Lisa Appignanesi (2008). Mad, bad and sad. A history of women and the mind doctors from 1800 to the present. Londen: Virago. 593 pp., € 17,95

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2009
10.1007/BF03080517

Gelezen

Lisa Appignanesi (2008). Mad, bad and sad. A history of women and the mind doctors from 1800 to the present. Londen: Virago. 593 pp., € 17,95

Max LauteslagerContact Information

(1) 

Samenvatting  
Geen beter medicijn tegen de waan van de dag dan gedegen historisch onderzoek. Doordat je meer zicht krijgt op de golfbewegingen en modieuze trends in de geschiedenis van de (mens)wetenschap is zo’n studie een probaat middel tegen pessimisme en boosheid over dolzinnige hedendaagse ontwikkelingen. Je
max lauteslager, is psycholoog

Geen beter medicijn tegen de waan van de dag dan gedegen historisch onderzoek. Doordat je meer zicht krijgt op de golfbewegingen en modieuze trends in de geschiedenis van de (mens)wetenschap is zo’n studie een probaat middel tegen pessimisme en boosheid over dolzinnige hedendaagse ontwikkelingen. Je begrijpt na lezing ook beter ‘hoe het allemaal zo gekomen is’.

De geschiedenis van de psychiatrie is niet bepaald het relaas van een lange mars over de Boulevard van de Wetenschap, resulterend in universele natuurwetten en betere medicatie voor iedere kwaal. Heden ten dage kunnen we ons afvragen of hersenscans en neurochemie, afgezien van wat ze ons verder misschien zouden kunnen leren, werkelijk de sleutel bevatten tot de ultieme kennis van de geest en zijn stoornissen. (p. 8)

Lisa Appignanesi is een schrijfster naar mijn hart. Ik had nog nooit iets van haar gelezen, kende alleen haar naam. Ze schreef eerder samen met haar man, de historicus John Forrester, Freud’s women (1992). Verder produceerde ze onder meer een biografie van Simone de Beauvoir en een stuk of tien romans. Ach, googelt u zelf maar even.

Mad, bad and sad begint met de geschiedenis van de Engelse Mary Lamb, die in 1796 in een kortstondige aanval van waanzin haar (ook bij leven al kille) moeder vermoordde, maar nooit veroordeeld en zelfs niet gedwongen opgesloten werd (omdat zij een broer had die haar thuis kon en wilde verzorgen). Appignanesi beschouwt de overgang naar de 19e eeuw als een breekpunt in de geschiedenis van de ‘psychiatrie’ (het woord bestaat dan nog niet eens). In 1800 werd de wet op de krankzinnigheid in Engeland flink aangescherpt. Nadat ene Hadfield in dat jaar een aanslag op koning George III had gepleegd, werd hij weliswaar niet opgehangen – wegens bewezen krankzinnigheid – maar, dankzij een nieuwe wet die voor deze speciale gelegenheid door het parlement werd gejaagd, wél opgesloten zolang het de koning behaagde.

In Bedlam (Bethlem hospital), het nog altijd bestaande ziekenhuis/gesticht waarin Hadfield de rest van zijn leven sleet, kregen patiënten nauwelijks verzorging en al helemaal geen behandeling. Ook de privégestichten (een typisch Engels fenomeen) waarin Mary Lamb zich in de rest van haar leven vrijwillig – en altijd slechts voor korte tijd – liet opnemen, boden geen behandeling, maar wel goede verzorging en een vriendelijke bejegening. De casus Mary Lamb is extra interessant omdat zij, behalve ‘patiënt’, ook schrijfster was. In die hoedanigheid formuleerde en verspreidde zij nieuwe inzichten over de relatie tussen waanzin en ‘gender’, kindertijd en de moeder-kindrelatie, waarin zij overigens werd beïnvloed door Rousseau en Locke.

Mad, bad and sad is opgetrokken rondom casussen, meestal vrouwen, en een galerij van artsen en psychiaters/aliënisten (de oude naam), bijna altijd mannen. Met de eersten demonstreert Appignanesi vooral la condition (of beter: la situation) féminine en met de tweeden vooral de ontwikkeling van de psychiatrie en de (voor)geschiedenis van de psychotherapie.

