht aan. Hierbij kan men ook gebruik maken van mindfulness-methodieken en elementen uit Mindfulness-based stress reduction (MBSR), Mindfulness-based cognitive therapy (MBCT), Acceptance and commitment therapy (ACT) of Dialectische gedragstherapie (DGT).

Steun

De therapeut luistert met respect naar de beleving van de patiënt. Daarbij is hij positief, hoopvol en benadrukt zijn betrokkenheid. De therapeut kan de patiënt complimenteren en positieve feedback geven, zoals ‘Jij hebt ernstige pijn. Ik begrijp hoe moeilijk dat voor je is. Ik vind het bewonderenswaardig hoe jij tot nu toe met deze klachten bent omgegaan.’

Spiegelen

De therapeut spiegelt verbaal dan wel non-verbaal de fysieke expressie van de innerlijke beleving van de patiënt. Hierbij laat hij duidelijk merken dat hij niet zijn eigen innerlijke ervaring maar die van patiënt weerspiegelt (markeren). Voorbeeld van verbale spiegeling: ‘Als ik naar je houding kijk, krijg ik de indruk dat je vol zit met verdriet.’

Actief exploreren

Interventies die als doel hebben dat patiënten hun innerlijke beleving van lichaamssignalen en lichaamshouding bij zichzelf en bij anderen onderzoeken. Dit kan door non-verbale technieken, zoals een tekening maken, experimenteren met motorische expressie of een spelsituatie. Het kan ook met registratieopdrachten, of met verbale gesprekstechnieken zoals open vragen, doorvragen, samenvatten, parafraseren, herformuleren: ‘Ik begrijp dat je de verlamming in je linker been als een straf beschouwd. Een straf waarvoor?’ De therapeut heeft een actieve opstelling en gaat regelmatig na of hij patiënt goed heeft begrepen. Hij accepteert de veranderlijkheid van innerlijke belevingen als gevolg van een veranderende context of wederkerige beïnvloeding.

Fysiek ervaren

Door gerichte lichamelijke ervaringen (zoals aanraking, beweging, houding, gebaren) de erbij horende lichaamssignalen en innerlijke ervaringen bewust worden. De therapeut kan zich hierbij richten op specifieke aspecten zoals temperatuur, intensiteit, druk, gewicht, structuur, vorm, constantheid van de fysieke ervaring. Patiënten fysiek aanraken en hun aandacht richten op wat ze daarbij beleven, kan zinvol zijn. Dit gebeurt vooral bij fysiotherapie, tijdens verpleegkundige handelingen of bij psychomotorische therapie.

Incongruentie bewerken

De therapeut gaat in op opmerkelijk tegenstrijdig non-verbaal gedrag, bijvoorbeeld opvallende tegenstrijdigheden tussen wat iemand zegt en wat hij of zij lichamelijk uit via spiertonus, senso-ideomotorische reacties, mimiek, toon van spreken, houding, gebaren, beweging enzovoort. Incongruenties kunnen worden benadrukt: ‘Je zegt niet boos te zijn, maar je wenkbrauwen zijn gefronst en je vuisten gebald’. Incongruenties kunnen worden benoemd, onderzocht, gespiegeld of geduid met als doel om zo tot mentaliseren te komen.

Symboliseren

Hierbij gaat het erom patiënten te helpen symbolische inhoud te geven aan de innerlijke beleving van een lichamelijke ervaring. Patiënten worden gestimuleerd een symbool of metafoor op te roepen, deze te visualiseren, erover te fantaseren of vorm te geven zoals via kunstzinnige therapie. Therapeut: ‘Als je deze tremoren ergens mee zou vergelijken, waar lijken ze dan op? De tremoren voelen als een …?’ Er is aandacht voor het verschil tussen het symbool en de werkelijkheid om de equivalentiemodus te voorkomen. Ook helpt de therapeut de patiënt een symboliek te ontdekken die zo dicht mogelijk bij de innerlijke beleving staat om de alsof-modus te voorkomen.

Woorden leren geven

Verbaal uitdrukking leren geven aan de innerlijke beleving bij een lichaamssignaal. Therapeut: ‘Welke woorden komen in je op?’ Technieken die de therapeut kan gebruiken zijn: stimuleren tot verbale associaties, verbale suggesties doen, vragen stellen, modeling, spiegeling, exploratie, gespreksvoering, schrijfoefeningen enzovoort.

