Dit nummer opent met een artikel van Stuyling de Lange, Dashorst en Mooren, allen verbonden aan Centrum ’45, die op creatieve wijze een integratief behandelmodel ontwierpen voor comorbide trauma- en persoonlijkheidsproblematiek. Van Dam en coauteurs demonstreren vervolgens hoe je inventief (conceptueel) onderzoek doet: ze zijn nagegaan hoe analytici het belangrijke – en niet meer tot de psychoanalyse beperkte – begrip ‘weerstand’ in hun therapie gebruiken.1
Nieuwe gespecialiseerde behandelvormen en grondig onderzoek zijn aan de orde van de dag. Bij zo veel geestdrift en vindingrijkheid lijkt het einde van de psychotherapie nog ver van ons bed. Toch lijkt het boek ‘Het einde van de psychotherapie’ (Verhaeghe, 2009) de ondergang van de psychotherapie aan te kondigen. De titel is enigszins bedriegelijk. Het boek is, eerder dan een overlijdensakte, een waarschuwing dat we de verkeerde kant op gaan en de oplossingen zoeken waar ze niet te vinden zijn. In de biologie of de genetica vooral.
Ik herinner me nog hoe perplex ik was toen ik tien jaar geleden – nog erg naïef en onbekend met dit beroepsveld – op de voorpagina van de Volkskrant las over de oudervereniging Balans, die zich had ‘toegelegd op ADHD-problemen’. Haar woordvoerder beweerde: ‘Ik snap de angst bij gedragstherapeuten, maar veel therapieën wegen niet op tegen Ritalin. Een kind met astma geef je medicijnen, in plaats van [het] te leren omgaan met zijn benauwdheid.’ Zo simpel lag en ligt dat voor die ouders: ADHD is een soort astma.
Verhaeghe graaft dieper en zoekt de aantrekkingskracht van een dergelijke opvatting in belangen: het belang van ouders zichzelf vrij te kunnen pleiten van schuld of verantwoordelijkheid voor het probleem van hun kind, het belang van de patiënt om zichzelf als schuldeloos slachtoffer te zien en zich de inspanningen van een veeleisende psycho- of gedragstherapie te kunnen besparen, en het belang de farmaceutische industrie om veel pillen te verkopen. De gevolgen zijn niet uitgebleven: in de tien jaar na dat krantenbericht is het gebruik van Ritalin door kinderen en jongeren exponentieel gestegen.
Niemand heeft beter laten zien dan Elaine Showalter (1997) hoe kopschuw veel mensen zijn voor psychologische verklaringen. Alles liever dan psychologie. De meeste mensen willen harde pillen, niet dat softe gedoe. Showalter demonstreert dit aan kwalen als het Gulf war syndrome (bij veteranen die deelnamen aan de eerste Golfoorlog, aanvang jaren ’90) en het Chronic fatigue syndrome (CVS/ME). Ook als onderzoek na onderzoek aantoont dat er geen enkele overtuigende aanwijzing bestaat voor een somatische oorzaak, zijn patiënten noch ouders noch familieleden ervan te overtuigen dat stress en trauma de waarschijnlijkste oorzaken zijn van die aandoeningen. Patiënten en hun omgeving vluchten liever in de onwaarschijnlijkste samenzweringstheorieën: ‘de hoge pieten’ hebben er immers alle belang om de ware toedracht (virus, gifgas, buitenaardse wezens) voor het gewone volk verborgen te houden.2
Al deze ‘weerstand’ tegen psychologica schreeuwt volgens mij om een nieuwe Freud. Nee, geen kloon van de therapeut Freud, voor wie de waarheid van zijn patiënten ondergeschikt was aan die van hemzelf. Maar wat waren we zonder hem geweest? Als geen ander heeft hij de ‘psychogene’ stoornissen (de term is van Showalter) acceptabel gemaakt. Kortom, er is nog veel werk aan de winkel voor psychotherapeuten.
In Forum vindt u, na een collage van citaten uit Verhaeghe (2009), acht commentaren op ‘Het einde van de psychotherapie’. De commentatoren geloven in overgrote meerderheid niet in het einde van de psychotherapie – maar Verhaeghe zelf waarschijnlijk ook niet (hij antwoordt zijn critici in het volgende nummer). De mogelijkheid dat de psychotherapie in het medisch-biologische geweld ten onder gaat, is weliswaar niet geheel denkbeeldig, maar de psychotherapie is nog niet dood – verre van.