Met de kindermoordenares Henriette Cornier en haar ‘aliënist’ Etienne-Jean Georget bereiken we een nieuwe grenspaal in de geschiedenis van de psychiatrie: voor u, over u, maar zonder u! Want Cornier mocht dan ieder beroep op waanzin weigeren en blijven herhalen dat zij niets gemeen had met haar medepatiënten in de Salpêtrière, haar mening telde niet:

Juist dat zij zo koppig vasthield aan haar geestelijke gezondheid was voor de artsen het doorslaggevende bewijs van haar krankzinnigheid. Dit meningsverschil tussen artsen en patiënt is indicatief voor de nieuwe geneeskunde die met de figuur van Henriette Cornier werd gesticht. Georget redeneert dat de blik van gespecialiseerde medici verder reikt dan de individuele, subjectieve waarneming van de patiënt zelf. (…) De casus Cornier is wellicht het eerste voorbeeld uit de annalen van de psychologische geneeskunde waarin een vrouwelijke patiënt zich verzet tegen de diagnose van de arts. (…) Michel Foucault heeft Corniers geschiedenis gesignaleerd en 1826 als een keerpunt in het medisch-juridische vertoog aangemerkt. Misdaad werd vanaf dat moment een ziekte en het onbegrijpelijke monster een kwestie van psychologisch onderzoek. Foucault ziet de redenering van Georget uitmonden in een dubbele straf: door Henriette Cornier zowel gek als gevaarlijk te verklaren wordt zij opgesloten in een classificatie én in een kerker of gesticht. (pp. 86/7)

De psychiatrie had altijd al een januskop: zij stond volgens Appignanesi vanaf het begin ten dienste van zowel genezing als repressie en aanpassing. Vrouwen waren daar eerder slachtoffer van. De maatschappelijke gedragsvoorschriften voor vrouwen waren (en zijn?) immers veel strikter, waardoor zij sneller als onaangepast of gek werden beschouwd:

Patiënten konden maar al te gemakkelijk het slachtoffer worden van de medische vooringenomenheid over de vraag welke vormen van gedrag stonden voor geestelijke gezondheid. Deze omstandigheid kon zich heel goed tegen vrouwen keren die zich niet confirmeerden aan de eigentijdse leefgewoonten of normen voor seksueel gedrag. (p. 96)

En niet alleen de normen over seksueel gedrag, maar over vrouwelijk en onvrouwelijk gedrag in het algemeen. Dit ondervond Hersilie Rouy, slachtoffer van asylum en aliënisme; haar arts verdedigde in 1869 haar opsluiting in een brief aan de minister en schreef haar waanzin toe aan ‘de uitputting van haar zenuwstelsel door al te ijverig studeren, te grote toewijding aan de muziek en dientengevolge een uitzonderlijk gebrek aan nachtrust, [kortom:] haar leven was boordevol emoties.’ (p. 104) Ja ja, de heren aliënisten/psychiaters wisten wel raad met het zwakke zenuwgestel van vrouwen:

Omstreeks 1870 botste de steeds luidere en massalere eisen van vrouwen – niet alleen hun aanspraak op kiesrecht en gelijkheid binnen het huwelijk maar ook op scholing en een grotere vrijheid van handelen – met het recentelijk in stelling gebrachte machtsblok van het wetenschappelijke en medische establishment dat gespecialiseerd was in zenuw- en geestesziekten. De medische waarschuwingen tegen ieder initiatief dat vrouwen van gezin en aanrecht – want dat was haar door God en de natuur voorbestemde plaats – zou kunnen losweken, waren oorverdovend. (p. 120)

John Stuart Mill en zijn vrouw Mary Wollstonecraft durfden het ongeveer als enigen aan hun stem te verheffen tegen deze seksistische biopolitiek (met excuses voor het anachronisme). De reactionaire tegenstrever van Mill was Herbert Spencer. Hij en Henry Maudsley, nog steeds hogelijk geëerd in Engeland, maar waarschijnlijk de meest misogyne arts en diagnosticus uit de geschiedenis van de psychiatrie, produceerden talloze geschriften die moesten aantonen dat ‘vrouwen waren geschapen voor het huishouden, dat de plaats die fatsoen en natuur hun voorschreef gelegen was in (niet buitens)huis en dat het patriarchale gezin het model was dat door de natuur werd begunstigd.’ Maudsley benadrukte vanuit zijn medische specialisme ‘de schade die verstandelijke arbeid toebrengt aan de “vitale energie” van vrouwen, nog versterkt door de lichamelijke veranderingen gedurende de adolescentie.’ (p. 123) De Amerikaan Edward Clarke voegde daaraan toe dat (hoger) onderwijs (education) desastreus zou zijn voor haar vruchtbaarheid en zwangerschap. De Engelsman James Crichton-Browne deed daar nog een schepje bovenop:

De kleinere hersenen van vrouwen, het geringe volume van haar grijze materie, het aantal hersenwindingen – dat alles bewees voor Chrichton-Browne dat vrouwen intellectueel inferieur en kinderlijk van aard waren: ze waren overgevoelig en bovenmatig afhankelijk, ze hunkerden naar genegenheid en waren zeer bedreven in imitatie. Meisjes hadden ‘delicate en fijnbesnaarde zenuwstelsels die onder druk al spoedig beschadigd raakten’; jongens daarentegen waren ‘taaier en zij kunnen wel tegen een stootje’. (p. 125)

Een hele reeks van dit soort ‘wetenschappelijke’ ideologen passeert in Mad, bad and sad de revue. Jammer dat ik er hier niet meer over kan zeggen (en over de parallellen met onze tijd). Ik sla schielijk een paar honderd bladzijden over: zo’n rijk en omvangrijk boek valt niet kort samen te vatten.