Verbinden

Het verband leren gewaarworden tussen een lichamelijke beleving en een innerlijke ervaring door er de aandacht op te richten, ernaar te vragen, dit verband te benoemen of te onderzoeken: ‘Terwijl je spanning in je armen voelt ben je van binnen boos’ of ‘Laten we eens kijken in hoeverre de pijn in je buik optreedt als je je zorgen om je moeder maakt.’ Het kan hierbij ook gaan om een verband in tijd: ‘Kan het feit dat je nu zo moe bent, te maken hebben met iets wat er gisteren is gebeurd?’ De therapeut dient wel uit te kijken dat de patiënt niet gaat pseudo-mentaliseren door de therapeut na te praten zonder te ervaren wat er aan de hand is. Een registratieopdracht kan ook nuttig zijn, zoals registeren van emoties die voorafgaan aan flauwvallen.

Wederkerigheid stimuleren

Hierbij gaat het erom patiënten te leren zich non-verbaal en verbaal op gepaste wijze tot anderen te wenden. De therapeut gaat bijvoorbeeld tijdens groepstherapieën in op de wederkerigheid. Therapeut tegen patient: ‘Als je haar (medepatiënt) zo ziet zitten, wat denk je dat er in haar omgaat?’ Patiënt tegen medepatiënt: ‘Jouw gespannen schouders geven mij de indruk dat jij op je hoede bent.’ Therapeut tegen patiënt : ‘Welke invloed heeft dat op jou?’ Patiënt: ‘Dat maakt mij ook extra alert van binnen en daarom zit ik zo rechtop.’ Tijdens groepstherapieën komen ook uitgebreid aan bod: a) onderlinge herkenning, b) valideren van verschillen in beleving, c) reality testing – denkt, voelt, beleeft de ander ook werkelijk wat ik veronderstel?, d) zijn patiënten in staat eigen lichaamssignalen en innerlijke toestanden voldoende waar te blijven nemen wanneer zij stilstaan bij andermans toestand?

Somatische overdracht bewerken

De therapeut is sensitief voor subtiele lichamelijke signalen bij de patiënt en zichzelf die (somatische) overdacht en tegenoverdracht weerspiegelen. Hij richt de aandacht op het herkennen hiervan waarbij de therapeut onrealistische opvattingen van de patiënt over hem duidelijk weerlegt.

Richten op gehechtheidsfiguren

Het bespreken van lichaamssignalen en innerlijke reacties in contact met gehechtheidsfiguren in het heden. ‘Wat voel je in je lichaam als je moeder zo doet?’

Generaliseren

Interventies gericht op het generaliseren van het (lichaamsgerichte) mentaliserend vermogen naar situaties buiten de therapie. Voorbeelden: registratieopdrachten, samen terug- en vooruitkijken naar dagelijkse situaties die met lichamelijke ervaringen en de erbij horende innerlijke ervaring te maken hebben.


Mogelijke valkuilen

Een veelvoorkomende valkuil is dat therapeuten het vermogen van patiënten om lichaamssignalen te mentaliseren overschatten of zij houden pseudo-mentaliseren voor echt mentaliseren. Het blijkt bijvoorbeeld al heel wat gevraagd voor menige patiënt om na enkele maanden behandeling een basisemotie als angst daadwerkelijk te herkennen uit lichaamssignalen. Een therapeut dient er daarom ook voor te waken allerlei innerlijke toestanden te suggereren aan patiënten, omdat dit tot pseudo-mentaliseren kan leiden. Voordat de therapeut de aandacht van de patiënt richt op complexere innerlijke toestanden, zoals innerlijke conflicten, is het meestal belangrijk lang en intensief stil te staan bij een veilige therapeutische relatie, voorlichting, aandacht richten op lichaam en geest, werkelijkheidswaarde geven enzovoort.

Patiënten met onverklaarde lichamelijke klachten kunnen, mede door gebrekkig mentaliseren ook allerlei belevingen afsplitsen al naar gelang de omstandigheden. Dan rapporteren zij heel verschillende belevingen bij uiteenlopende therapieën. Ook kunnen zij de ene therapie idealiseren en de andere devalueren. Regelmatig teamoverleg en supervisie zijn nodig om splitsing tegen te gaan.

