Het ‘Handboek systeemtherapie’ is de opvolger van het inmiddels verouderde ‘Handboek gezinstherapie’, dat in 1991 verscheen. Het is, zoals het een handboek past, een lijvig boekwerk geworden dat, op dun papier gedrukt, toch goed in de hand ligt. Het oogt ook aangenaam door zijn verzorgde uitgave. Het tekstmateriaal is overzichtelijk ingedeeld in 12 delen en 63 hoofdstukken. De literatuurlijsten beslaan een kleine honderd bladzijden, het boek eindigt met de personalia van de auteurs en een handig register.
Het boek is een Nederlands-Vlaamse coproductie. Het redacteurenteam, bestaande uit drie vooraanstaande Nederlandse systeemtherapeuten, heeft bijdragen verzameld van 71 auteurs onder wie heel wat bekende namen. Er zijn 44 Nederlandse en 27 Vlaamse auteurs, wat mooi in verhouding is met de grootte van respectievelijk de Nederlandse en Vlaamse bevolking. Het boek is bedoeld voor systeemtherapeuten en voor systeemtherapeuten in opleiding, maar ook voor psychotherapeuten, klinisch psychologen, psychiaters, maatschappelijk werkers en andere hulpverleners.
Misschien zijn niet alle lezers van dit tijdschrift vertrouwd met systeemtherapie. Bij deze vorm van therapie wordt ervan uitgegaan dat klachten, problemen en moeilijkheden van mensen niet louter intra-psychisch kunnen begrepen en benaderd worden, maar samenhangen met de context, met de leefomgeving van deze mensen. De leefomgeving wordt hierbij niet zozeer als pathologiserend bekeken, maar eerder als een bron van mogelijkheden tot steun, hulp en veerkracht. De verandering in de titel van ‘gezin’ naar ‘systeem’ wijst op een veranderde visie op het toepassingsgebied van de therapie. Gezinstherapie lijkt zich te richten op de nauwere leefomgeving van gezin, familie of relatie. Systeemtherapie heeft een bredere focus en kan zich evengoed richten op individuen, op groepen of op de maatschappelijke context waarbinnen problemen zich aandienen. Bijkomend wordt op deze manier recht gedaan aan de hedendaagse diversiteit van samenlevingsvormen en aan de brede context van verbanden en relaties waarin alle mensen leven.
De eerste vijf van in totaal twaalf delen zijn eerder theoretisch van aard. In het eerste deel, ‘Geschiedenis’, wordt een beknopt en helder overzicht gegeven van de internationale ontwikkelingen in theorie en praktijk met daarnaast een korte schets van de Nederlandse en Vlaamse situatie. In deel 2, ‘Sociale context’, wordt aandacht besteed aan de sociologische, de culturele en de gendercontext waarbinnen de systeemtherapie betekenis zoekt en krijgt. Deel 3 belicht het thema ‘wetenschappelijk onderzoek’ in al zijn facetten. In deel 4 worden de belangrijkste basisbegrippen, methoden en technieken uitgelegd. Het laatste, theoretische deel bevat acht hoofdstukken die elk een invloedrijke richting binnen de systeemtherapie behandelen. Deel 6 tot en met 12 zijn meer op de praktijk georiënteerd. Na enkele relevante reflecties over ethiek, behandelcontext, persoon van de therapeut en diagnosevorming komt het brede spectrum van de praktijk zelf in beeld. In deel 7 tot en met 10 gebeurt dit via de ingang van de ‘setting’. ‘Therapie met paren’ (deel 7) wijdt zes hoofdstukken aan relatie- en sekstherapie. In ‘Therapie met families’ (deel 8) is de gezinstherapie aan de beurt: gezinnen, al dan niet opnieuw samengesteld, met ouders, kinderen en pleegkinderen, baby’s, kleuters, pubers, adolescenten en ouderen. Deel 9 gaat over de setting ‘individuele therapie’ en deel 10 over de setting ‘groepstherapie’. Deel 11, we zijn dan al een stuk over de helft van het boek, is getiteld ‘systemen onder druk’ en bevat twintig capita selecta over specifieke problemen waar systemen mee te maken krijgen. Thema’s als scheiding, ontrouw, geweld, misbruik, rouw, handicap, persoonlijkheidsstoornis, suïcide en verslaving zullen de interesse van elke therapeut wekken. Deel 12 sluit af met enkele extra toepassingsgebieden, zoals organisatieleer, consultatie (supervisie) en mediation (bemiddeling).