Volgende hoofdstukken gaan over ‘Hysterie’ (featuring star hysteric Augustine en Jean-Martin Charcot, de sterpsychiater van la Salpêtrière anno 1880,), ‘Slaap en hypnose’ (Pierre Janet, zijn patiënte Marie en vele anderen), ‘Seksualiteit’ (Freud, wie anders?), ‘Schizofrenie’ (Bleuler, Jung, Clérambault, Lacan en hun beroemde of minder beroemde patiënten), ‘Moeder en kind’ (Anna Freud, Melanie Klein, Winnicot, Bowlby, Mary Ainsworth). Er volgen prachtige (mini)biografieën van Zelda (vrouw van Scott) Fitzgerald, Lucia (dochter van James) Joyce en Virginia Woolf – evenzovele voorbeelden van het onvermogen van de psychiatrie. En, al iets meer in onze tijd, Sylvia Plath en Marilyn Monroe, die beiden na heel veel therapie toch zelfmoord pleegden.

Na al het falen van de psychiatrie (en de psychoanalyse) breekt er een opstand uit, gecentreerd rond Ronald D. Laing en de anti-psychiatrie. Deze stroming, die tegenwoordig wordt weggehoond onder verwijzing naar de ‘gekte’ van de jaren ’60, was een hoogst noodzakelijke tegenbeweging en een begrijpelijke en gerechtvaardigde reactie op alle misstanden in de psychiatrie. En niet te vergeten: de rebellerende feministen, Simone de Beauvoir voorop, in debat met patriarch en fallocentrist Freud. In een apart hoofdstuk getiteld ‘Body madness’ bespreekt Appignanesi de in de westerse maatschappij alom aanwezige beelden van het vrouwelijk lichaam en de pathologische uitwassen van die beeldentaal: anorexia.

Dit boek is ongelooflijk rijk aan opwindende historische en biografische informatie. Appignanesi heeft bovendien een visie op die geschiedenis en op de psychiatrie. Ze schrijft ook nog eens prachtig Engels; de 547 bladzijden tekst zijn dan ook geen opgave, maar een feest. De toon is door het hele boek kritisch, maar vaak ook relativerend. In het laatste hoofdstuk over de exponentiële toename van het aantal diagnosen in de DSM, als gevolg van de belangenverstrengeling van DSM III/IV en Big Pharma, wordt de toon scherper. Appignanesi schrijft dan venijnige dingen als:

Vandaag de dag roepen we Big Science te hulp om wetenschappelijke status te verlenen aan redeneringen die inhoudelijk al zo oud zijn als de wereld. Bijvoorbeeld: het is tegenwoordig schering en inslag om te zeggen dat stemmingstoornissen of depressie samenhangen met de hersenchemie, maar dat betekent weinig meer dan dat mensen een lichaam hebben. (…) Dat we een therapie willen of nodig hebben, maakt de vermeende wetenschappelijke legitimatie of het effect van de voorgeschreven medicatie nog niet groter dan die van de (lithium-)watertjes die je in een 19e-eeuws kuuroord te drinken kreeg of dan een sessie bij de hypnotiseur. (p. 520)

Op dit soort ontnuchterende uitspraken heeft Appignanesi het patent. Ik zou liefst eindeloos doorgaan met citeren, maar ik weet iets beters: lees dit boek!

Laatste nieuws: tot mijn verrassing hoorde ik, juist toen ik deze recensie voltooid had, dat De Bezige Bij in september een vertaling van ‘Mad, bad and sad’ uitbrengt (als u dit leest: heeft uitgebracht), onder de titel ‘Gek, slecht en droevig. Een geschiedenis van vrouwen en psychiatrie van 1800 tot heden’. Ik heb er geen gebruik meer van kunnen maken; de citaten zijn door mijzelf vertaald.Een goudmijn voor al die gz-psychologen, psychotherapeuten en psychiaters, in opleiding of al uitgeleerd, die even genoeg hebben van de sleur van protocollen en DBC’s, en wel eens willen weten hoe het allemaal zo ver heeft kunnen komen.

Naar boven