Patiënten met OLK zijn meestal ook tamelijk gevoelig voor de aard van de therapeutische relatie. Houdt men hier onvoldoende rekening mee dan kunnen interventies averechts werken. In teamverband wordt daarom regelmatige nagegaan hoe teamleden het contact met patiënten ervaren en vice versa. Blijkt bijvoorbeeld dat de patiënt zich veiliger voelt bij de verpleegkundige dan kan deze soms beter een psychotherapeutische interventie doen dan de psychotherapeut.

Patiënten met OLK kunnen zeer sterke emoties oproepen bij therapeuten. Menigmaal heeft de impliciete wijze waarop patiënten hun emoties laten blijken sterke impact op de therapeut. Het is een valkuil op voorhand te denken: ‘Dat overkomt mij niet, daar heb ik geen last van, daar sta ik boven’. Therapeuten doen er goed aan hun sterke emotionele en fysieke reactie tijdig te onderkennen, in teamverband te bespreken en zonodig zo transparant mogelijk aan patiënten duidelijk te maken wat zij oproepen. Ook kan het een valkuil zijn om eenzijdig aandacht voor lichaamsgerichte mentalisatie te hebben zonder op gedragsverandering te letten of vice versa. Dit kan uiteindelijke verbetering blokkeren. Bijvoorbeeld: een patiënte met chronische vermoeidheid leert dat allerlei gevoelens en wensen verbonden zijn met haar vermoeidheid, maar leert niet haar activiteiten aan te passen of op te bouwen en thuis vaker assertief te zijn.


Conclusie

Dit artikel zette het mentaliseren van lichamelijke verschijnselen als therapeutische focus bij de behandeling van ernstige OLK uiteen. Alhoewel de behandeling gebruikmaakt van verschillende therapeutische methoden en perspectieven is ‘lichaamsgericht mentaliseren’, gebaseerd op de gehechtheidstheorie en op de theorie van het mentaliseren (Fonagy), het kernelement.

Een lichaamsgerichte mentalisatie-bevorderende behandeling (L-MBT) vraagt van de therapeut dat hij vormen van gebrekkig mentaliseren herkent. In zijn therapeutische houding is hij niet zozeer de deskundige maar een transparant, onderzoekend model, met een specifieke belangstelling voor lichaamssignalen zowel van de patiënt als van zichzelf. Via een aantal specifieke interventies helpt hij patiënten meer verbinding gewaar te worden tussen innerlijke ervaringen en lichaamssignalen.

Voorlopige onderzoeksgegevens suggereren dat deze klinische of deeltijdbehandeling patiënten helpt bij verbetering van psychische en somatische klachten, kwaliteit van leven en vermindering van medische consumptie (Veselka, Lipovsky, Lether & Buhring, 2005 ; Veselka, Bühring, Prins & Timman (in voorbereiding). Nader onderzoek is echter gewenst naar de specifieke effectiviteit van de door ons beschreven technieken en naar de vraag of elk type patiënt evenveel profiteert van zulke interventies.


Literatuur

Allen, L.A., Escobar, J.I., Lehrer, P.M., Gara, M.A., & Woolfolk, R.L. (2002). Psychosocial treatments for multiple unexplained physical symptoms: a review of the literature. Psychosomatic Medicine, 64, 939-950.
 
Bakal, D. (1999). Minding the body clinical uses of somatic awareness. New York: Guilford Press.
 
Bühring, M., & Lether, F. (2003). Van lichaamsbeleving tot expressieve taal. Psychosomatische revalidatie. In C. Janzing, A. van den Berg, F. Kruisdijk (red.), Handboek voor Milieutherapie (deel 2, pp. 118-134). Assen: Van Gorcum.
 
Ciechanowski, P.S., Walker, E.A., Katon, W.J., & Russo, J.E. (2002). Attachment theory: A model for health care utilisation and somatisation. Psychosomatic Medicine, 64, 660-667.
 
Fonagy, P., Gergely, G., Jurist, E., & Target, M. (2002). Affect regulation, mentalization and the development of the Self. New York: Other Press.
 
Fonagy, P., & Target, M. (1996). Playing with reality I. Theory of mind and the normal development of psychic reality. International Journal of Psycho-Analysis, 77, 217-233.
 
Fonagy, P., & Target, M. (2007). The rooting of the mind in the body. Journal of the American Psychoanalytical Association, 55, 411-456.
 
Gendlin, E.T. (1996). Focusing-oriented psychotherapy, a Manual of the Experiential Method. New York/Londen: Guilford Press.
 