Het is natuurlijk onmogelijk om in deze recensie alle twaalf delen en 63 hoofdstukken onder de loep te nemen. Eerst en vooral geef ik graag aandacht aan deel 5, ‘Perspectieven’, dat een prominente plaats inneemt in het geheel. In dit deel wordt namelijk duidelijk dat het boek geïnspireerd is door het denken van postmoderne filosofen, psychologen en psychotherapeuten. Daar waar het ‘moderne denken’ de mogelijkheid van objectieve kennis over de werkelijkheid en de externe wereld vooronderstelt, bestaat er voor postmoderne denkers geen objectieve waarheid of kennis die men kan achterhalen, maar eerder een veelheid van waarheden en betekenissen. Vertaald naar psychotherapie betekent dit dat er geen ‘echte werkelijkheid’ ligt achter de uiterlijke verschijningsvorm van problemen van cliënten en dat de therapeut geen expert is die de betekenis kent van wat cliënten vertellen of ervaren. Er volgt eveneens uit dat geen enkele psychotherapeutische school of richting de wijsheid in pacht heeft. Er bestaan enkel verschillende invalshoeken, uitgangspunten, perspectieven om te kijken naar gezinnen, relaties, problemen en therapeutisch werken. Om tegemoet te komen aan dit postmoderne paradigma van diversiteit worden systeemtheoretische stromingen in dit boek niet als scholen omschreven, maar als mogelijke ‘perspectieven’. Door deze ‘ingreep’ krijgen enkele oudere, ‘moderne’ stromingen, die reeds beschreven werden in het handboek uit 1991, opnieuw aandacht en komen zo te staan naast nieuwere, postmoderne. Dit is bijvoorbeeld het geval voor het communicatieve en het structurele perspectief waar het werk van pioniers en blijvers zoals Watzlawick en Minuchin belicht wordt. Andere ‘oudjes’ van de strategische of cybernetische school hebben 2009 dan weer niet gehaald en verdwijnen uit het vizier. Ook het contextuele gedachtegoed van Boszormenyi-Nagy, toch prominent aanwezig in enkele Vlaamse systeemtherapeutische opleidingen, wordt slechts even (één bladzijde) aangeraakt binnen het gezinsontwikkelingsperspectief. In het hoofdstuk ‘Interactief perspectief’ treedt de therapeut zijn cliënten tegemoet met een duidelijk cognitief-gedragstherapeutische aanpak. Hier mag een ‘oude’ stroming onder een nieuwe, voor mij inhoudsloze, ‘perspectief-naam’ binnensluipen. Binnen het hechtingsperspectief wordt de gehechtheidstheorie, die ontwikkeld werd buiten het systeemdenken en een groeiende belangstelling geniet, verruimd naar en getoetst aan systemische inzichten. In het hoofdstuk ‘Ervaringsgericht perspectief’ wordt een reeks befaamde therapeuten zoals Satir, Whitaker en Andolfi bij elkaar gebracht die, eerder dan een theorie, een gemeenschappelijke manier van werken hebben, niet louter verbaal en zich richtend op het emotionele. Recentere benaderingen komen dan weer tot leven in aparte hoofdstukken over het narratieve en oplossingsgerichte perspectief. In totaal komen acht perspectieven aan bod, een inperking van de bestaande diversiteit. Vanzelfsprekend dient er gekozen te worden, maar keuzes zijn nooit neutraal of waardevrij. De legitimatie van deze keuzes ontbreekt vrijwel volledig. Voor een handboek is dit een te betreuren ‘keuze’.
