Nicholas Tarrier (Ed.) (2007). Case formulation in cognitive behaviour therapy. The treatment of challenging and complex cases. Londen: Routledge. 382 pp., £ 24,99

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2009
10.1007/BF03080474

Gelezen

Nicholas Tarrier (Ed.) (2007). Case formulation in cognitive behaviour therapy. The treatment of challenging and complex cases. Londen: Routledge. 382 pp., £ 24,99

Jan JaspersContact Information

(1) 

Samenvatting  
De titel van dit boek is verwarrend. Het eerste deel van de titel suggereert dat het boek betrekking heeft op de probleemanalyse, dus dat het zich vooral bezighoudt met de cognitief-gedragstherapeutische diagnostiek. Het tweede deel van de titel doet vermoeden dat ook de behandeling uitvoerig aan bod komt, speciaal de behandeling van complexe problematiek. Ik was dan ook benieuwd wat het boek de lezer daadwerkelijk te bieden heeft.
jan jaspers, klinisch psycholoog-psychotherapeut, is werkzaam bij de afdeling Medische Psychologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG).

De titel van dit boek is verwarrend. Het eerste deel van de titel suggereert dat het boek betrekking heeft op de probleemanalyse, dus dat het zich vooral bezighoudt met de cognitief-gedragstherapeutische diagnostiek. Het tweede deel van de titel doet vermoeden dat ook de behandeling uitvoerig aan bod komt, speciaal de behandeling van complexe problematiek. Ik was dan ook benieuwd wat het boek de lezer daadwerkelijk te bieden heeft.

In het eerste hoofdstuk geeft Tarrier een inleidende beschouwing over gedragstherapeutische procedures en modellen om probleemgedrag in kaart te brengen. Al deze varianten van casusformuleringen hebben eenzelfde doel, namelijk een zodanige psychologische (leertheoretische) verklaring te geven van het probleemgedrag van de cliënt dat deze aanknopingspunten biedt voor de behandeling. Ook in de Nederlandse gedragstherapeutische praktijk zijn heel wat varianten ontwikkeld, van simpele functieanalyses tot uitgebreide cognitieve casusconceptualisaties (A-Tjak, 2005).

Mede onder invloed van het succes van protocollaire behandelingen zijn de laatste jaren herhaaldelijk vraagtekens gezet bij nut en noodzaak van geïndividualiseerde probleemanalyses. De vraag is wat de toegevoegde waarde van deze vorm van diagnostiek is voor het effect van de behandeling. Deze relevante vraag, hoe evidence-based is casusformulering eigenlijk, komt in hoofdstuk 2 aan de orde. Kuyken geeft een kritische analyse van de literatuur hierover en komt tot de conclusie dat het onderzoek naar deze vraag zeer beperkt is en dat dit onderzoek geen aanwijzingen geeft voor de superioriteit van behandelingen gebaseerd op geïndividualiseerde probleemanalyses. Deze conclusie komt sterk overeen met die van de recente discussie over de vraag of psychologische testdiagnostiek bijdraagt aan het effect van de behandeling (Jaspers, 2008).

Na deze kritische noot over het evidence-based gehalte van cognitief-gedragstherapeutische diagnostiek vervolgt het boek met een serie hoofdstukken waarin per hoofdstuk een specifieke stoornis of groep van stoornissen centraal staat. Achtereenvolgens komen aan de orde: angststoornissen, depressie, posttraumatische stressstoornis, schizofrenie, bipolaire stoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, eetstoornissen, lichamelijk onverklaarde klachten, slapeloosheid en automutilatie. In de meeste hoofdstukken wordt de cognitief-gedragstherapeutische theorie over de betreffende stoornis beschreven, waarbij vaak handzame schema’s worden geleverd die de belangrijkste variabelen uit het model en hun onderlinge samenhang representeren. Deze algemene verklaringen voor het stoornisspecifieke probleemgedrag worden in de meeste hoofdstukken aan de hand van een concrete casus gespecificeerd.

Hoewel in verschillende hoofdstukken wordt benadrukt dat cognitief-gedragstherapeutische theorieën ook empirisch onderbouwd dienen te zijn, wordt aan die onderbouwing weinig aandacht besteed. De bedoeling van de auteurs is duidelijk: het theoretische model uiteenzetten en illustreren hoe de problematiek van de cliënt hiermee inzichtelijk gemaakt kan worden, zowel voor de therapeut als de cliënt. Zo slaagt Wells er in het hoofdstuk over angststoornissen uitstekend in de verschillende modellen voor achtereenvolgens paniekstoornis, sociale fobie, obsessieve-compulsieve stoornis en gegeneraliseerde angststoornis te beschrijven, maar voor evidentie voor bijvoorbeeld de cognitieve theorie van paniek zal de lezer andere literatuur moeten raadplegen. Die literatuur is er overigens wel, maar de naïeve lezer zal in dit boek niet kunnen vinden welke modellen meer of juist minder empirisch zijn onderbouwd.

De lezer die enigszins bekend is met de cognitief-gedragstherapeutische behandelprotocollen voor specifieke stoornissen zal in dit boek ook veel van de theoretische modellen herkennen. De protocollen zijn er immers goeddeels op gebaseerd. Blijft uiteraard de vraag of het nodig is om voor iedere casus een geïndividualiseerde probleemanalyse te maken, zoals hier wordt voorgesteld. Sommige clinici zijn van mening dat geïndividualiseerde probleemanalyses alleen nuttig zijn bij complexe casussen. De ondertitel van het boek, namelijk dat het zou gaan over de behandeling van complexe problematiek, wordt bepaald niet waargemaakt. Over het algemeen zijn de casussen in het boek illustratief voor het beschreven probleem, maar zij lijken eerder prototypisch in plaats van complex.

De kracht van het boek ligt vooral in het heldere overzicht dat geboden wordt van de vigerende theoretische noties van de onderscheiden stoornissen. Wie op zoek is naar een boek waarin duidelijk wordt gemaakt hoe je vanuit een dergelijke visie komt tot een overtuigende verklaring van het probleemgedrag van de individuele cliënt, zal zeker veel van zijn gading vinden in dit boek. Maar het boek is vooral prescriptief, dat wil zeggen: het schrijft voor hoe te werk te gaan bij het maken van dergelijke analyses. Voor hen die in het kader van hun opleiding verplicht zijn, bijvoorbeeld door het schrijven van een N=1-studie, aan te tonen dat zij in staat zijn een geïndividualiseerde probleemanalyse te maken, kan het boek zeker inspiratie bieden.

Erg vernieuwend is het boek echter niet. Tarrier is er weliswaar in geslaagd een aantal gerenommeerde auteurs aan te trekken, maar nieuwe informatie of gezichtspunten heb ik in de verschillende bijdragen niet kunnen ontdekken. Ik zou dan ook geen enkele Nederlandse uitgever adviseren het boek in het Nederlands te vertalen. Wie zich in het Nederlands verder wil verdiepen in de beschreven materie, kan te rade gaan bij de Praktijkreeks gedragstherapie (ook al is deze reeks in 2004 gestopt) of bij recentere series zoals Psychotherapie in praktijk of Kind en adolescent praktijkreeks.


Literatuur

A-Tjak, J. (2005). Functieanalyse, betekenisanalyse en cognitieve casus conceptualisatie: hart en ziel van de gedragstherapie. Gedragstherapie, 38, 227-239.
 
Jaspers, J.P.C. (2008). Psychotherapeutische diagnostiek: over de toegevoegde waarde van testdiagnostiek. Tijdschrift voor Psychotherapie, 34, 369-378.
 
Naar boven