Gucht, V. de, Fischler, B., & Heiser, W. (2004). Neuroticism, alexithymia, negative affect, and positive affect as determinants of medically unexplained symptoms. Personality and Individual Differences, 36, 1655-1667.
 
Henningsen, P., Zipfel, S., & Herzog, W. (2007). Management of functional somatic syndromes. Lancet, 369, 946-955.
 
Kozlowska, K., & Williams, L.M. (2009). Self-protective organization in children with conversion and somatoform disorders. Journal of psychosomatic research , 67, 223-33.
 
Kroenke, K., & Swindle, R. (2000). Cognitive-behavioral therapy for somatization and symptom syndromes: a critical review of controlled trials. Psychotherapy and Psychosomatics, 69, 205-215
 
Looper, K.J., & Kirmayer, L.J. (2002). Behavioral medicine approaches to somatoform disorders. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 70, 810-827.
 
Neumann, E., Nowacki, K., & Kruse, J. (2009). Bindung und somatoforme Störungen - Zur Bedeutung geringer Kohärenz und desorganisierter Verarbeitungszustände für chronischen Schmerz. Psychotherapie · Psychosomatik · Medizinische Psychologie, 59. Online-versie 26.7.2009: http://www.thieme-connect.de/ejournals/abstract/ppmp/doi/10.1055/s-0029-1208249.
 
Pedrosa, G.F., Scheidt, C.E., Hoeger, D., & Nickel M. (2008). Relationship between attachment style, parental bonding and alexithymia in adults with somatoform disorders. International Journal of Psychiatry in Medicine, 38, 437-451.
 
Sifneos, P.E. (1973). The prevalence of ‘alexithymic’ characteristics in psychosomatic patients. Psychotherapy and Psychosomatics, 22, 255-262.
 
Spaans, J.A., Veselka, L., Luyten, P., Bühring, M.E.F. (2009). Lichamelijke aspecten van mentalisatie: een therapeutische focus bij ernstige onverklaarde lichamelijke klachten. Tijdschrift voor Psychiatrie, 51, 239-248.
 
Stern, D.N. , Sander, L.W., Nahum, J.P., Harrison. A.M., Lyons-Ruth, K., Morgan, A.C., Bruschweilerstern, N., & Tronick, E.Z. ( 1998). Non-interpretive mechanisms in psychoanalytic therapy: The ‘something more’ than interpretation. International Journal of Psycho-Analysis, 79, 903-921.
 
Subic-Wrana, C., Knebel, A., Beutel, M.E., & Lane, R. (2009). Zusammenhang zwischen Differenzierung im Emotionserleben und Mentalsierungsfähigkeit bei Patienten mit somatoformen Störungen und gesunden Kontrollen. Psychotherapie · Psychosomatik · Medizinische Psychologie, 59. Online-versie 26.7.2009: http://www.thieme-connect.de/ejournals/abstract/ppmp/doi/10.1055/s-0029-1208143.
 
Taylor, R.E., Mann, A.H., White, N.J., & Goldberg, D.P. (2000). Attachment style in patients with unexplained physical symptoms. Psychological medicine, 30, 931-941.
 
Veselka, L., & Eurelings-Bontekoe, E.H.M. (in voorbereiding). Social cognitions and objectrelations among patients with severe somatoform disorders.
 
Veselka, L., Bühring, M.E.F., Prins, L.C.J., & Timman, R. (in voorbereiding). Inpatient treatment of severe somatoform disorders in the Netherlands: Evaluation of psychiatric complaints, quality of life and health care consumption after treatment.
 
Veselka, L., Lipovsky, M.M., Lether F., & Bühring, M.E.F. ( 2005). Bridges toward integrated Medicine. Journal of Psychosomatic Research, 59, 22-50.
 
Waller, E., Scheidt, C.E., & Hartmann, A.(2004). Attachment representation and illness behaviour in somatoform disorders. Journal of Nervous and Mental Disease , 192, 200-209.
 
Waller, E., & Scheidt, C.E. (2006). Somatoform disorders as disorders of affect regulation: development perspective. International review of psychiatry, 18, 13-24.
 
Wallin, D.J. (2007). Attachment in psychotherapy. New York: The Guilford Press.
 
Winnicott, D. (1960). The theory of the parent-child relationship. International Journal of Psycho-Analysis, 41, 585-595.
 
Naar boven