Deel 4, ‘Begrippen en methodiek’, lijkt onvoldoende te beantwoorden aan de behoefte van beginnende therapeuten en therapeuten in opleiding. Deze zouden zeker baat hebben bij een grondiger kennismaking met de theoretische principes en ideeën die aan de basis liggen van de systeemtherapie dan nu het geval is in het hoofdstuk ‘Basisbegrippen’. Wel wordt deze leemte enigszins aangevuld door de historische schets van de theorie in het eerste hoofdstuk (deel 1). Ook de concrete voorstelling van methodieken en technieken neemt een opvallend kleine plaats in. Uit onderzoek blijkt weliswaar dat therapeutische technieken maar van beperkt belang zijn voor therapeutisch succes. Bovendien laat de achterliggende visie dat een eenduidige objectieve werkelijkheid onbestaande is niet toe dat er hapklare richtlijnen voor concrete situaties geformuleerd worden. Dit handboek wil duidelijk geen receptenboek zijn voor de systemische keuken. Hoewel in andere, praktijkgerichte hoofdstukken wel geregeld de ‘technische kant’ van het systeemtherapeutische handelen wordt belicht, zullen de nieuwkomers onder de therapeuten, op zoek naar praktische handvatten voor hun interventies, toch enigszins op hun honger blijven zitten.
In deel 3 beschrijven elf verschillende auteurs doorheen vier hoofdstukken de verhouding tussen systeemtherapie en wetenschappelijk onderzoek. Het beeld dat hieruit ontstaat is, zeker voor de leek, uitermate complex. De invloed van het postmodernisme en meer bepaald van het sociaal constructionisme is hier zeker niet vreemd aan. Wanneer de werkelijkheid beschouwd wordt als iets wat continu tussen mensen gecreëerd wordt, verdwijnt niet alleen de therapeut, maar ook de onderzoeker als neutrale ‘objectieve’ waarnemer. Uitkomst- of procesonderzoek, doeltreffendheids- of bruikbaarheidsonderzoek, fundamenteel of methodisch onderzoek, kwantitatief of kwalitatief onderzoek, evidence-based practice tegenover practice-based evidence, voor- en nadelen van protocollen, enzovoort, het is aan de lezer om de informatie van de verschillende hoofdstukken te integreren en conclusies te trekken.
De drie bijdragen van deel 2 doen de lezer stilstaan bij de verhouding gezin en maatschappij en bij de invloed van cultuur en gender. Het belang van de sociale context kan, zeker alweer vanuit postmodern standpunt, niet overschat worden. Immers, het cliëntsysteem én het therapeutisch systeem, de persoon van de cliënt én de persoon van de therapeut, kortom alle elementen van een therapie worden omvat en van betekenis voorzien door het ruimere systeem van de sociale context. Andere wezenlijke elementen van de ruimere context, zoals de economische, politieke en religieuze, blijven echter buiten beeld.
In de praktijkreflecties van deel 6 komen de betekenis en de consequenties van het postmodernisme en het sociaal constructionisme voor de praktijk ten volle tot uiting. Hier wordt op treffende wijze uitgelegd hoe in een behandelcontext kennis wordt ‘geconstrueerd’. Zo zal elke therapeut in zijn conversatie aan de hand van specifieke gespreksstrategieën eigen probleemdefinities en thema’s ‘construeren’ die passen bij zijn theoretische referentiekader. Dit is een onontkoombaar gegeven, maar via een ‘contextreflectie’ kan elke therapeut een metapositie innemen en de relationele dynamiek tussen hem en het cliëntsysteem onderzoeken. Deze reflectie is een noodzakelijke voorwaarde opdat inzichten en methodieken uit de praktijkhoofdstukken zouden kunnen aansluiten bij de hulpvraag van cliënten. Zo nodig kan een externe supervisor hierin ondersteuning bieden (hoofdstuk 62, ‘Systemische consultatie’).
In de delen 7 tot en met 11 komt de praktijk aan bod in een veertigtal hoofdstukken. Deze bevatten een ware schat aan theoretische inzichten en modellen, therapeutische strategieën, methodieken en interventies. Het geheel schetst een vrij compleet beeld van de hedendaagse diversiteit van cliëntsystemen, maar ook van de complexiteit van problemen waarmee cliëntsystemen geconfronteerd worden. Dat dit beeld nooit uitputtend kan zijn, lijkt onvermijdelijk; ieder zal vanuit zijn praktijkveld nog specifieke ontbrekende thema’s kunnen presenteren, denken we bijvoorbeeld aan adoptie. Binnen dit rijke aanbod kan de lezer op zoek gaan naar inspiratie en inzicht. Hij kan dit doen via in hoofdzaak twee ingangen: enerzijds de omschrijving van het cliëntsysteem (de ‘setting’) en anderzijds het thema van de therapie. Wanneer we deze twee ingangen op een X-Y-assenstelsel uitzetten, komen we tot een matrix met een driehonderdtal mogelijke zoekresultaten! Door zo te werk te gaan heeft het handboek me persoonlijk al heel wat ideeën aangeleverd, bijvoorbeeld voor een setting van een gezin met pleegkinderen (hoofdstuk 36) waar geweld een belangrijk thema is (hoofdstuk 47). Ook meervoudige ‘combinaties’ leverden aanvullende informatie op, bijvoorbeeld ouders die een bicultureel paar vormen (hoofdstuk 24), waarin migratie als thema telkens opduikt (hoofdstuk 44) en waarvan de dochter een psychiatrisch probleem heeft (hoofdstuk 55).
Doorheen het gehele handboek treft de zoekende lezer telkens bondig en in heldere stijl geschreven artikelen aan van een auteur met een duidelijk uitgebreide klinische ervaring en/of theoretische achtergrond in de behandelde materie. De toegankelijkheid wordt tevens bevorderd door de eenvormigheid die nagestreefd is. Zo heeft elk artikel een gelijkaardige opbouw die weergegeven wordt in de inhoudsopgave die aan elk artikel voorafgaat. In grijze kaders staan telkens casusbeschrijvingen die illustreren en verduidelijken waar nodig. Ook zijn vrijwel alle artikelen negen bladzijden lang. Een minpunt van dit laatste is wel dat dit keurslijf ertoe geleid heeft dat sommige bijdragen minder uit de verf komen en zich beperken tot een te oppervlakkig aanraken van bepaalde onderwerpen. Een uitgebreide literatuurlijst per hoofdstuk kan geraadpleegd worden om de zoektocht naar inspiratie verder te zetten. Wie zich nader wil verdiepen in een onderwerp zal hier zeker zijn gading vinden.
Het handboek beantwoordt ongetwijfeld aan veel verwachtingen. Al hadden de fundamenten van het systeemtheoretische model of paradigma wel wat systematischer gepresenteerd kunnen worden, toch biedt dit werk een breed overzicht van de stand van zaken op gebied van theorie, wetenschappelijk onderzoek en klinische praktijk. Het was ongetwijfeld een hele uitdaging om ondanks het grote aantal verschillende auteurs een zekere eenheid, vormelijk zowel als inhoudelijk, in het boek te brengen. De redactie is hierin zeker geslaagd. Zoals je van een goed handboek mag verwachten, is elk hoofdstuk perfect apart te lezen, zonder voortdurend storende herhalingen tegen te komen. Dat ‘modern’ geïnspireerde, pragmatischer bijdragen staan naast ‘postmodern’ geïnspireerde, meer beschouwende en esthetische weerspiegelt de realiteit van het systeemtherapeutische werkveld en kan wijzen op een complementair bestaansrecht van beide.
Mijn besluit is dat voor elke beginnende therapeut of therapeut in opleiding dit handboek een onmisbare gids is en dat meer ervaren therapeuten er een waardevol naslagwerk in kunnen vinden.